Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

De sonen Levi, vers 1, etc. de nakomelingen der Hooge-Priesteren van Aaron tot de wechvoeringe nae Babylonien, 3. De nakomelingen van Gerson, Merari, ende Kahath, 16. De sangers, nae de ordeninge Davids, 31. De bedieningen Aarons, ende sijner nakomelingen tot op Ahimaaz, 49. De wooningen der nakomelingen Aarons, 54. De steden der Kahathiten, 66. ende der Gersoniten, 71. ende der Merariten, 77.

1

Ga naar margenoota DE kinderen Levi waren, Ga naar margenoot1 Gerson, Kahath, ende Merari.

2

De kinderen Kahats nu waren, Amram, Ga naar margenoot2 Izhar, ende Hebron, ende Uzziël.

3

Ende de kinderen Amrams waren, Aaron, ende Mose, ende Mirjam: ende de kinderen Aarons waren Ga naar margenoot3 Nadab ende Ga naar margenoot3 Abihu, Ga naar margenoot4 Eleazar ende Ithamar.

4

Ende Eleazar gewan Pinehas, Pinehas gewan Abisua.

5

Ende Abisua gewan Bukki, ende Bukki gewan Uzzi,

6

Ende Uzzi gewan Zerahja, ende Zerahja gewan Merajoth.

7

Merajoth gewan Amarja, ende Amarja gewan Ahitub.

8

Ende Ahitub gewan Ga naar margenootb Zadok, ende Zadok gewan Ahimaaz.

9

Ende Ahimaaz gewan Azarja, ende Azarja gewan Iohanan.

10

Ende Ga naar margenoot5 Iohanan gewan Ga naar margenoot6 Azarja: Ga naar margenoot7 Hy ist, die het Priesterampt bediende Ga naar margenoot8 in het huys dat Salomo te Ierusalem gebouwt hadde.

11

Ende Azarja gewan Amarja: Ende Amarja gewan Ahitub.

12

Ende Ahitub gewan Zadok, ende Zadok gewan Ga naar margenoot9 Sallum.

13

Ende Sallum gewan Ga naar margenoot10 Hilkia, ende Hilkia gewan Azarja.

14

Ende Azarja gewan Ga naar margenoot11 Seraja, ende Seraja gewan Iozadak.

15

Ende Iozadak ginck mede als de HEERE Ga naar margenoot12 Iuda ende Ierusalem gevanckelick wech-voerde door de hant van Nebucad Nezar.

16

[So zijn dan] de kinderen Levi, Ga naar margenootc Gersom, Kahath, ende Merari.

17

Ende dit Ga naar margenoot13 zijn de namen der sonen Gersoms, Libni ende Simei.

18

Ende de kinderen Kahats waren, Amram, ende Izhar, ende Hebron, ende Uzziël.

19

De kinderen Merari, waren Maheli, ende Musi: Ende dit zijn de huysgesinnen der Leviten, nae hare vaderen.

20

Ga naar margenoot14 Des Gersoms: Libni was sijn sone, Iahath sijn sone, Ga naar margenoot15 Zimma sijn sone.

21

Ga naar margenoot16 Ioah sijn sone, Ga naar margenoot17 Iddo sijn sone, Zerah sijn sone, Ga naar margenoot18 Ieathrai sijn Ga naar margenoot19 sone.

22

De kinderen Kahats waren, Amminadab sijn sone, Ga naar margenoot20 Korah sijn sone, Assir Ga naar margenootd sijn sone.

23

Elkana sijn sone, ende Ebiasaph sijn sone, ende Assir sijn sone.

24

Tahath sijn sone, Ga naar margenoot21 Uriël sijn sone, Ga naar margenoot22 Uzia sijn sone, ende Ga naar margenoot23 Saul sijn sone.

25

De kinderen Ga naar margenoot24 Elkana nu waren Amasai, ende Ahimoth.

26

Ga naar margenoot25 Elkana; deses sone was Elkana, Ga naar margenoot26 Zophai was sijn sone, ende Ga naar margenoot27 Nahath was sijn sone.

27

Ga naar margenoot28 Eliab sijn sone, Ieroham sijn sone, Elkana sijn sone Ga naar margenoot29.

28

De sonen Samuëls nu waren [dese]: sijn eerst-geboren was Ga naar margenoot30 Vasni, daer na Abija.

29

De kinderen Merari waren, Maheli: Libni sijn sone, Simei sijn sone, Uzza sijn sone.

30

Simea zijn sone, Haggija sijn sone, Asaja sijn sone.

31

Dese nu zijn ’t die David gestelt heeft, Ga naar margenoot31 tot het ampt des gesangs in den huyse des HEEREN, Ga naar margenoot32 na dat de Arke [tot] ruste [gekomen] was.

32

Ende sy dienden voor den Tabernakel der Tente der t’samen-komste met gesangen, tot dat Salomo het huys des HEEREN te Ierusalem bouwde: Ende sy stonden Ga naar margenoot33 nae hare wyse in haer ampt.

[Folio 188r]
[fol. 188r]

33

Ga naar margenoot34 Dese nu zijnse die daer stonden, met hare sonen: Ga naar margenoot35 van de sonen der Kahathiten, Heman Ga naar margenoot36 de Sanger; de soon Ioëls, des soons Samuëls:

34

Des soons Elkana, des soons Ierohams, des soons Eliël, des soons Toah:

35

Des soons Zuph, des soons Elkana, des soons Mahath, des soons Amasai:

36

Des soons Elkana, des soons Ioël, des soons Azarja, des soons Zephanja:

37

Des soons Tahath, des soons Assir, des soons Ga naar margenoot37 Ebjasaph, des soons Korah:

38

Des soons Izhar, des soons Kahath, des soons Levi, des soons Israëls.

39

Ende sijn broeder Ga naar margenoot38 Asaph stont aen sijne rechter [zijde]; Asaph was de sone Ga naar margenoot39 Berechja, des soons Simea:

40

Des soons Michaël, des soons Baëseja, des soons Malchija:

41

Des soons Ethni, des soons Zerah, des soons Adaja:

42

Des soons Ethan, des soons Zimma, des soons Simei:

43

Des soons Iahaths, des soons Gersoms, des soons Levi.

44

Hare Ga naar margenoot40 broeders nu, de kinderen Merari, [stonden] aen de slincker [zijde], [namelick] Ga naar margenoot41 Ethan de sone Kisi, des soons Abdi, des soons Malluch:

45

Des soons Hasabja, des soons Amazia, des soons Hilkija:

46

Des soons Amzi, des soons Bani, des soons Zemer:

47

Des soons Maheli, des soons Musi, des soons Merari, des soons Levi.

48

Hare Ga naar margenoot42 broeders nu Ga naar margenoot43 de Leviten, waren Ga naar margenoot44 gegeven tot allerley dienst des Tabernakels des Huyses Godes.

49

Ga naar margenoote Aaron nu ende Ga naar margenoot45 sijne sonen roockten op des brant-offers altaer, ende op den reuck-altaer, zijnde [bestelt] tot al Ga naar margenoot46 het werck van ’t heylige der heyligen: ende om over Ga naar margenoot47 Israel versoeninge te doen, nae alles dat Mose de knecht Godes geboden hadde.

50

Dit nu zijn de kinderen Aarons, Eleazar was sijn sone, Pinehas Ga naar margenoot48 sijn sone, Abisua sijn sone:

51

Bukki sijn sone, Uzzi sijn sone, Serahja sijn sone:

52

Merajoth sijn sone, Amarja sijn sone, Ahitub sijn sone:

53

Zadok sijn sone, Ahimaaz sijn sone:

54

Ende dit waren Ga naar margenoot49 hare wooningen, nae hare kasteelen, in hare lantpale: [namelick] der sonen Aarons, des huysgesins der Kahathiten, want dat Ga naar margenoot50 lot Ga naar margenoot51 was voor haer.

55

Ende Ga naar margenoot52 sy gaven hen Hebron in het lant Iuda, ende Ga naar margenoot53 hare voorsteden rontom de selve.

56

Maer het velt der stadt, ende hare dorpen, Ga naar margenootf gaven sy Caleb den sone Iephunne.

57

Ende den kinderen Aarons gaven sy steden van Iuda, de vrystadt Ga naar margenoot54 Hebron; ende Libna, ende hare voorsteden: ende Iattir, ende Ga naar margenoot55 Estemoa, ende hare voorsteden.

58

Ende Ga naar margenoot56 Hilen, ende hare voorsteden, ende Debir, ende hare voorsteden.

59

Ende Ga naar margenoot57 Asan, ende hare voorsteden, ende Beth-Semes, ende hare voorsteden.

60

Van de stamme Benjamins nu, Geba, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot58 Allemeth, ende hare voorsteden, ende Anathoth, ende hare voorsteden: Alle hare steden, in hare huysgesinnen, waren Ga naar margenoot59 dertien steden.

61

Maer de kinderen Kahaths, die overgebleven waren, hadden van het huysgesin der stamme, uyt de halve stamme van half Manasse, by lote tien steden.

62

Ende de kinderen Gersoms, nae hare huysgesinnen, hadden van de stamme Issaschars, ende van de stamme Asers, ende van de stamme Naphthali, ende van de stamme Manasse in Basan, dertien steden.

63

De kinderen Merari nae hare huysgesinnen, hadden van de stamme Rubens, ende van de stamme Gads, ende van de stamme Zebulons, by lote twaelf steden.

64

Also gaven de kinderen Israëls den Leviten dese steden, ende hare voor-steden.

65

Ende sy gavense by lote, van de stamme der kinderen Iuda, ende van de stamme der kinderen Simeon, ende van de stamme der kinderen Benjamins, dese steden, dewelcke sy by namen noemden.

66

[Den overigen] nu uyt de huysgesinnen der kinderen Kahaths, dien gewierden steden Ga naar margenoot60 harer lant-pale van de stamme Ephraims.

67

Want Ga naar margenoot61 sy gaven Ga naar margenoot62 hen van de vry-steden, Sichem, ende hare voor-steden op het geberchte Ephraims; ende Gezer, ende hare voor-steden,

68

Ende Ga naar margenoot63 Iokmeam, ende hare voorsteden, ende Beth-horon, ende hare voor-steden,

69

Ende Ga naar margenoot64 Ajalon, ende hare voor-steden, ende Gath-Rimmon, ende hare voor-steden.

70

Ende uyt de halve stamme Manasse, Ga naar margenoot65 Aner, ende hare voor-steden, ende Ga naar margenoot66 Bileam, ende hare voorsteden: De huysgesinnen der overige kinderen Kahats, hadden [dese steden].

71

De kinderen Gersoms hadden vande huysgesinnen der halver stamme Manasse, Golan in Basan, ende hare voorsteden: ende Ga naar margenoot67 Astharoth, ende hare voor-steden.

72

Ende van de stamme Issaschar, Ga naar margenoot68 Kedes, ende hare voor-steden: Dobrath, ende hare voor-steden:

73

Ende Ga naar margenoot69 Ramoth, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot70 Anem, ende hare voorsteden.

74

Ende van de stamme Aser, Ga naar margenoot71 Masal, ende hare voor-steden: ende Abdon, ende hare voor-steden:

75

Ende Ga naar margenoot72 Hukok, ende hare voor-steden, ende Rehob, ende hare voor-steden.

76

Ende van de stamme Naphtali, Kedes in Galilea, ende hare voor-steden, ende Ga naar margenoot73 Hammon, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot74 Kirjathaim, ende hare voor-steden.

77

De overige kinderen Merari, hadden van de stamme Zebulon, Ga naar margenoot75 Rimmono, ende hare voor-steden, Thabor ende hare voor-steden.

78

Ende aen gene zijde der Iordane tegen Iericho, tegen ’t oosten aen de Iordane, van de stamme Ruben, Bezer in de woestyne, ende hare voor-steden: ende Iahza, ende hare voor-steden.

79

Ende Kedemoth, ende hare voor-steden, ende Mephaath ende hare voorsteden.

[Folio 188v]
[fol. 188v]

80

Ende van de stamme Gads, Ramoth in Gilead, ende hare voor-steden: ende Mahanaim, ende hare voor-steden.

81

Ende Hesbon, ende hare voor-steden, ende Iaëzer, ende hare voor-steden.

margenoota
Genes. 46.11. Exod. 6.16. Num. 27.57. 2.Chron. 23.6.
margenoot1
Hy wort vers 16. ende elders Gersom genoemt.
margenoot2
Ond. vers 22. wort hy Amminadab genoemt.
margenoot3
Dese twee wierden van den Heere gedoodet, om dat sy vreemt vyer in hare reuck-pannen gebruyckten. Lev. 10.1.
margenoot3
Dese twee wierden van den Heere gedoodet, om dat sy vreemt vyer in hare reuck-pannen gebruyckten. Lev. 10.1.
margenoot4
Eleazar is sijnen vader Aaron in het Hooge-priester-ampt gevolgt.
margenootb
2.Sam. 8.17. ende 15.27.
margenoot5
Eenige meynen, dat hy zy de selvige man, die 2.Reg. 11.4. genoemt wort de Hooge-priester Iojada. van deses mans grooten yver siet 2.Reg. 11.17.
margenoot6
Desen houden sommige de selve geweest te zijn, die sich den Coninck Uzia tegenstelde. 2.Chro. 26.17.
margenoot7
Dit verstaen eenige van Iohanan, andere van Azaria, tot sijner eere, om dat hy hem tegen den Coninck Uzia stelde.
margenoot8
T.w. in het huys des Heeren. D. in den Tempel.
margenoot9
And. genoemt Mesullam. 1.Chro. 9.11.
margenoot10
Siet 2.Reg. 22.4.
margenoot11
Seraja was Hooge-priester, als Nebucadnezar Ierusalem innam, van waer hy gevanckelick wech-gevoert is nae Ribla, daer Nebucadnezar hem dede dooden. 2.Reg. 25. versen 18, 21. Ierem. 52.24, 27. Ezra de Schriftgeleerde (diemen meent dat dese boecken geschreven heeft) was sijn sone. Siet Ezra 7.1.
margenoot12
D. de inwoonders van Iuda ende Ierusalem.
margenootc
Exod. 6.16, 17.
margenoot13
Siet Exo. 6.17.
margenoot14
And. aengaende Gersom.
margenoot15
Hy is geweest soons-sone van Iahath, want Simei was vader van Zamma. vers 42.
margenoot16
Hy wort Ethan genoemt vers 42.
margenoot17
Vers 41. wort hy Adaja genoemt.
margenoot18
Hy wort ond. vers 41. Ethni genoemt.
margenoot19
D. Neve: hy was eygentlick te spreken de sone Simei, ond. vers 42.
margenoot20
Dit was dien Korah, die met Dathan ende Abiram tegen Mose rebelleerde.
margenootd
Exod. 6.23.
margenoot21
Ond. vers 36. wort hy Zephanja ghenoemt, of Zophonja.
margenoot22
And. Azarja vers 36.
margenoot23
And. Ioël, ond. vers 36.
margenoot24
T.w. des soons Sauls.
margenoot25
Verst. hier op: Die sone Amasai was.
margenoot26
And. Zuph. vers 35. ende 1.Sam. 1.2.
margenoot27
Toah vers 34. ende Tohu. 1.Sam. 1.1.
margenoot28
Vers 34. Eliël.
margenoot29
Verst. hier by: Sijn sone was Samuel: waer van in’t volgende vers.
margenoot30
Ioël genoemt vers 33. ende 1.Sam. 8.2.
margenoot31
Hebr. aen de hant des gesangs des huys des Heeren.
margenoot32
Hebr. nae de ruste van de Arke. D. na dat de Arke des verbonts in Davids huys gebracht was. 2.Sam. 6.17. want daer te vooren wiertse van d’eene plaetse in d’andere gebracht.
margenoot33
D. nae de ordre die haer verordineert was.
margenoot34
T.w. Heman, Asaph, ende Ieduthun, die als opper-sang-meesters gestelt waren over de ander sangers, die in 24 ordens, of beurten, door David sijn onderscheyden, 1.Chron. 25.9, etc.
margenoot35
D. van de nakomelingen.
margenoot36
D. opper-sangmeester.
margenoot37
Hy wort Exod. 6.29. Abiasaph genoemt.
margenoot38
Verst. dit alsoo, dat desen Asaph geweest is de broeder, dat is, de bloet-verwant Hemans, daer van vers 33. gesproken wort, ende wiens voor-ouderen tot hier toe verhaelt zijn: Desen Heman nu stont met de sijne, als hy sijn ampt bediende, in het midden, Asaph stont aen de rechter-hant Hemans in de bedieninge sijnes ampts, gelijck de nakomelingen van Merari tot sijner slincker-hant stonden, vers 44.
margenoot39
Hebr. Berechijahu.
margenoot40
D. Neven.
margenoot41
Hy wort Ieduthun genoemt. 1.Chron. 9.16. ende 25.6. ende 2.Chron. 35.15. Psal. 62.1. ende 77.1.
margenoot42
D. Neven, Verwanten, als boven vers 44, etc.
margenoot43
T.w. de overige Leviten, die geen sangers en waren.
margenoot44
D. bestelt, of verordineert.
margenoote
Exod. 30.7, 8, 10. Num. 4.16. ende 7.10. ende 18.1.
margenoot45
Mitsgaders de gene die van den huyse Aarons haer in het Priester-ampt gevolcht zijn: Ende daerom worden inde volgende verssen gestelt de Hooge-priesteren van Aaron af tot op Zadok, die ten tijde Davids ende Salomons Hooge-priester wert. 1.Chron. 29.22.
margenoot46
D. dat in het Heylige der Heyligen moeste gedaen worden, ’t welck was het binnenste des Tabernakels, daer niemant mochte in gaen, dan alleen de Hooge-priester. Hier stont de Arke des verbonts.
margenoot47
D. het volck van Israel. Siet Levit. 16.
margenoot48
T.w. Eleazars, die naest voor gaet, ende verstaet dit oock alsoo van de volgende, tot op de tijden Davids toe.
margenoot49
Siet Ios. 21.13. Daer worden de steden genoemt, die hen tot wooningen gegeven zijn, hoewel de namen wat verandert zijn, gelijck sulcx door lanckheyt van tyden meermaels gebeurt.
margenoot50
D. de wooninge by lote hen gevallen, was daer. And. die loten. T.w. die in de volgende versen beschreven worden.
margenoot51
Hebr. was hen.
margenoot52
T.w. de kinderen Israels. And. men gaf hen.
margenoot53
Verst. hier by, met de ackers ende weyden daer rontom naest gelegen, om haer selven ende hare beesten te geneeren. ende soo in’t volgende.
margenootf
Ios. 21.12.
margenoot54
And. genoemt Kiriath-Arba, Iosu. 21.11.
margenoot55
And. Estemo, Ios. 15.50.
margenoot56
And. Holon. Ios. 21.15.
margenoot57
And. Aijn. Ios. 21.16.
margenoot58
And. Almon. Ios. 21.18.
margenoot59
Hier en wordender maer elve genoemt, daer ontbrekender twee, namelick Iutta, ende Gibeon, die Ios. 21. versen 16, 17. genoemt staen.
margenoot60
Die tot hare lant-pale gehoorden.
margenoot61
T.w. de Ephraimiten.
margenoot62
T.w. den overigen huysgesinnen der kinderen Kehats.
margenoot63
Eenige meynen, dat sy Ios. 21.22. Kibzaim genoemt wort.
margenoot64
Aialon behoorde tot de stamme Dan. boven de twee steden, in dit vers genoemt, gafmen hen noch twee steden van de stamme Dan. T.w. Elteke, ende Gibeton, Ios. 21.23.
margenoot65
Eenige meynen, dat dit deselve stadt is, die Ios. 21.25. genoemt wort Taënach.
margenoot66
And. Gath-Rimmon, Ios. 21.25. ende Ibleam, Ios. 17.11.
margenoot67
And. Beestera, Ios. 21.27.
margenoot68
And. Kisjon, Ios. 21.28.
margenoot69
And. Remeth. Ios. 19.21. ende Iarmuth, Ios. 21.29.
margenoot70
Eenige meynen, dat dit de selve stadt is, die En-gannim genoemt wort, Iosu. 21.29.
margenoot71
And. Miseal, Ios. 21.30.
margenoot72
Anders, Helkath. Ios. 21.31.
margenoot73
And. Hammoth-Dor, Ios. 21.32.
margenoot74
And. Kartan. Ios. cap. 21.32. soo eenige meynen.
margenoot75
Ende noch twee andere steden van de stamme Zebulons, als te sien is, Ios. 21.34, 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken