Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

Iosias vrome regeringe, vers 1, etc. hy draecht sorge dat de Tempel vermaeckt worde, 3. het Wet-boeck wort van Hilkia inden Tempel gevonden, ende van Saphan den Coninck behandicht, 8. de Coninck verstaen hebbende, wat Godt daer in den afvalligen dreycht, laet door de Prophetesse Hulda den Heere om raet vragen, 11. de Prophetesse geeft antwoorde, 15.

1

IOsia Ga naar margenoota was acht jaer out, doe hy Coninck wert, ende regeerde een en dertich jaer te Ierusalem: de naem sijner Moeder was Iedida, een dochter van Adaia, van Ga naar margenoot1 Bozkath.

2

Ende hy dede Ga naar margenoot2 dat recht was inde oogen des HEEREN: ende hy Ga naar margenoot3 wandelde in al den wech sijns vaders Davids, ende en Ga naar margenoot4 weeck niet af ter rechter, nochte ter slincker hant.

3

Het geschiedde nu in ’t Ga naar margenoot5 achtiende jaer des Conincks Iosia, dat de Coninck den Ga naar margenoot6 Schrijver Saphan den sone Azalias, des soons Mesullams sondt in het Huys des HEEREN, seggende:

4

Gaet op tot Hilkia den Ga naar margenoot7 Hoogen-priester, op dat hy Ga naar margenoot8 het gelt sommere, dat in het Huys des HEEREN gebracht is; het welcke de Ga naar margenoot9 Wachters des Ga naar margenoot10 dorpels van het volck versamelt hebben.

5

Ende datse dat geven inde hant der Ga naar margenoot11 Versorgers van het werck, die bestelt zijn over het Huys des HEEREN; op dat sy het geven den Ga naar margenoot12 genen, die het werck doen, Ga naar margenoot13 dat in het Huys des HEEREN is, om de breucken van het Huys te beteren:

6

Den timmerlieden, ende den bouwlieden, ende den Ga naar margenoot14 metselaren: ende om hout, ende Ga naar margenoot15 gehouwene steenen te koopen, om het Huys te beteren.

7

Doch en wert met hen Ga naar margenoot16 geene rekeninge gehouden van het gelt, dat in hare hant gelevert was, want sy handelden Ga naar margenoot17 trouwelick.

8

Doe seyde de Hooge-priester Hilkia tot Saphan den Schrijver; Ick hebbe het Ga naar margenoot18 Wet-boeck in ’t Huys des HEEREN gevonden: ende Hilkia gaf dat boeck aen Saphan, die las het.

9

Daerna quam Saphan de Schrijver tot den Coninck, ende bracht den Coninck bescheyt weder ende hy seyde; Ga naar margenoot19 Uwe knechten hebben het gelt dat in ’t Ga naar margenoot20 Huys gevonden was Ga naar margenoot21 t’samen gebracht, ende hebbent gegeven inde hant der Versorgers van het werck, die bestelt waren over het Huys des HEEREN.

10

Oock gaf Saphan de Schrijver den

[Folio 182v]
[fol. 182v]

Coninck te kennen, seggende; De Priester Hilkia heeft my een Ga naar margenoot22 boeck gegeven: ende Saphan las dat voor het aengesichte des Conincks.

11

Het geschiedde nu, als de Coninck de woorden des Wet-boecks hoorde, dat hy Ga naar margenoot23 sijne kleederen scheurde.

12

Ende de Coninck geboot Hilkia den Priester, ende Ahikam den sone Saphans, ende Ga naar margenoot24 Achbor den sone van Michaia, ende Saphan den Schrijver, ende Asaia Ga naar margenoot25 den knecht des Conincks, seggende;

13

Gaet henen, vraget den HEERE voor my, ende voor het volck, ende voor het gantsche Iuda, over de woorden deses boecks, dat gevonden is: want de grimmicheyt des HEEREN is groot, dewelcke tegen ons aengesteken is, om dat onse vaderen niet gehoort en hebben nae de woorden deses boecks, om te doen nae al, dat Ga naar margenoot26 voor ons geschreven is.

14

Doe ginck de Priester Hilkia ende Ahikam, ende Achbor, ende Saphan, ende Asaia henen tot de Prophetesse Hulda, de huysvrouwe Sallums, des soons van Ga naar margenoot27 Tikva, den soon van Harhas den Ga naar margenoot28 kleeder-bewaerder; (sy nu woonde te Ierusalem Ga naar margenoot29 in ’t tweede deel) ende sy spraken tot haer.

15

Ende sy seyde tot hen; Soo seyt de HEERE de Godt Israëls: Segget tot den man, die u tot my gesonden heeft:

16

Soo seyt de HEERE; Siet, ick sal Ga naar margenoot30 quaet over dese plaetse brengen, ende over hare inwoonderen; [namelick,] alle de woorden des boecks, dat de Coninck van Iuda gelesen heeft.

17

Daerom dat sy my verlaten, ende Ga naar margenoot31 anderen Goden geroockt hebben, op dat sy my tot toorn verweckten, met al Ga naar margenoot32 het werck harer handen; so sal mijne grimmicheyt aengesteken worden tegen dese plaetse, ende niet uytgebluscht worden.

18

Maer tot den Coninck van Iuda, die u gesonden heeft om den HEERE te vragen, alsoo sullet ghy tot hem seggen: Soo seyt de HEERE de Godt Israëls; Aengaende Ga naar margenoot33 de woorden, die ghy gehoort hebt:

19

Om dat u herte weeck geworden is, ende ghy u voor het aengesichte des HEEREN vernedert hebt, als ghy hoordet, wat ick gesproken hebbe tegen dese plaetse, ende derselver inwoonderen: datse tot eene verwoestinge, ende vloeck sullen worden, ende dat ghy uwe kleederen gescheurt, ende voor mijn aengesicht geweent hebt; so hebbe ick [u] oock verhoort; spreeckt de HEERE.

20

Daerom siet, ick sal u Ga naar margenoot34 versamelen tot uwe vaderen, ende ghy sult met Ga naar margenoot35 vrede in u Ga naar margenoot36 graf versamelt worden, ende uwe oogen en sullen al het quaet niet sien, dat ick over dese plaetse brengen sal: Ende Ga naar margenoot37 sy brachten den Coninck de antwoorde weder.

margenoota
2.Chron. 34.1.
margenoot1
De naem eener stadt gelegen in den stam van Iuda, Ios. 15.39.
margenoot2
Siet 1.Reg. 11. op vers 33.
margenoot3
Siet 1.Reg. 15. op vers 32.
margenoot4
Siet Deut. 5. op vers 32.
margenoot5
Te weten, sijnes Coninckrijks, niet sijnes ouderdoms, 2.Chron. 34.8. Aengaende sijnen ouderdom, hy was nu 26 jaren out. wat hy nu in de voorgaende jaren sijnes levens Coninck zijnde gedaen heeft, Siet 2.Chron. 34.3, 4, etc.
margenoot6
D. des Conincks Secretaris, ofte Griffier. Siet bov. 12. op vers 10.
margenoot7
Hebr. den grooten Priester. Alsoo oock ond. vers 8.
margenoot8
Hebr. voleynde het gelt. And. de somme des gelts, ofte, de collecte des gelts opnemen, ofte, ten vollen aenwende. De sin is, dat hy de volle somme des gelts, dat vergadert was, vande Collecteurs opnemen soude, ende aenleggen tot de vermakinge, ende herbouwinge des Tempels, verg. 2.Reg. 12. versen 5, 9, 10, 11.
margenoot9
Dese waren Leviten. Siet bov. 12. versen 9, 10. 2.Chron. 8.14. ende 34.9.
margenoot10
N. van het Huys des Heeren, ofte den Tempel. And. der vaten.
margenoot11
Dese waren Leviten. als te sien is, 2.Chron. 34.12.
margenoot12
In het Hebr. is wel het selve woort, het welcke recht te vooren in dit vers is overgeset Versorgers. die opsicht hadden op het geheele werck der reparatie; maer het beteeckent hier de gene, die het werck selve maeckten, gelijck dit blijckt uyt het volgende vers, alwaer dese wercklieden met onderscheyt uytgedruckt worden.
margenoot13
And. die in het Huys des Heeren zijn.
margenoot14
Siet bov. c. 12. op vers 12.
margenoot15
D. die uyt de bergen gehouwen waren, ende weder van de steen-houwers gehouwen, ende tot het bouw-werck moesten bequaem gemaeckt worden. Vergel. 2.Chron. 34.11.
margenoot16
T.w. van de bestedinge, ende uytgave des gelts.
margenoot17
Hebr. in waerheyt, ofte, trouwe. Alsoo bov. 12.15. Siet de aenteeck.
margenoot18
Verst. het orginael Wet-boeck, het welcke Moses selve geschreven hadde, ende aen de zijde van de Arke des verbonts geleyt was. Siet Deut. 31.24, 26.
margenoot19
N. Hilkia, ende ick.
margenoot20
N. des Heeren: dat is, in den Tempel.
margenoot21
Hebr. gegoten.
margenoot22
Het Wetboeck: daer van bov. vers 8. ende onde. vers 11. vermelt wort.
margenoot23
Tot een bewijs, ende getuygenisse, so van sijne droeffenisse over de sonden des geheelen lants, begaen tegen de wet Godes, als van de vreese der straffen, die in het Wet-boeck gedreycht waren. siet van de verscheuringe der kleederen in droevige gevallen, Genes. c. 37. in de aenteeck. op vers 29.
margenoot24
And. Abdon genoemt, 2.Chron. 34. vers 20.
margenoot25
D. die hem voor alle andere, in voornemelicke, ofte bysondere saken ten dienste stont, ende als by de hant was. Alsoo Matth. 8.9.
margenoot26
D. tot ons onderwijs ende vermaninge:
margenoot27
Anders, Thokath de sone van Hasra. 2.Chron. 34.22.
margenoot28
Verst. der heyliger kleederen, die in den dienst des Heeren gebruyckt wierden.
margenoot29
T.w. der stadt. Siet bov. 20. op vers 4. Sommige verstaen dese plaetse van een collegie, ofte huys der leeringe, in het welcke de Propheten, ende hare discipelen vergaderden, om van Godes woort te spreken.
margenoot30
T.w. quaet der straffe. Siet Genes. 19. op vers 19.
margenoot31
Siet Genes. 35. op vers 2.
margenoot32
Verst. de Afgoden, ende beelden, die soo uyt verachtinge genaemt worden, Deut. 31.29. Psal. 115.4. ende 135.15. Ies. 2.8. Ier. 1.16. Mich. 5.13.
margenoot33
T.w. die hy uyt het Wet-boeck van den Schrijver Saphan hadde hooren lesen bov. vers 10. inhoudende seer sware dreygementen, die Godt tegen de overtreders sijner wet, ende brekers sijnes verbonts daer in uytgesproken heeft.
margenoot34
Siet Genes. 25. op vers 8.
margenoot35
Verst. dit ten aensien van de algemeyne plagen, die van den Chaldeen over het geheel Coninckrijcke komen souden, die Iosia niet beleeft en heeft.
margenoot36
Hebr. graven. Alsoo 2.Chron. 16.14. ende 35.24. dat is, in een uwer graven. Soo wort in’t onseker gelaten, welck sijner graven dit graf was. Verg. Iud. 12.6.
margenoot37
T.w. de mannen van Iosia uytgesonden, ende genaemt bov. vers 14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken