Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxj. Capittel.

Achab begeert Naboths Wijngaert te koopen, vers 1, etc. ’t welck hem Naboth weygert, 3. Izebel belooft Achab dien te leveren, 7. maeckt dat Naboth gesteenicht wort, 8. Achab neemt den Wijngaert in, 15. Hier op wort hem, ende den sijnen van Elia haren onderganck voorseyt, 17. de welcke, also Achab een uytwendich teecken van leetschap geeft, 27. uytgestelt wort, 29.

1

HEt geschiedde nu na dese dingen, [also] Naboth een Iizreëliter eenen wijngaert hadde, die te Ga naar margenoot1 Iizreël was, by het Palleys Achabs, des Conincks van Samaria,

2

Dat Achab sprack tot Naboth, seggende; Geeft my uwen wijngaert, op dat hy my zy tot een Ga naar margenoot2 kruyt-hof, dewijle hy na by mijn huys is, ende ick sal u daer voor geven eenen wijngaert die beter is, dan die, [ofte] so ’t Ga naar margenoot3 goet in uwen oogen is, ick sal u in gelt des selven weerde geven.

3

Maer Naboth seyde tot Achab, Ga naar margenoot4 Dat late de HEERE verre van my zijn, dat ick u de erve mijne Vaderen geven soude.

4

Doe quam Achab in sijn huys Ga naar margenoot5 gemelick, ende toornich, over het woort, dat Naboth de Iizreëliter tot hem gesproken hadde, ende geseyt, Ick en sal u de erve mijner vaderen niet geven: ende hy leyde sich neder op sijn bedde, ende Ga naar margenoot6 keerde sijn aengesicht om, ende at geen Ga naar margenoot7 broot.

5

Maer Izebel sijn huysvrouwe quam tot hem: ende sprack tot hem; Wat is dit, dat uwen geest dus gemelick is, ende dat ghy geen broot en eet?

6

Ende hy sprack tot haer; Omdat ick tot Naboth den Iizreëliter gesproken, ende hem geseyt hebbe, Geeft my uwen wijngaert om gelt, ofte so het u behaecht, ick sal u eenen wijngaert in sijne plaetse geven: maer hy heeft geseyt, Ick en sal u mijnen wijngaert niet geven.

7

Doe seyde Izebel sijne huys-vrouwe tot hem; Soudt ghy nu het Coninckrijcke over Israël Ga naar margenoot8 regeren? staet op, eet broot, ende u herte zy Ga naar margenoot9 vrolick; ick sal u den wijngaert Naboths des Iizreëliters geven.

8

Sy dan schreef brieven inden name Achabs, ende versegeldese met sijn signet: ende sondt de brieven tot Ga naar margenoot10 de Outste, ende tot de Ga naar margenoot11 Edele, die in Ga naar margenoot12 sijne stadt waren, Ga naar margenoot13 woonende met Naboth.

9

Ende sy schreef in die brieven, seggende: Ga naar margenoot14 Roepet een vasten uyt, ende settet Naboth Ga naar margenoot15 inde hoochste plaetse des volcx:

10

Ende settet tegen over hem twee mannen, Ga naar margenoot16 sonen Belials, die tegen hem getuygen, seggende: Ghy hebt Godt, ende den Coninck Ga naar margenoot17 gesegent: ende Ga naar margenoot18 voert hem uyt, ende Ga naar margenoot19 steenicht hem, dat hy sterve.

11

Ende de mannen Ga naar margenoot20 sijner stadt Ga naar margenoot21 die Outste, ende die Edele, die in sijne stadt woonden, deden gelijck als Izebel tot hem Ga naar margenoot22 gesonden hadde: gelijck als geschreven was inde brieven, die sy tot hen gesonden hadde.

12

Sy riepen een vasten uyt: ende sy setteden Naboth Ga naar margenoot23 inde hoochste plaetse des volcks.

13

Doe quamen de twee mannen, Ga naar margenoot24 sonen Belials, ende setteden sich tegen over hem, ende de mannen Belials getuychden tegens hem; tegens Naboth, voor het volck, seggende; Naboth heeft Godt, ende den Coninck Ga naar margenoot25 gesegent: ende sy voerden hem buyten de stadt, ende steenichden hem met steenen, dat hy sterf.

14

Daerna sonden sy tot Izebel, seggende; Naboth is gesteenicht, ende is doodt.

15

Het geschiedde nu doe Izebel hoorde, dat Naboth gesteenicht, ende doodt was; dat Izebel tot Achab seyde, Staet op, besit den wijngaert Naboths des Iizreëliten Ga naar margenoot26 erflick, dien hy u weygerde om gelt te geven, want Naboth en leeft niet, maer is doot.

16

Ende het geschiedde als Achab hoorde dat Naboth doodt was; dat Achab op-stont, om nae den wijngaert Nabohts des Iizreëliten af te gaen, om dien erflick te besitten.

17

Doch het woort des HEEREN geschiedde tot Elia den Ga naar margenoot27 Tisbiter, seggende:

18

Maeckt u op, gaet henen af, Achab den Coninck Israëls te gemoete, Ga naar margenoot28 die in Samaria is: Siet hy is inden wijngaert Naboths, daer henen hy afgegaen is, om dien erflick te besitten.

19

Ende ghy sult tot hem spreken, seggende; Alsoo seyt de HEERE: Ga naar margenoot29 Hebt ghy doodt geslagen, ende oock eene erflicke besittinge ingenomen? Daertoe sult ghy tot hem spreken, seggende; Alsoo seyt de HEERE: In Ga naar margenoot30 plaetse dat de honden

[Folio 168v]
[fol. 168v]

het bloet Naboths geleckt hebben, sullen de honden u bloet lecken, ja het uwe.

20

Ende Achab seyde tot Elia; Ga naar margenoot31 Hebt ghy my gevonden, ô mijn vyant? ende hy seyde; Ick hebbe [u] gevonden: overmits ghy u selven Ga naar margenoot32 verkocht hebt, om te doen dat quaet is inde oogen des HEEREN.

21

Ga naar margenoota Siet ick sal quaet over u brengen, ende uwe nakomelingen wechdoen: ende ick sal van Achab uytroeyen Ga naar margenoot33 die aen de wandt pist, mitsgaders Ga naar margenoot34 den beslotenen, ende verlatenen in Israël.

22

Ende ick sal u huys maken Ga naar margenootb gelijck het huys Ierobeams des soons Nebaths, ende Ga naar margenootc gelijck het huys van Baësa, de soon van Ahia: om de terginge, daer mede ghy [my] getergt hebt, ende dat ghy Israël hebt doen sondigen.

23

Voorder oock over Izebel sprack de HEERE, seggende: Ga naar margenoot35 De honden sullen Izebel eten, aen den voor-wal Iizreëls.

24

Ga naar margenoot36 Die van Achab sterft inde stadt, Ga naar margenootd sullen de honden eten: ende die inden velde sterft, sullen de vogelen des Hemels eten.

25

Doch Ga naar margenoote en wasser niemant geweest gelijck Achab, die Ga naar margenoot37 hem selven verkocht hadde, om Ga naar margenoot38 te doen dat quaet is inde oogen des HEEREN; dewijle Izebel sijne huysvrouwe hem ophitsede.

26

Ende hy dede seer grouwelick, wandelende achter de Ga naar margenoot39 Dreck-goden: nae alles dat de Ga naar margenoot40 Amoriten gedaen hadden, die Godt voor het aengesichte der kinderen Israëls uyt de besittinge verdreven hadde.

27

Het geschiedde nu, als Achab dese woorden hoorde, Ga naar margenoot41 dat hy sijne Ga naar margenoot42 kleederen scheurde, ende eenen sack om sijn Ga naar margenoot43 vleesch leyde, ende vastede: hy Ga naar margenoot44 lach oock neder in den sack, ende ginck Ga naar margenoot45 lancksaem.

28

Ende het woort des HEEREN geschiedde tot Elia den Tisbiter, seggende:

29

Hebt ghy gesien, dat Achab sich vernedert, voor mijn aengesichte? daerom dewijle hy sich vernedert voor mijn aengesichte, Ga naar margenoot46 so en sal ick dat quaet in sijne dagen niet brengen; Ga naar margenoot47 inde dagen sijnes soons sal ick dat quaet over sijnen huyse brengen.

margenoot1
Siet van dese stadt bov. 18. op vers 45.
margenoot2
Ofte, groensel-hof. Hebr. een hof der groente, ofte, des groensels. Het Hebr. woort beteeckent allerley groen kruyt, voornemelick dat gezaeyt, ende tot spijse gebruyckt wort. Verg. Deut. 11.10.
margenoot3
Siet van dese maniere van spreken, Genes. 19. op vers 8. voor de selve is ond. vers 6. so ’t u behaecht.
margenoot4
Hebr. dat zy my verre van wegen, ofte, om den Heere. De reden deser weygeringe was, om dat Godt in sijne wet verboden hadde de erfgoederen der stammen, ende huysgesinnen in eygendom te vervreemden, Levit. 25.23. Num. 36.7, etc.
margenoot5
Alsoo ond. vers 5. siet bov. 20. op vers 43.
margenoot6
Te weten, nae de wandt, van de menschen af, niet willende yemant sprake leveren, ofte met yemant te doen hebben.
margenoot7
Dat is, geene spijse. Siet Genes. 3. op vers 19. alsoo in ’t volgende.
margenoot8
Hebr. doen. dat is, regeren, bedienen, hanthaven. De sin is, dat hy niet weerdich en soude zijn Coninck over Israel te wesen, indien hy soo veel verstants, ofte couragie niet en hadde, daer mede men eenen Naboth bedwingen, ende hem sijnen wijnberch afhandich konde maken.
margenoot9
Hebr. zy goet: dat is, vrolick. Siet goet, voor vrolick, Iudic. 16.25. ende 18.20. 1.Sam. 25. versen 8, ende 36.
margenoot10
D. Magistraet, Raet, ende Overste der stadt. Alsoo Deut. 21.2. Iudic. 8.14. Ruth 4.2.
margenoot11
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick witte, door de welcke men verstaen moet de Edele, voornaemste, ende aensienelickste luyden, om dat die gemeenelick met witte kleederen gekleet gingen. Siet Gen. 41. d’aenteeck. op vers 42. item Esth. 8.15. ende ond. vers 11.
margenoot12
Alsoo ond. vers 11. Verstaet Iizreel, de welcke Naboths stadt genoemt wort, (gelijck oock hy selve een Iizreëliter, bov. versen 1, 7.) om dat hy daer in woonde, ofte misschien oock daer in geboren was. siet de selve maniere van spreken, Gen. 23.10. ende 24.10. ende de aent. daer op.
margenoot13
D. die sijne medeburgeren waren.
margenoot14
Dit beveelt sy, op datmen kennisse soude nemen van het leven, ende den wandel Naboths. want de vast-dagen wierden onderhouden, om, onder ander redenen, oock ondersoeck te doen van eenige grove sonden, die openbaer geworden waren, ende die nae behooren te straffen, ten eynde dat alsoo de gramschap Godts van de geheele gemeynte af-gekeert mocht worden.
margenoot15
Hebr. in het hooft des volcks, alsoo ond. vers 12. Verstaet hier door, eene verhevene plaetse der vergaderinge, in dewelcke de beschuldichde gestelt wierden, op datse te beter van het volck souden gesien, ende gehoort worden. Ofte, verstaet een verheven, ende weerdich gestoelte, daer in de voorneemste der stadt (onder de welcke men meynt dat Naboth een geweest is) plachten te sitten, ende dat Naboth daer, in sijne gewoonelicke plaetse te sitten, toegelaten wiert, om hem alle nadencken te benemen, van het quaet, dat tegens hem gerockt wiert.
margenoot16
Verst. door dese, ondeugende menschen, die het jock der Godlicker vreese, ende der menschelicker eerbaerheyt afgeworpen hebbende, slechts genegen zijn, om sonder eenige conscientie quaet te doen. Siet Deut. 13. op vers 13.
margenoot17
Segenen, heet hier vloecken. want dit is soo afgrijselick gehouden geweest, datmen ’t qualick derfde noemen, so dat in de plaetse daer van, het tegendeel bedeckter wijse geseyt wort. also ond. vers 13. ende Iob 1. versen 5, 11. ende 2. vers 9.
margenoot18
T.w. buyten de stadt. want hier voortijden was het een gebruyck dat de misdadige buyten de steden, ende plaetsen der gemeene wooningen gestraft wierden, als onweerdich zijnde onder het gewoonelicke geselschap der menschen haren geest te geven. siet Levit. 24.14, 23. ende Ios. 7.24. Marc. 15.20.
margenoot19
Nae uytwijsen der wet, die daer van gegeven was door Mose, Levit. 24.15, 16, etc.
margenoot20
Siet bov. op vers 8.
margenoot21
Siet bov. op vers 8.
margenoot22
D. door brieven ontboden hadde.
margenoot23
Siet bov. op vers 9.
margenoot24
Siet bov. op vers 10.
margenoot25
Siet bov. op vers 10.
margenoot26
Het schijnt hier uyt, dat de goederen Naboths ten profijte des Conincks zijn geconfiskeert geweest, zijnde Naboths sonen mede gedoodt, 2.Reg. 9.26. ende dat onder een valsch decksel van religie, even als ofse hier in hadden willen volgen, het exempel der Goddelicker straffen, in voorige tijden alsoo uytgevoert over Dathan, en Abiram, Num. 16. vers 32. ende Achan, Ios. 7. versen 24, 25. dat oock hare kinderen niet gespaert en werden. Ende alsoo souden dese Richteren verkeerdelick gevolcht hebben de exempelen der extraordinare wrake Godts, die wel eenichsins ons verborgen, maer nochtans rechtveerdich is, ende niet de ordinare wet voor den menschen gestelt, dewelcke verbiet de kinderen om harer ouderen misdaet te straffen, Deut. 24.16.
margenoot27
Siet bov. 17. op vers 1.
margenoot28
Verst. daer Achab woonde, ende daer hy op die tijt, als Godt dese woorden met Elia sprack, oock persoonelick was, maer staende op sijn vertreck nae Naboths wijngaert, al waer hem Elia soude vinden, ten welcken aensien, in de volgende woorden geseyt wort, dat Achab in de wijngaert was; overmits hy daer soude zijn, als Elia te Iizreel aenkomen soude.
margenoot29
Dit te vragen wort Elia gelast, niet om Achabs sonde, als eene onbekende daet te ondersoecken, maer om Achab daer over te bestraffen, ende hem Godes rechtveerdige wrake voor te houden. om dat hy niet alleen Naboth gedoodt, maer oock de erffenisse van des selfs erfgenamen tot sich genomen hadde, tegen Godts wet.
margenoot30
D. voor dat de honden, ofte, gelijck als de honden het bloet Naboths geleckt hebben, sullen de honden oock u bloet lecken: alsoo is het Hebr. woort genomen, Zeph. 2.10. Andere verstaen dit van de selve plaetse niet in’t bysonder, van het velt buyten Iizreel, maer in’t gemeyne van het lant Israels. want Iizreel, daer buyten Naboths bloet gestort is, was in den stam Issaschars gelegen, ende Samaria, (alwaer de honden Achabs bloet geleckt hebben, ond. 22.38.) in den stamme Ephraims. Ofte, somen ’t neemt van den selven acker, soo siet de vervulllinge in Achabs soon. 2.Reg. 9.26.
margenoot31
Dit is soo veel, als of hy seyde: zijt ghy soo stout, dat ghy derft onder mijne oogen komen? en behoordet ghy niet uyt mijn gesichte te blijven, dewijle ghy wel mercken kont, dat ick u hate, om dat ghy nemmermeer op en houdt my met uwe dreygementen vyandelick te bejegenen?
margenoot32
D. overgegeven tot de slavernie der sonde. want gelijck de gene, die sich als een lijf-eygen aen yemant verkoopt, sijnen wille, ende gebiedt in alles begeert te volgen; alsoo wort die geseyt hem te verkoopen om quaet te doen, die hem de sonde, om de selve in alles te gehoorsamen, overgeeft. Dese maniere van spreken is oock, 2.Reg. 17.17. Ies. 50.1.
margenoota
2.Reg. 9.7, 8, 9.
margenoot33
Siet bov. 14. op vers 10.
margenoot34
Siet Deut. 32. op vers 36.
margenootb
1.Reg. 15.29.
margenootc
1.Reg. 16.3, 11.
margenoot35
Siet de vervullinge 2.Reg. 9.33, 34, etc.
margenoot36
Siet bov. 14. op vers 11.
margenootd
2.Reg. 9.35, 36, 37.
margenoote
1.Reg. 16.33.
margenoot37
Siet bov. op vers 20.
margenoot38
Siet bov. 11. op vers 6.
margenoot39
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot40
Verst. onder eene soorte der Canaaniten, alle de andere mede. Siet Gen. 15. op vers 16. ende 48. op vers 22.
margenoot41
Een exempel van slechs uyterlick, ende tijdelijck berouw; het welcke niet voort en quam uyt een herte, dat door het geloove gesuyvert, ende recht bekeert was: gelijck te sien is ond. 22.8.
margenoot42
Siet Genes. 37. op vers 29.
margenoot43
Siet Genes. 37. op vers 34.
margenoot44
T.w. om te slapen.
margenoot45
Ofte, sachtkens, tragelick, lammachtich.
margenoot46
Een exempel van Godts goetheyt, waer door hy de welverdiende straffe uyt stelt om eene geveynsde vernederinge.
margenoot47
Siet de vervullinge hier van, 2.Reg. 9.23.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken