Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

De sonen ende nakomelingen Rubens, tot op de Babylonische gevanckenisse, vers 1, etc. Hare oorlogen tegen de Hagarenen, 10. De wooningen ende de voornaemste mannen der stamme Gads, 11. ’T getal der Rubeniten, Gaditen, ende der halve stamme Manasse, die ten krijge trocken, 18. Hare krijgen tegen de Hagarenen, 19. Hare victorie over de selve, 20. Woon-plaetsen van de halve stamme Manasse, 23. der selver voortreffelickste mannen, 24. Die drie stammen worden gevanckelick nae Assyrien gevoert van wegen hare sonden, 25.

1

DE kinderen Rubens nu des eerst-geborenen Israëls (want hy was de eerst-geboren, maer dewyle hy sijnes vaders bedde Ga naar margenoot1 ontheyligt hadde, wert sijne Ga naar margenoot2 eerst-geboorte gegeven den kinderen Iosephs des soons Israëls: Doch niet [alsoo], dat hy sich in ’t geslacht-register nae de eerst-geboorte rekenen mochte:

2

Want Ga naar margenoot3 Iuda wert machtich onder sijne broederen, ende die tot een voorganger was, was Ga naar margenoot4 uyt hem; doch Ga naar margenoot5 de eerst-geboorte was Iosephs.)

3

De kinderen Rubens des eerst-geborenen Israëls zijn Ga naar margenoota Hanoch, ende Pallu, Hezron, ende Charmi.

4

De kinderen Ioëls, Semaaja sijn sone, Gog sijn sone, Simei sijn sone.

5

Micha sijn sone, Reaja sijn sone, Baal sijn sone.

6

Beëra sijn sone, welcken Ga naar margenoot6 Tilgath-Pilneser de Coninck van Assyrien gevanckelick wechvoerde, Ga naar margenoot7 hy was de Vorst der Rubeniten.

7

Aengaende Ga naar margenoot8 sijne broederen in hare huys gesinnen, als sy nae hare geboorten in de geslacht-registers Ga naar margenoot9 gestelt wierden: de hoofden zijn geweest Ieiël ende Zecharja.

8

Ende Bela de sone Azaz, des soons Sema, des soons Ioël, Ga naar margenoot10 die woonde te Aroër, ende tot aen Nebo, ende Baal-Meon.

9

Ende hy woonde tegen ’t oosten, tot Ga naar margenoot11 den inganck der woestyne, van de riviere Phrath af: want Ga naar margenoot12 haer vee was vele geworden in het lant Gileads.

10

Ende in de dagen Sauls Ga naar margenoot13 voerden sy krijch tegen de Ga naar margenoot14 Hagarenen, Ga naar margenoot15 die vielen door hare hant: ende Ga naar margenoot16 sy woonden in hare tenten tegen de geheele oost-zijde van Gilead.

11

De kinderen Gads nu woonden tegen haer over, in Ga naar margenootb het lant Basan tot Salcha toe.

12

Ioël was ’t hooft, ende Sapham de tweede: Maer Iaenai ende Saphat Ga naar margenoot17 [bleven] in Basan.

13

Hare broeders nu, nae hare vaderlicke huysen, waren Michaël, ende Mesullam, ende Seba, ende Iorai, ende Ia-

[Folio 187v]
[fol. 187v]

chan, ende Zia, ende Heber, sevene.

14

Ga naar margenoot18 Dese zijn de kinderen Abihaïls, des soons Huri, des soons Iaroah, des soons Gilead, des soons Michaël, des soons Iesisai, des soons Iahdo, des soons Buz.

15

Ahi de sone Abdiëls, des soons Guni, was ’t hooft des huyses harer vaderen.

16

Ende sy woonden in Gilead, in Basan, ende Ga naar margenoot19 in hare onderhoorige plaetsen: ende in alle de voorsteden van Ga naar margenoot20 Saron, tot aen hare uyt-gangen.

17

Alle dese zijn nae hare geslacht-registers getelt in de dagen Ga naar margenoot21 Iothams des Conincks van Iuda: ende in de dagen Ga naar margenoot22 Ierobeams des Conincks van Israël.

18

Der kinderen Rubens, ende der Gaditen, ende der halver stamme Manasse, van de strijtbaerste, mannen schilt ende sweert dragende, ende den Ga naar margenoot23 boge spannende, ende ervaren in den krijch, waren vier ende veertich duysent, ende seven hondert, ende tsestich uyt-gaende in’t heyr.

19

Ende sy voerden krijch tegen de Hagarenen: ende [tegen] Ga naar margenoot24 Ietur, ende Ga naar margenoot24 Naphis, ende Ga naar margenoot24 Nodab.

20

Doch sy Ga naar margenoot25 wierden geholpen Ga naar margenoot26 tegen hen, ende de Hagarenen wierden in hare hant gegeven, ende alle die met hen waren: om dat sy tot Godt riepen inden krijch, so liet hy sich van haer verbidden, dewyle sy op hem vertrouwden.

21

Ende sy voerden haer vee gevanckelick wech, harer kemelen vijftich duysent: ende twee hondert ende vijftich duysent schapen, ende twee duysent eselen, ende hondert duysent zielen der menschen.

22

Want daer vielen veel Ga naar margenoot27 verwondde, dewyle de strijt Ga naar margenoot28 van Godt was: Ende sy woonden in hare plaetse tot dat sy Ga naar margenoot29 gevanckelick wechgevoert werden.

23

De kinderen nu der halve stamme Manasse woonden in dat lant: Sy werden vermenichvuldicht van Basan tot aen Baal Hermon, ende Senir, Ga naar margenoot30 ende den berch Hermon.

24

Dese nu waren de hoofden harer vaderlicker huysen: Te weten, Hepher, ende Ishi, ende Eliël, ende Azriël, ende Ieremia, ende Hodavjah, ende Iahdiël, mannen sterck van krachte, mannen van name, hoofden der huysen harer vaderen.

25

Maer sy hebben tegen den Godt harer vaderen overtreden: ende den Goden der volckeren des lants Ga naar margenoot31 nagehoereert, welcke Godt voor hare aengesichten hadde verdelgt:

26

Ga naar margenoot32 So verweckte de Godt Israëls den geest Puls, des Conincks van Assyrien, ende den geest van Tiglath-Pilneser des Conincks van Assyrien, die voerdese gevanckelick wech, [te weten] de Rubeniten, ende de Gaditen, ende de halve stamme Manasse: Ende Ga naar margenoot33 hy brachtse te Halah, ende Habor, ende Hara, ende aen de riviere Gozan, Ga naar margenoot34 tot op desen dach.

margenoot1
T.w. beslapende Bilha sijnes vaders bywijf. Genes. 35.22. Siet oock Genes. 49.3.
margenoot2
D. het recht, dat de eerstgeboren hadde boven sijne broederen, genietende dobbele portie ofte deel in het erfgoet, Deut. 21.17. Dit wert Ioseph ende sijne sonen gegeven, want inde uytdeelinge des lants Canaan, zijn Ephraim ende Manasse neffens d’ander stammen in het lot gestelt, om haer deel te hebben. Siet van Ioseph, Genes. 48.22. ende van sijne sonen, Genes. 48.5.
margenoot3
Van Iudaes heerlickheyt ende treffelickheyt, siet Genes. 49. vers 8, etc.
margenoot4
And. hy wert tot een voorganger voor, ofte, boven hem. Te weten, boven Ioseph. ofte: Aengaende den voorganger was hy meer dan hy. Te weten dan Ioseph. Eerst zijn de Coningen, daer na de Vorsten ofte Regenten des lants, uyt de stamme Iuda, uyt den huyse Davids geweest, tot de tijden Herodis, als de Silo gekomen is, Genes. 49.10.
margenoot5
T.w. So veel de dobbele portie der goederen aenginck, gelijck vers 1. geseyt is. Siet Gen. 48.5. ende 49.22, etc.
margenoota
Genes. 46.9. Exod. 6.14. Num. 26.5.
margenoot6
Hy wort oock Tiglath-Pileser, genoemt 2.Reg. 15.29. ende 16.7.
margenoot7
T.w. Ioël, die de sone Hanochs, des eerst-geborenen Rubens schijnt geweest te zijn, ende daeromme Vorst der Rubeniten.
margenoot8
T.w. Hanochs broederen, die vers 3. uytgedruckt werden.
margenoot9
Siet ond. vers 17.
margenoot10
Verstaet dit van Bela, ofte van sijn geslachte, ofte in ’t gemeen van Ruben ende sijne nakomelingen. siet Ios. 13.15, 16. alwaer Rubens erfdeel oock beschreven wort.
margenoot11
D. van de Riviere Euphrates tot aen de Iordane.
margenoot12
T.w. der broederen Ioëls, daer van vers 7. gesproken is.
margenoot13
Hebr. maeckten, of, deden.
margenoot14
Dese zijn Ismaeliten geweest, ende worden Hagarenen genoemt, om datse van Hagar de dienstmaecht Abrahams, Ismaels moeder, afkomstich waren: Sy woonden in woest Arabien.
margenoot15
T.w. de Hagarenen.
margenoot16
Te weten, de Israeliten.
margenootb
Ios. 13.24.
margenoot17
T.w. om hare eygene lantpalen te beschermen, terwijle hare broederen den krijch voerden.
margenoot18
T.w. die, van de welcke stracks gesproken is, vers 13.
margenoot19
D. in de kleyne Steden, dorpen, ende vlecken, sorterende onde de groote steden. Hebr. dochteren.
margenoot20
Daer goede weyde was. Dit Saron was in Gilead gelegen. Siet van een ander Saron in Ephraim. Cant. 2.1.
margenoot21
Doe hy het Coninckrijcke als stadthouder sijnes vaders bediende, dewijle sijn vader met melaetscheyt geslagen was, 2.Reg. 15.5.
margenoot22
Verst. hier Ierobeam den tweeden van dien name, den sone van Ioas, 2.Reg. 13.13. ende 14. want Ierobeam de sone Nebats was doe al lange doot geweest.
margenoot23
Siet d’aenteeck. ond. 8.40.
margenoot24
Siet van dese Genes. 25.14. alwaer te sien is, datse Ismaeliten geweest zijn.
margenoot24
Siet van dese Genes. 25.14. alwaer te sien is, datse Ismaeliten geweest zijn.
margenoot24
Siet van dese Genes. 25.14. alwaer te sien is, datse Ismaeliten geweest zijn.
margenoot25
T.w. van Godt, vers 22.
margenoot26
T.w. tegen Hagarenen.
margenoot27
D. die doodtlick verwondet zijnde, van de quetsure storven.
margenoot28
D. Godt streedt voor haer tegen hare vyanden.
margenoot29
T.w. nae Assyrien. Siet 2.Reg. 17.6. ende 15.29.
margenoot30
Siet Deut. 3.9.
margenoot31
T.w. met menigerley schricklicke afgoderye, gelijck verhaelt wort 2.Reg. cap. 17.7, etc.
margenoot32
Siet 2.Reg. 15. vers 19.
margenoot33
Verst. dit van de eerste wechvoeringe, waer van 2.Reg. 15. vers 29. maer 2.Reg. 17.6. wert verhaelt de laetste wechvoeringe van Salmanasser.
margenoot34
D. daer zijn sy tot op desen dach. verstaet, dat dese wechvoeringe duerde tot op dien dach, ofte dat sy daer woonden tot op dien dach, in welcken dit geschreven is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken