Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Elisa vermenichvuldigt door een mirakel de olye eener arme weduwe,vers 1, etc. Hy wort van de Sunamitische geherbergt,8. hy belooft haer eenen sone, 12. dien sy krijgt,17. de sone sterft,18. dien Elisa weder levendich maeckt, 29. hy beneemt de coloquinten hare vergifticheyt, 38. ende spijst hondert mannen met twintich gersten brooden, ende groene aren, 42.

1

Eene vrouwe nu uyt de wijven van de Ga naar margenoot1 sonen der Propheten riep tot Elisa, seggende; Uwe knecht, mijn man, is gestorven, ende ghy weet, dat uwe knecht den HEERE was vreesende: nu is de Ga naar margenoot2 schult-heere gekomen, Ga naar margenoota om mijne beyde kinderen voor hem Ga naar margenoot3 tot knechten te nemen.

2

Ende Elisa seyde tot haer: Wat sal ick u doen? geeft my te kennen; wat ghy inden huyse hebt: ende sy seyde, Uwe dienstmaecht en heeft niet met allen inden huyse, dan eene Ga naar margenoot4 kruycke met olye.

3

Doe seyde hy, Gaet, eyscht voor u vaten van buyten, van alle uwe nabueren ledige vaten; maeckter niet Ga naar margenoot5 weynich te hebben.

4

Komt dan in, ende Ga naar margenoot6 sluyt de deure Ga naar margenoot7 voor u, ende voor uwe sonen toe; daer na Ga naar margenoot8 giet in alle die vaten, ende dat vol is, set wech.

5

So ginckse van hem, ende sloot de deure voor haer, ende voor hare sonen toe; die brachten haer de vaten toe, ende sy goot in.

6

Ende het geschiedde, als die vaten vol waren, datse tot haren sone seyde; Brengt my noch een vat aen: maer hy seyde tot haer; Daer en is geen vat meer: ende de olye Ga naar margenoot9 stont stille.

7

Doe quam sy, ende gaft Ga naar margenoot10 den man Godts te kennen: ende hy seyde; Gaet henen, verkoopt de olye, ende betaelt uwen schult-heere: ghy dan, [met] uwe sonen leeft by het Ga naar margenoot11 overige.

8

Het geschiedde oock op eenen dach, als Elisa nae Ga naar margenoot12 Sunem door trock, dat aldaer eene Ga naar margenoot13 groote vrouwe was, de welcke hem aen-hielt, om Ga naar margenoot14 broot te eten: voorts geschieddet, soo dickwils hy doortrock, weeck hy daer in, om broot te eten.

9

Ende sy seyde tot haren man; Siet nu, ick hebbe gemerckt dat dese man Godts Ga naar margenoot15 heylich is; die by ons altoos doortreckt.

10

Laet ons doch eene kleyne Ga naar margenoot16 opper-kamer van eenen wandt maken, ende laet ons daer voor hem setten een bedde, ende tafel, ende stoel, ende kandelaer, so sal’t geschieden, wanneer hy tot ons komt, dat hy daer in wijcke.

11

Ende het geschiedde op eenen dach, dat hy daer quam: ende hy weeck in die opper-kamer, ende leyde sich daer neder.

12

Doe seyde hy tot sijnen Ga naar margenoot17 jongen Gehazi, Roept dese Sunamitische: ende als hyse geroepen hadde, stont se voor Ga naar margenoot18 sijn aengesicht,

13

(Want hy hadde Ga naar margenoot19 hem geseyt; Segt nu tot haer, Siet, ghy zijt sorchvuldich voor ons geweest met alledese Ga naar margenoot20 sorchvuldicheyt; wat isser voor u te doen? isser yet om voor u te spreken tot den Coninck; ofte tot den Crijchs-oversten? ende sy hadde geseyt, Ga naar margenoot21 Ick woone in’t midden mijnes volcks.

14

Doe hadde Ga naar margenoot22 hy geseyt, Wat isser

[Folio 172r]
[fol. 172r]

dan voor haer te doen? Ende Gehazi hadde geseyt, Sy en heeft doch geenen sone, ende haer man is out.

15

Daerom hadde Ga naar margenoot23 hy geseyt, Roept haer: ende als hyse geroepen hadde, stont sy Ga naar margenoot24 inde deure.)

16

Ende hy seyde, Ga naar margenoot25 Op Ga naar margenootb desen gesetten tijt, Ga naar margenoot26 ontrent desen tijt des levens sult ghy eenen sone omhelsen: ende sy seyde, Neen, mijn Heere, ghy man Godts Ga naar margenoot27 en liecht tegen uwe dienstmaecht niet.

17

Ende de vrouwe wert swanger, ende baerde eenen sone op dien gesetten tijt, ontrent den tijt des levens, dien Elisa tot haer gesproken hadde.

18

Doe nu het kint groot wert, geschieddet op eenen dach, dattet uytginck tot sijnen vader, tot de maeyers.

19

Ende het seyde tot sijnen vader, Ga naar margenoot28 Mijn hooft, mijn hooft: Ga naar margenoot29 hy dan seyde tot eenen jongen, Draegt hem tot sijnen moeder.

20

Ende hy droech hem, ende bracht hem tot sijne moeder: ende hy sat op hare knyen tot aen den middach toe, doe sterf hy.

21

Ende sy ginck Ga naar margenoot30 op, ende leyde hem op het bedde van den man Godts: daer na sloot sy Ga naar margenoot31 voor hem Ga naar margenoot32 toe, ende ginck uyt.

22

Ende sy riep om haren man, Ga naar margenoot33 ende seyde, Sendt my doch eenen vande jongens, ende eene vande eselinnen; dat ick tot den man Godts loope, ende wederkome.

23

Ende hy seyde, Waerom gaet ghy heden tot hem? ten is Ga naar margenoot34 geene nieuwe Mane, nochte Sabbath, ende sy seyde; Ga naar margenoot35 ’Tsal wel zijn.

24

Doe sadelde sy de eselinne, ende seyde tot haren jongen; Drijft, ende gaet voort: Ga naar margenoot36 en houdt my niet op voort te rijden, ’t en zy dan dat ick ’t u segge.

25

Alsoo tooch sy henen, ende quam tot den man Godts, tot den berch Ga naar margenoot37 Carmel: ende het geschiedde als de man Godts haer van tegen over sach, dat hy tot Gehazi sijnen jongen seyde: Siet, daer is de Sunamitische.

26

Nu loopt doch haer te gemoete, ende segt tot haer; Ga naar margenoot38 Ist wel met u? ist wel met uw’ man? ist wel met u kint? ende sy seyde, ’Tis wel.

27

Doe sy nu tot den man Godts op den berch quam, Ga naar margenoot39 vattese sijne voeten; maer Gehazi tradt toe, om haer Ga naar margenoot40 af te stooten, doch de man Godts seyde, Laetse geworden, want hare ziele Ga naar margenoot41 is in haer bitterlick bedroeft, ende de HEERE heeftet voor my verborgen, ende my niet kont gedaen.

28

Ende sy seyde, Ga naar margenoot42 Heb ick eenen sone van mijnen heere begeert? Ga naar margenootc seyde ick niet, Ga naar margenoot43 en bedriecht my niet?

29

Ende hy seyde tot Gehazi, Ga naar margenoot44 Gordt uwe lendenen, ende neemt mijnen staf in uwe hant, ende gaet henen: so Ga naar margenootd ghy yemant vindt, Ga naar margenoot45 en groet hem niet, ende so u yemant groet, en antwoordt hem niet: ende Ga naar margenoot46 legt mijnen staf op het aengesicht vanden jongen.

30

Doch de moeder vanden jongen seyde, Ga naar margenoot47 [Soo waerachtich als] de HEERE leeft, ende uwe ziele leeft, Ga naar margenoot48 ick en sal u niet verlaten: hy stont dan op, ende volchde haer na.

31

Gehazi nu was voor haer aengesicht doorgegaen: ende hy leyde den staf op het aengesichte vanden jongen; doch daer en was Ga naar margenoot49 geene stemme, noch geene Ga naar margenoot50 opmerckinge: soo keerde hy weder hem te gemoete, ende bracht hem bootschap, seggende; De jongen en is niet Ga naar margenoot51 ontwaeckt.

32

Ende doe Elisa in ’t Ga naar margenoot52 huys quam, Siet, so was de jongen doot, zijnde geleyt op Ga naar margenoot53 sijn bedde.

33

So Ga naar margenoot54 ginck hy in, ende Ga naar margenoote sloot de deure voor Ga naar margenoot55 hen beyden toe: ende badt tot den HEERE.

34

Ende hy Ga naar margenoot56 klam op, ende Ga naar margenoot57 leyde sich neder op het kint, ende leggende sijnen mont op desselven mont, ende sijne oogen op sijne oogen, ende sijne handen op sijne handen, breydde sich over hem uyt, ende het vleesch des kints wert warm.

35

Daerna quam hy weder, ende wandelde in ’t huys eens herwaert, ende eens derwaert, Ga naar margenoot58 ende klam [weder] op, ende breydde sich over hem uyt; Ga naar margenootf ende de jongen niesde tot seven-mael toe, daer na dede de jongen sijne oogen op.

36

Ende hy riep Gehazi, ende seyde, Roept dese Sunamitische, ende hy riepse, ende sy quam tot hem: ende hy seyde, Neemt uwen sone op.

37

Soo quam sy, Ga naar margenoot59 ende viel voor sijne voeten, ende booch haer ter aerde: ende sy nam haren sone op, ende ginck uyt.

38

Als nu Elisa weder te Ga naar margenoot60 Gilgal quam, so wasser honger in dat lant, ende de sonen der Propheten Ga naar margenoot61 saten voor sijn aengesichte: ende hy seyde tot sijnen jongen: Ga naar margenoot62 Set den grooten pot aen, ende siedt moes voor de sonen der Propheten.

39

Doe ginck een uyt in’t velt om moes-kruyden te lesen, ende hy vondt eenen Ga naar margenoot63 wilden wijnstock, ende las daer van, sijn kleet vol Ga naar margenoot64 wilde Coloquinten, ende quam, ende sneetse in den moes-pot, want sy en Ga naar margenoot65 kendense niet.

40

Daerna Ga naar margenoot66 schepten sy voor de Ga naar margenoot67 mannen op, om te eten: ende het geschiedde, als sy aten van dat moes, dat sy riepen, ende seyden, Man Godts, de Ga naar margenoot68 doot is in de pot, ende sy en Ga naar margenoot69 konden’t niet eten.

41

Maer hy seyde, Ga naar margenoot70 Brenget dan meel: ende hy wierp’t Ga naar margenootg inden pot: ende hy seyde, Schept voor het volck op, dat sy eten; Doe en was daer Ga naar margenoot71 niet quaets inden pot.

42

Ende daer quam een man van Ga naar margenoot72 Baal Salisa, ende bracht den man Godts brooden der eerstelingen, twintich gersten brooden, ende groene aren in hare Ga naar margenoot73 hulsen: ende hy seyde, Geeft den Ga naar margenoot74 volcke datse eten.

43

Doch sijn dienaer seyde, Ga naar margenoot75 Ga naar margenooth Wat

[Folio 172v]
[fol. 172v]

soude ick dat hondert mannen voorsetten? ende hy seyde, Geeft den volcke datse eten, want alsoo seyt de HEERE; Ga naar margenooti Men sal eten, ende overhouden.

44

So settede hy’t hen voor, ende sy aten, ende sy hielden over, nae het woort des HEEREN.

margenoot1
Siet 1.Reg. 20. op vers 35.
margenoot2
D. dien ick schuldich ben van geleenden gelde, ofte gekochten goede, ofte andersins.
margenoota
Levit. 25.39.
margenoot3
D. tot lijfeygene: te weten op dat hy die als sulcke, ofte selve gebruycke, ofte aen andere vercoope, voor het gene ick hem schuldich ben, ende niet en kan betalen. siet van dese soorte der dienstbaerheyt de wet Godes. Lev. 25.39.
margenoot4
T.w. die vol olye was, ofte immers daer eenige olye noch in was.
margenoot5
Soo wel uyt u eygen huys, als van andere geleent, ende t’samen by een gebracht.
margenoot6
T.w. op dat niemant u hinderlick en zy, nochte in het werck dat ick u bevele, nochte in den aendacht, die ghy daer over tot den HEERE hebben moet.
margenoot7
Ofte, over, ofte neffens u.
margenoot8
Te weten, olye uyt uwe kruycke.
margenoot9
D. en wert niet meer vermenichvuldicht, overmits de kruycke, daer uyt sy gegoten hadde, niet meer olye uyt en gaf.
margenoot10
N. Elisa. Siet Iud. 13. op vers 6.
margenoot11
T.w. van de olye, ofte van het gelt, dat ghy van de olye boven uw schult gemaeckt sult hebben.
margenoot12
Siet 1.Reg. 1. op vers 3.
margenoot13
Van afkomste, van name, ende van middelen. siet Gen. 14.35. ende d’aent. item vergel. 1.Sam. 25.2.
margenoot14
D. sijn mael by haer te houden. Siet Genes. 31. op vers 54. alsoo in’t volgende.
margenoot15
Siet Levit. 19 op vers 2.
margenoot16
Hebr. opperkamer des wandts: D. een kamerken, het welcke met eenen wandt afgeschut was. Het Hebr. woort is gebruyckt van steenen mueren. bov. 3.25. ende van verderen wanden. Levitic. 1.15 alwaer van den wandt des altaers gesproken wort, die van hout gemaeckt was. Exod. 17.1. And.van, ofte, met wanden.
margenoot17
Ofte knecht, ofte dienaer. Het Hebr. woort wort niet alleene van jongelingen gesecht, maer oock van volwassene mannen. Siet Genes. 22. op vers 5. hoedanich een, Gehazi schijnt geweest te zijn, uyt het gene verhaelt wort ond. 5. vers 27.
margenoot18
D. voor Elisa.
margenoot19
N. sijnen dienaer Gehazi.
margenoot20
Het woort beteeckent soodanige sorge, die met vreese, ende bevinge vereenicht is, waer door men besorgt is yet nootsakelicks na te laten, ofte nae behooren niet te verrichten. Vergel. Luce 10.40, 41.
margenoot21
D. ick hebbe vrede, ende vrientschap met het volck daer onder ick woone, sulcks dat ick met niemant yet uytstaende en hebbe, uyt welcker oorsake ick de Coninck, ofte sijnen krijchs-Oversten soude behoeven lastich te vallen.
margenoot22
N. Elisa tot sijnen dienaer Gehazi, als hy sijnen heere Elisa de antwoorde der vrouwe aengedient hadde.
margenoot23
N. Elisa tot sijnen dienaer Gehazi.
margenoot24
T.w. van des Propheten kamerken. Vergel. dit met het voorgaende vers 12. daer op het gepast moet worden, na het verhael der tusschenrede begrepen in de versen 13, 14, 15.
margenoot25
D. op desen tijdt des jaers, alsoo in’t volgende vers Siet dese selve woorden Genes. 18.14.
margenootb
Genes. 18.10, 14.
margenoot26
Siet Genes. 18. op vers 10.
margenoot27
D. en geeft my niet de belofte van eenich goet, waervan de vervullinge niet en soude volgen.
margenoot28
Soo geeft het kint te kennen de pijne, die ’t in sijn hooft gevoelde.
margenoot29
T.w. de vader.
margenoot30
T.w. nae de opper-kamer, die sy voor Elisa hadde laten maken. siet bov. vers 10.
margenoot31
Siet bov. op vers 4.
margenoot32
T.w. de deure.
margenoot33
D. liet hem aenseggen.
margenoot34
Dit seyt hy, om dat de vroome, die noch in Israel overgebleven waren, de Nieuwe maenden, Sabbathen, ende andere Vierdagen besteedden in godts-dienstige wercken, ende tot dien eynde de Propheten des Heeren versochten, die vergaderinge hielden tot bewaringe vande rechte leere, ende den suyveren Godts-dienst.
margenoot35
Hebr. vrede. Siet Genes. 37. op vers 14. Sy wil seggen, dat alle dingen wel souden wesen, dewijle sy tot eenen goeden eynde dese reyse dede, ondertusschen verswijcht sy voor haren man de doot haers soons, soo wel om hem niet plotselick te bedroeven, als oock op dat hare reyse niet en soude belet worden.
margenoot36
D. en wilt om mijns gemacks wille de reyse niet verachteren, ofte vertragen.
margenoot37
Siet 1.Reg. 18. op vers 19.
margenoot38
Hebr. hebt ghy vrede? heeft uwen man vrede? etc. Siet Gen. 29. op vers 6.
margenoot39
Dit dedese niet alleen uyt ootmoedige eerbiedinge, maer oock uyt yverige genegentheyt, om wat van Elisa te versoecken, begeerende dat hy hem niet verroeren soude uyt sijne plaetse, eer dat hy haer gehoort soude hebben. Verg. Matth. 28.9.
margenoot40
T.w. op datse sijnen Heere niet en soude moeyelick vallen. Vergel. Marc. 10.13.
margenoot41
Hebr. is haer bitter: dat is, met eenige droefheyt, die haer seer ter herten gaet, bevangen. Bitterheyt wort door droeffenisse, ende quellinge des herten genomen. Genes. 26.35. Ruth 1.20. 1.Sam. 1.10. ende 22.2. Iob 3.20. ende 7.11. ende 9.18. Prov. 14.10.
margenoot42
Sy wil seggen datse dien van Elisa niet begeert en hadde, maer dat hy van selfs haer dien belooft hadde, ende daerom nu met sijne gebeden behoorde te maken, datse hem weder krijgen mochte.
margenootc
2.Reg. 4.16.
margenoot43
And. en segt my geen geluck toe.
margenoot44
T.w. om de reyse die hem hier belast wort, te veerdiger af te doen, waer toe de lanckheyt der kleederen, die de mannen droegen, hinderlick was. Vergel. 1.Reg. 18.46. 2.Reg. 9.1. Ierem. 1.17.
margenootd
Luce 10.4.
margenoot45
Hebr. en segent hem niet. Siet Genes. 31. op vers 55. ’T is eene maniere van spreken te kennen gevende, dat hy sijne reyse moeste spoedigen, ende in de selve geene voorvallende verachteringe aennemen, maer van sich afweeren. Vergel. Luce 10.4.
margenoot46
Tot een teecken van het wonderwerck, dat Godt doen sal. Alsoo heeft Godt gewrocht door den staf Mosis. Exod. 14.16. door den mantel van Elia, 2.Reg. 2.8. door de sweet-doecken, ende gordel van Paulus, Actor. 19.12. Het welck quam alleen van de kracht Godts, waer van dese dingen maer middelen ende teeckenen waren, als’t Gode beliefde daer door te wercken.
margenoot47
Siet bov. 2. op vers 2.
margenoot48
Hebr. so ick u verlate!
margenoot49
D. geen teecken des levens. De reden was, om dat Elisa sijn gebedt tot Godt noch niet gedaen en hadde, sonder het welcke de oplegginge des stafs vruchteloos was. Nu en hadde hy sijn gebedt niet gedaen, om dat hy door het eernstich aenhouden der moeder van sinne geworden was, selfs tot het kind te gaen, ende daer sijn gebedt tot den Heere uyt te storten, het welcke hy anders in sijn eygen huys gedaen soude hebben.
margenoot50
D. gehoor, ofte toeluysteringe.
margenoot51
T.w. van den slaep des doots. Verg. Ies. 26.19. Dani. 12.2.
margenoot52
T.w. der Sunamitische vrouwe.
margenoot53
T.w. vanden man Godts, bov. vers 21. welck bedde was op de kamer, die de Sunamitische voor den Prophete, in haer huys hadde laten maken bov. vers 10.
margenoot54
Verst. in de kamer daer in hy somtijts was geherbergt geweest, ende daer het doode lichaem op het bedde lach.
margenoote
Matth. 6.6.
margenoot55
N. Voor hem, ende voor het kint.
margenoot56
T.w. op het bedde, daer het doode kint op lach, alsoo in’t volgende vers.
margenoot57
Siet gelijcke exempelen, 1.Reg. 17.21 ende Act. 20.10.
margenoot58
De mirakelen worden volmaeckt tweesins, 1. stracks, ende op staende voet. als 1.Reg. 18.37, 38. Iohan. 11.43, 44. ond. vers 41, etc.
2. somtijts allengskens, als hier, 1.Reg. 18.44, 45. Marc. 8.24, 25.
margenootf
1.Reg. 17.21. Actor. 20.10. 2.Reg. 8.1.
margenoot59
Om hem met burgerlicke eerbiedinge te bedancken voor de weldaet, die Godt door sijnen dienst aen haer bewesen hadde.
margenoot60
Siet bov. 2. op vers 1.
margenoot61
T.w. als discipulen voor sijne voeten, om van hem als van haren Meester, ende Leeraer, onderwesen te worden. siet bov. 2. op vers 3.
margenoot62
Ofte, schickt, ofte, maeckt den grooten pot toe.
margenoot63
Hebr. wijnstock des velts. dat is, die in’t velt, ofte, in’t wilde wast: alsoo terstont, Coloquinten des velts, dat is, wilde Coloquinten. gemeenlick genoemt Couwoerden over Zee, ofte quint-appels.
margenoot64
Welckers rancken men schrijft den rancken des wijn-stocx niet ongelijck te zijn. het kan wesen datse by desen wilden wijnstock opgeloopen, ende met des selven rancken ende bladeren vermengt zijn geweest, gelijck de wilde couwoerden plegen te doen: ofte, dat de namen van wilden wijn-stock, ende wilde Coloquinten, vermits de gelijckheyt der bladeren ende rancken, verwisselt zijn.
margenoot65
N. dat hare vrucht soo bitter, ende schadelick was.
margenoot66
Hebr. goten sy uyt, dat is, schepten op, ende goten in, te weten, in de vaten daer uyt sy eten souden.
margenoot67
N. de sonen der Propheten.
margenoot68
D. eene spijse, daer aen men de doot soude mogen eten. Vergel. Exod. 10. op vers 17.
margenoot69
T w. om der grooter bitterheyt wille.
margenoot70
Hebr. nemet, dat is, nemet ende brenget. siet Gen. 12. op vers 15.
margenootg
Exod. 15.25.
margenoot71
Hebr. geen quaet dinck. Dit en hadde het meel niet wech genomen, maer de kracht Godts, waer van het meel alleen een teecken ende middel was.
margenoot72
Een lantschap in Benjamin. Siet 1.Sam. 9.4.
margenoot73
Ofte in hare huyskens, verstaet, datse in haer kaf noch staken, niet uytgedorscht zijnde. And. In sijn kleet.
margenoot74
D. den sonen der Propheten.
margenoot75
Hebr. voor haer aengesichte setten. Hy acht de brooden weynich, vergelijckende de veelheyt des volcks, die 100 in getale waren, by de kleynheyt der brooden van de welcke een man (soomen houdt) gemackelick 20 dragen konde. Vergel. Ioan. 6.9.
margenooth
Ioan. 6.9.
margenooti
Ioan 6.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken