Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Abiam regeert, ende volcht de sonden sijns vaders, vers 1, etc. Evenwel houdt Godt sijne belofte, 4. Abiam sterft, 7. Asa regeert in sijne plaetse, reformerende den godes-dienst, ende de seden, 9. hy wort bekrijcht van Baësa, 16. geholpen van Benhadad, 20. hy sterft, latende in sijne plaetse sijnen sone Iosaphat, 23. Nadab regeert over Israel, 25 Baësa doodt hem, ende roeyt sijns vaders huys uyt, ende regeert in sijne plaetse, 27.

1

IN Ga naar margenoota het achtiende jaer nu des Conincks Ierobeams des soons Nebats, wert Ga naar margenoot1 Abiam Coninck over Iuda.

2

Ga naar margenootb Hy regeerde Ga naar margenoot2 drie jaren te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was, Ga naar margenoot3 Maacha, eene dochter Ga naar margenoot4 Abisaloms.

3

Ende hy wandelde in alle de sonden sijns vaders, die hy voor hem gedaen hadde: ende sijn herte en was niet Ga naar margenoot5 volkomen met den HEERE sijnen Godt, gelijck het herte sijns vaders Davids.

4

Maer Ga naar margenoot6 om Davids wille gaf de HEERE sijn Godt hem Ga naar margenootc eene Ga naar margenoot7 lampe in Ierusalem; verweckende sijnen soon na hem, ende Ga naar margenoot8 bevestigende Ierusalem.

5

Om dat David gedaen hadde, Ga naar margenoot9 dat recht was in de oogen des HEEREN, ende niet geweken en was van alles dat hy hem geboden hadde, alle de dagen sijns levens; Ga naar margenoot10 dan alleen Ga naar margenootd in de sake van Uria den Hethiter.

6

Ende daer was krijch geweest tusschen Rehabeam, ende tusschen Ierobeam, alle de dagen Ga naar margenoot11 sijns levens.

7

Het overige nu der geschiedenissen Abiams, ende alles wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven Ga naar margenoot12 in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda? daer was oock krijch tusschen Abiam, ende tusschen Ierobeam.

8

Ende Abiam Ga naar margenoot13 ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem in de Ga naar margenoot14 stadt Davids: ende Ga naar margenoote Asa sijn sone regeerde in sijne plaetse.

9

In het Ga naar margenoot15 twintichste jaer Ierobeams, des Conincx Israëls, wert Asa Coninck over Iuda.

10

Ende hy regeerde een ende veertich jaer te Ierusalem, ende de naem sijner Ga naar margenoot16 moeder was, Maacha, een dochter Ga naar margenoot17 Abisaloms.

11

Ende Asa dede wat Ga naar margenoot18 recht was in de oogen des HEEREN; gelijck sijn Ga naar margenoot19 vader David.

12

Want hy nam wech Ga naar margenootf de Ga naar margenoot20 schant-jongers uyt den lande, ende dede wech alle de Ga naar margenoot21 dreck-goden, die sijne Ga naar margenoot22 vaders gemaeckt hadden;

13

Ga naar margenootg Ia selfs sijne moeder Maacha die settede hy oock af, datse geene Ga naar margenoot23 Coninginne en ware, om dat sy eenen Ga naar margenoot24 afgrijselicken Afgodt in een bosch gemaeckt hadde: oock roeyde Asa uyt, haren afgrijselicken Afgodt, ende Ga naar margenoot25 verbrandde [hem] aende beke Ga naar margenoot26 Kidron.

14

De Ga naar margenoot27 hoochten en werden wel niet wech genomen; nochtans was het herte van Asa Ga naar margenoot28 volcomen met den HEERE, alle sijne dagen.

15

Ende hy bracht in het Huys des HEEREN de Ga naar margenooth geheylichde dingen sijns vaders; ende Ga naar margenoot29 [sijne] geheylichde dingen, silver, ende gout, ende vaten.

16

Ende daer was krijch tusschen Asa, ende tusschen Baësa den Coninck Israëls, Ga naar margenoot30 alle hare dagen.

17

Want Ga naar margenooti Baësa de Coninck van Israël tooch op tegen Iuda, ende bouwde Ga naar margenoot31 Rama; Ga naar margenoot32 op dat hy niemant toe en liete uyt te gaen, ende in te komen, tot Asa den Coninck van Iuda.

18

Doe nam Asa al het silver, ende gout dat Ga naar margenoot33 overgebleven was inde schatten van het Huys des HEEREN, ende de schatten van het huys des Conincks, ende gafse inde hant sijner Ga naar margenoot34 knechten: ende de Coninck Asa sandtse Ga naar margenootk tot Benhadad den sone Tabrimmons des soons Ga naar margenoot35 Hezions, den Coninck van Syrien, die te Ga naar margenoot36 Damascus woonde, seggende:

19

Daer Ga naar margenoot37 is een Verbont tusschen my, ende tusschen u, tusschen mijnen vader, ende tusschen uwen vader: siet, ick sende u een Geschenck, silver, ende gout, gaet henen, maeckt u verbont te niete met Baësa den Coninck Israëls, dat hy Ga naar margenoot38 aftrecke van tegens my.

[Folio 164v]
[fol. 164v]

20

Ende BenHadad hoorde nae den Coninck Asa, ende sondt de Overste der heyren die hy hadde, tegen de steden Israëls: ende sloech Ga naar margenoot39 Ijon, ende Ga naar margenoot40 Dan, ende Ga naar margenoot41 Abel Beth-Maacha; ende het gantsche Chinneroth, met Ga naar margenoot42 het gantsche lant Naphtali.

21

Ende het geschiedde, als Baësa [sulcks] hoorde; dat hy afliet van Rama te bouwen: ende hy bleef te Ga naar margenoot43 Tirza.

22

Doe Ga naar margenoot44 liet de Coninck Asa door gantsch Iuda uytroepen, (niemant was Ga naar margenoot45 vry) Dat sy de steenen van Rama, ende het hout daer, van souden wech dragen, daer Baësa mede gebouwt hadde: ende de Coninck Asa bouwde daer mede Ga naar margenoot46 Geba Benjamins, ende Ga naar margenoot47 Mizpa.

23

Het overige nu aller geschiedenissen van Asa, ende al sijne macht, ende al dat hy gedaen heeft, ende de steden die hy gebouwt heeft; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda? Doch Ga naar margenoot48 inden tijt sijnes ouderdoms wert hy Ga naar margenoot49 kranck aen sijne Ga naar margenoot50 voeten.

24

Ende Ga naar margenootl Asa ontsliep met sijne vaderen, ende wert begraven met sijne vaderen inde Ga naar margenoot51 stadt sijns vaders Davids: ende Ga naar margenootm sijn sone Iosaphat wert Coninck in sijne plaetse.

25

Nadab nu de sone Ierobeams wert Coninck over Israël, in het tweede jaer van Asa den Coninck van Iuda: ende hy regeerde Ga naar margenoot52 twee jaren over Israël.

26

Ende hy dede Ga naar margenoot53 dat quaet was in de oogen des HEEREN, ende Ga naar margenoot54 wandelde in den wech sijns vaders, ende in Ga naar margenoot55 sijne sonde, daer mede hy Israël hadde doen sondigen.

27

Ende Baësa de soon van Ga naar margenoot56 Ahia vanden huyse Ga naar margenoot57 Issaschars Ga naar margenoot58 maeckte eene verbintenisse tegen hem, ende Baësa sloech hem te Ga naar margenoot59 Gibbethon, welcke der Philistijnen is, als Nadab, ende gantsch Israël Gibbethon belegerden.

28

Ende Baësa doodde hem, in het derde jaer van Asa den Coninck van Iuda, ende wert Coninck in sijne plaetse.

29

Het geschiedde nu als hy regeerde, dat hy het gantsche Ga naar margenoot60 huys Ierobeams sloech; hy Ga naar margenoot61 en liet niets over van Ierobeam wat adem hadde, tot dat hy Ga naar margenoot62 hem verdelgt hadde, Ga naar margenootn nae Ga naar margenoot63 het woort des HEEREN, dat hy gesproken hadde door den dienst van sijnen knecht Ahia de Siloniter:

30

Om de sonden Ierobeams, Ga naar margenoot64 die sondichde, ende die Israël sondigen dede; [ende] om sijne terginge, daer mede hy den HEERE den Godt Israëls getergt hadde.

31

Het overige nu der geschiedenissen Nadabs, ende al wat hy gedaen heeft; is dat niet geschreven Ga naar margenoot65 in het boeck der Chroniken der Coningen Israëls?

32

Ende daer was oorloge tusschen Asa, ende tusschen Baësa den Coninck Israëls, alle hare dagen.

33

In het derde jaer van Asa Coninck van Iuda, wert Baësa de soon van Ahia Coninck over gantsch Israël, te Tirza, Ga naar margenoot66 [ende regeerde] vier en twintich jaer.

34

Ende dede dat quaet was Ga naar margenoot67 in de oogen des HEEREN; Ga naar margenoot68 ende wandelde in den wech Ierobeams, ende in sijne sonde, daer mede hy Israël hadde doen sondigen.

margenoota
2.Chron. 13.1.
margenoot1
And. Abia. 2.Chro. 12.16. ende 13.1, etc.
margenootb
1.Chron. 13.2.
margenoot2
Beginnende van het 18 jaer des Coninckrijckx Ierobeams, vers 1. ende eyndigende met het twintichste. siet ond. op vers 9.
margenoot3
Oock geheeten, Michaja, 2.Chron. 13.2.
margenoot4
Dese wort oock Absalom genoemt, 2.Chron. 11.21. Eenige houden hem geweest te zijn den sone Davids; Vele andere, eenen anderen van den selven naem, die van Gibea was, anders oock genoemt Uriël, 2.Chron. 13.2. Siet aldaer de aenteeck.
margenoot5
Siet bov. 8. op vers 61.
margenoot6
Siet bov. 11. op vers 12.
margenootc
1.Reg. 11.36.
margenoot7
Siet bov. 11. op vers 36.
margenoot8
T.w. in sijnen voorgaenden staet der Politie, ende der Religie, behoudende noch daer in de Conincklicke Majesteyt met de overblijfselen van de rechte leere, ende den suyveren Godes-dienst.
margenoot9
Alsoo ond. vers 11. Siet bov. 11. op vers 33.
margenoot10
Verst. dese uytneminge ten aensien van seer grove sonden, die geschieden met een seker voorweten van het gene Godt verboden heeft, sonder voorgaende onbedachticheyt, vergetenheyt, ofte misgrijpinge des oordeels.
margenootd
2.Sam. 11.4.15. ende 12.9.
margenoot11
N. Rehabeams. Van dese oorloge is oock gewach gemaeckt bov. c. 14. vers 30. ’t selve wort hier nu weder vernieuwt, om aen te wijsen, dat sijn soon Abiam in de selve oorloge volduert heeft: gelijck te sien is in’t volgende vers, ende 2.Chron. 13.2, 3.
margenoot12
Siet bov. 14. op vers 19.
margenoot13
Siet bov. cap. 1. op vers 21. ende Deut. 31. op vers 16.
margenoot14
Siet bov. 2. op vers 10.
margenoote
2.Chron. 14.1.
margenoot15
T.w. ontrent het eynde deses jaers.
margenoot16
Verst. grootmoeder. alsoo ond. vers 13. want sy was de moeder sijns vaders Abiams, bov. vers 2. alsoo worden by de Hebreen vaderen, ende moederen genaemt niet alleene de naeste ouderen uyt de welcke men eygentlick geboren is, maer oock die hooger in de rechte linie opgerekent worden. Siet de volgende versen etc.
margenoot17
Siet bov. op vers 2.
margenoot18
Siet bov. 11. op vers 33.
margenoot19
Sijns grootvaders Rehabeams grootvader.
margenootf
1.Reg. 22.46.
margenoot20
Siet Deut. 23. op vers 17.
margenoot21
Siet. Levit. 26. op vers 30.
margenoot22
N. sijn vader Abiam, sijn grootvader Rehabeam, ende sijn out-grootvader Salomo.
margenootg
2.Chron. 15.16.
margenoot23
Siet van dit woort boven 11. op vers 19. Hebr. van Heerinne (namelick) te zijn. de sin is, dat hy haer van het gebiet, het welcke sy als weduwe van den Coninck Rehabeam, ende als moeder sijns vaders Abiams aengenomen hadde, afgesett heeft. And. heeft hy oock geweert van de Coninginne. D. van sijn huysvrouwe, op datse niet soude verdorven worden.
margenoot24
Het Hebr. woort beteeckent bevinge der leden, ende vreese des herten. Soo wort desen Afgodt genaemt, om dat hy door de grouwsaemheyt sijnes gelaets ende schandelicke afgoderye de menschen beyde nae ziele ende lijf verschrickte, ende sy hem met beyderley schrick dienden. Eenige houden hem voor den Afgodt by den Heydenen genaemt Priapus, andere voor Pan. siet hier van oock 2.Chron. 15.16.
margenoot25
T.w. na dat hy hem in stucken gebroken, ende vermorselt hadde, 2.Chron. 15.16.
margenoot26
Siet bov. 2. op vers 37.
margenoot27
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot28
Siet bov. 8. op vers 61. Ende verstaet dese volkomentheyt, ende oprechticheyt des Conincks eygentlick ten aensien van sijne genegentheyt, betrachtinge ende yver in ende voor den suyveren Godes-dienst, hoewel hy in sijn volgende leven verscheydene gebreken gehadt heeft.
margenooth
Levit. 5. vers 15.
margenoot29
Dit woort sijne, wort hier ingevoecht uyt 2.Chron. 15.18.
margenoot30
Wel verstaende, uytgenomen de eerste jaren, die sy t’samen geregeert hebben. want Iuda is de eerste 10 jaren onder de regeringe van Asa in stilheyt geweest, 2.Chron. 14. vers 1. ende Baësa begon te regeren over Israel in het derde jaer des Conincks Asa, ond. vers 28. ofte, men moet seggen, dat in de eerste jaren deser Coningen van weder zijden wel uytvallen zijn geschiet, maer geen volkomene oorloge. Vergel. 2.Chron. 14. d’aenteeck. op vers 1.
margenooti
2.Chron. 16.1.
margenoot31
Een stadt gelegen in den stam Benjamins, ontrent de frontieren van het Coninckrijck Israels, ende op den wech nae Ierusalem. Siet van dese stadt breeder, Iudic. 4.5.
margenoot32
Hebr. om niet toe te laten den uytgaenden, ende den komenden tot Asa, etc. Verst. van Benjamin, Ephraim, Manasse, ende andere nae by gelegene stammen, uyt de welcke als vele sagen dat Asa den suyveren Godes-dienst behertichde, zijn tot hem overgekomen, om den Heere te Ierusalem nae sijn Woort te dienen, 2.Chron. 15.9. om dit te beletten, heeft de Coninck Baësa sijne stadt Rama laten sterck maken. Vergel. hier by, bov. 12. versen 26, 27, etc.
margenoot33
T.w. van de tijden Rehabeams. Siet bov. cap. 14.26. ende vergelijckt hier mede d’aenteeck. daer op.
margenoot34
Siet Gen. 20. op vers 8.
margenootk
1.Reg. 20.1. 2.Chron. 16.2. etc.
margenoot35
Sommige meynen desen geweest te zijn de selve, die bov. 11.23. genaemt wort Rezon.
margenoot36
Siet Genes. 14. op vers 15.
margenoot37
Hoe wel Rezon een vyant geweest was van Israel, soo lange als Salomo leefde, bov. 11.25. nochtans schijnt uyt dese woorden, dat hy na de verdeelinge des rijcx met beyde de Coningen in vrede, ende verbintenisse gestaen heeft.
margenoot38
Hebr. optrecke.
margenoot39
Eene stadt, nae eeniger gevoelen, in den stem Aser gelegen; andere stellense inden stam Naphthali. siet van de selve oock 2.Reg. 15.29. ende 2.Chron. 16.4.
margenoot40
Siet Genes. 14. op vers 14.
margenoot41
Anders genaemt Abel-Maim. 2.Chro. 16.4. gelegen, soo sommige meynen, in Manasse, ofte, alsoo eenige Caerten uytwijsen, in Naphthali. Siet van dese stadt oock 2.Sam. 20.15. ende 2.Chron. 16.4.
margenoot42
Een lantschap gelegen in Naphtali ontrent de zee Genezareth. Siet Ios. 11.2.
margenoot43
Siet van dese stadt, bov. cap. 14. op vers 17.
margenoot44
Hebr dede gantsch Iuda horen.
margenoot45
Hebr. onnoosel, onschuldich, suyver. D. niemant mochte eenige onschuldinge voorbrengen, om te mogen achterblijven: wel verstaende, geene bedaechde manschap, die in dit werck gebruyckt konde worden, niet verhindert zijnde door sieckte, ouderdom, uytlandicheyt, ofte, publijcke officien, waer van de Gecommitteerde des Conincks oordeelen moesten.
margenoot46
Eene stadt in den stamme Benjamins, aen de grensen van Ephraim op eenen heuvel gelegen, Ios. 18.24. den Leviten toegeeygent, Ios. 21.17. is ten tijden des Conincks Iosia de Noort-pale geweest van het Coninckrijcke Iuda, 2.Reg. 23.8.
margenoot47
Siet van dese stadt, Iud. 11.11.
margenoot48
T.w. in de drie laetste jaren sijner regeringe: gelijck dit af te nemen is uyt 2.Chron. 16. versen 12, 13.
margenoot49
In welcke krancheyt hy de medicijnen meer dan Godt gesocht heeft, 2.Chron. 16.13.
margenoot50
De welcke men houdt ’t flerecijn geweest te zijn.
margenootl
2.Chron. 16.13.
margenoot51
Siet bov. 2. op vers 10.
margenootm
2.Chron. 17.1.
margenoot52
Verst. niet ten vollen; gelijck af te nemen is uyt de volgende versen 28, 33.
margenoot53
Siet bov. 11. op vers 6.
margenoot54
In sijner voorouderen wech te wandelen, is de selve na te volgen, ofte in’t goede, dat is, in haer geloove, ende goede wercken, 1.Sam. 8.3. 2.Reg. 22.2. 2.Chron. 17.3. ofte in’t quade, dat is, in haer ongeloove, ende sonden, als hier, ende ond. vers 34. ende c. 15. vers 19. ende 22.53.
margenoot55
Verst. de sonde der afgoderye. Siet bov. 14. op vers 16.
margenoot56
Een ander dan Ahia de Propheet van Silo, bov. 11.29. ende dan Ahia de schrijver van Salomo, bov. 4.3. ende dan Ahia de Priester, 1.Sam. 14.3, etc.
margenoot57
D. van den stam Issaschars: alsoo wort geseyt het huys Ephraims, Iudic. 10.9. het huys Iuda, Hos. 1.7. het huys Levi, Psal. 135.20, etc.
margenoot58
Het Hebr. woort beteeckent eyg. binden, aenbinden. Daerom als het van de gemoederen der menschen gebruyckt wort, so is ’t wel somtijts genomen in ’t goede, voor eene verbintenisse der liefde, als Genes. 44.30. maer seer dickwijls voor eene verbintenisse der vyandschap, waer door heymelicke t’samen-spanningen tegens persoonen, ofte staten gemaeckt worden: als hier, ende 1.Sam. 22. vers 8. ende ond. c. 16. versen 9, 20. ende 2.Reg. 10.9. ende 12.20. Nehem. 4.8. Amos 7.10.
margenoot59
Eene stadt gelegen in den stamme Dan, Ios. 19.44. die den Leviten tot wooninge ge-eygent was, Iosu. 21.23. maer van den Philistijnen overheert, ende bewoont, ende daerom van Nadab alsnu belegert, doch niet gewonnen; ende is de belegeringe naderhant van den Israeliten hervat geworden. Siet ond. cap. 16.17.
margenoot60
D. geslachte. Siet bov. 14. op vers 10.
margenoot61
Hebr. hy en liet niet over allen adem van Ierobeam: D. geenen mensche en liet hy van den huyse Ierobeams overblijven. Alsoo is het woort Adem voor mensche genomen, Deuter. 20.16. Iosu. 10.40. ende 11.14.
margenoot62
N. Ierobeam. ofte, tot dat hy het verdelgde: te weten, huys, dat is, geslachte Ierobeams.
margenootn
1.Reg. 14.10, 14.
margenoot63
Dit is niet te duyden op het voornemen van Baësa, als of hy in’t verdelgen van Ierobeams huys gesien soude hebben op de voorsegginge des Heeren, ende de sonden Ierobeams; maer de sin is, dat Godt door de wreede tyrannye van Baësa het woort sijner voorsegginge vervult, ende de sonden Ierobeams gestraft heeft. Alsoo ond. 16. vers 13.
margenoot64
Alsoo bov. c. 14. vers 16. Siet d’aenteeck.
margenoot65
Siet bov. c. 14. op vers 19.
margenoot66
Dit is hier ingevoecht uyt de volle maniere van spreken, die wy hebben 2.Sam. 2.10. item bov. versen 9, 10, 25. ond. 16.8, etc. ende hier beteeckent het woort regeeren hoe lange eens Conincx regeringe geduert heeft. Wanneer het van het begin der regeringe gebruyckt wert, so setten wy ’t over Coninck worden.
margenoot67
Siet bov. 11. op vers 6.
margenoot68
siet bov. op vers 26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken