Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Geslacht-register van Issaschar, vers 1, etc. van Benjamin, 6. van Naphtali, 13. van Manasse, 14. van Ephraim, 20. van Aser, 30.

1

DE kinderen Ga naar margenoota Issaschars waren Thola ende Pua, Ga naar margenoot1 Iasib, ende Simron, viere.

2

De kinderen Thola nu waren Uzzi, ende Rephaja, ende Ieriël, ende Iachmai, ende Ibsam, ende Semuël, hoofden der huysen harer vaderen, van Thola, kloecke helden in hare geslachten: haer getal was Ga naar margenoot2 in de dagen Davids twee-en-twintich duysent ende ses hondert.

3

Ende de kinderen Uzzi waren Izrahja: ende de kinderen Izrahja waren Michaël, ende Obadja, ende Ioël, [ende] Isija, dese vyve waren al te samen hoofden.

4

Ende met hen nae hare geslachten, nae hare vaderlicke huysen, waren de hoopen des krijchs-heyrs, ses en dertich duysent: want sy Ga naar margenoot3 hadden vele wyven ende kinderen.

5

Ende hare broeders in alle huysgesinnen Issaschars, kloecke helden, waren seven ende tachtentich duysent, alle de selve in geslacht-registers gestelt zijnde.

6

Ga naar margenootb [De kinderen] Benjamins waren Bela, ende Becher, ende Iediaël, drye.

7

Ende de kinderen Bela waren Ezbon, ende Uzzi, ende Uzziël, ende Ierimoth, ende Iri, vijf hoofden in de huysen der vaderen, kloecke helden, die in geslacht-registers gestelt zijnde, waren twee ende twintich duysent, ende vier en dertich.

8

De kinderen Bechers nu waren, Zemira, ende Ioas, ende Eliëzer, ende Eljoënai, ende Omri, ende Ieremoth, ende Abija, ende Anathoth, ende Alameth: Dese alle waren kinderen Bechers.

9

Dese nu in geslacht-registers gestelt zijnde nae hare geslachten, hoofden der huysen harer vaderen, kloecke helden, waren twintich duysent ende twee hondert.

10

De kinderen Iediaël nu waren Bilhan: ende de kinderen Bilhan waren, Ieüs ende Benjamin, ende Ehud, ende Chenaana, ende Zethan, ende Tharsis, ende Ahisahar.

11

Alle dese waren kinderen Iediaëls tot hoofden Ga naar margenoot4 der vaderen, kloecke helden, seven-tien duysent, ende twee hondert, uytgaende in ’t heyr ten stryde.

12

Daer toe Ga naar margenoot5 Suppim, ende Ga naar margenoot5 Huppim Ga naar margenoot6 waren kinderen van Ir, [ende] Husim kinderen van Aher.

13

De kinderen Naphtali waren Iahziël ende Guni, ende Iezer, ende Sallum, Ga naar margenoot7 kinderen van Ga naar margenoot8 Bilha.

14

De Ga naar margenoot9 kinderen Manasse waren Asriël, welcken [het wijf Gileads] baerde: [doch] sijn by-wijf de Syrische baerde Ga naar margenoot10 Machir den vader Gileads.

15

Machir nu nam tot eene vrouwe de suster van Huppim ende Suppim, ende haren name was Maacha: ende de name des tweeden was Zelaphead: Zelaphead nu hadde Ga naar margenoot11 dochters.

16

Ende Maacha de huysvrouwe van Machir baerde eenen sone, ende sy noemde sijnen name Peres, ende de name sijnes broeders was Seres: ende sijne sonen waren Ulam ende Rekem.

17

De Ga naar margenoot12 kinderen Ulams nu waren Ga naar margenoot13 Bedan: Dese zijn de kinderen Gileads, des soons Machirs, des soons Manasse.

18

Belangende nu Ga naar margenoot14 sijne suster Molecheth: Sy baerde Ishod, ende Abiëzer, ende Mahela Ga naar margenoot15 .

19

De kinderen Semida nu waren Ahjan, ende Sechem, ende Likhi, ende Aniam.

20

Ende de Ga naar margenootc kinderen Ephraims waren Suthelah: ende Bered was sijn sone, ende Tahath sijn sone, ende Elada sijn sone, ende Tahath sijn sone.

21

Ende Zabad was sijn sone, ende Suthelah sijn sone, ende Ezer, ende Elad: Ende de Ga naar margenoot16 mannen van Gath, die in’t lant geboren waren, dooddense, Ga naar margenoot17 om dat sy afgekomen waren om haer vee te nemen.

22

Ga naar margenoot18 Daerom droech Ephraim haer vader vele dagen leet: ende sijne Ga naar margenoot19 broeders quamen om hem te troosten.

23

Daerna Ga naar margenoot20 ginck hy in tot sijne huysvrouwe, ende sy wert swanger, ende baerde eenen sone: ende hy noemde sijnen name Ga naar margenoot21 Beria, om dat Ga naar margenoot22 sy in elende was in sijn huys.

24

Ga naar margenoot23 Sijne dochter nu was Seëra, die bouwde het leege ende het hooge Beth-Horon: ende Uzen Seëra.

25

Ende Rephah was Ga naar margenoot24 sijn sone, ende Reseph, ende Tela was Ga naar margenoot25 sijn sone, ende Tahan sijn sone.

26

Ga naar margenoot26 Ladan was sijn sone, Ammihud sijn sone, Elisama sijn sone.

27

Ga naar margenoot27 Non was sijn sone, Iosua sijn sone.

28

Ende Ga naar margenoot28 Ga naar margenootd hare besittinge, ende hare wooninge was Beth-El, ende hare Ga naar margenoot29 onderhoorige plaetsen: Ende tegen ’t oosten Ga naar margenoot30 Naaran, ende tegen ’t westen Gezer, ende hare onderhoorige plaetsen, ende Sechem, ende hare onderhoorige plaetsen, tot Ga naar margenoot31 Gaza toe, ende hare onderhoorige plaetsen.

29

Ende aen de Ga naar margenoot32 zijden der kinderen Manasse was Beth-Sean, ende hare onderhoorige plaetsen, Taanach, ende hare onderhoorige plaetsen, Megiddo, ende hare onderhoorige plaetsen, Dor ende hare onderhoorige plaetsen: In dese hebben de kinderen Iosephs des soons Israëls gewoont.

30

Ga naar margenoote De kinderen Aser waren Iimna, ende Isva, ende Isvi, ende Beria, ende Sera, haerlieder suster.

31

De kinderen Beria nu waren Heber, ende Malchiël: hy is de vader van Birzavith.

32

Ende Heber gewan Iaphlet, ende Somer, ende Hotham, ende Sua haerlieder suster.

33

De kinderen Iaphlets nu waren Pasach ende Bimhal, ende Asvath: Dit waren de kinderen Iaphlets.

34

Ende de sonen Ga naar margenoot33 Samers waren Ahi, ende Rohega, Iehubba, ende Aram Ga naar margenoot34 .

35

Ende de kinderen sijnes broeders Helem, waren Zophah, ende Imna, ende Seles, ende Amal.

36

De kinderen Zophah waren Suah, ende Harnepher, ende Sual, ende Beri, ende Imra.

37

Bezer, ende Hod, ende Samma, ende Silsa, ende Ithran, ende Beëra.

38

De kinderen Ga naar margenoot35 Iethers nu waren

[Folio 189r]
[fol. 189r]

Iephunne, ende Pispa, ende Ara Ga naar margenoot36 .

39

Ende de kinderen Ulla waren Ara, ende Hanniël, ende Rizja.

40

Dese alle waren kinderen Asers, hoofden der vaderlicke huysen, Ga naar margenoot37 uytgelesene kloecke helden, hoofden der Vorsten: Ende sy werden in geslacht-registers getelt ten heyre inden krijch, haer getal was ses en twintich duysent mannen.

margenoota
Genes. 46.13. Num. 26.23.
margenoot1
Hy wort Iob genoemt Genes. 46.13.
margenoot2
T.w. Als David het volck door Ioab dede tellen. 2.Sam. 24.1. Andere verstaen dit van de ordeninge, die ten tyde Davids over ’t gantsche krijgs-heyr der Israeliten gemaeckt is geweest, 1.Chron. 27.1.
margenoot3
Hebr. Sy vermenichvuldichden de wijven ende de kinderen.
margenootb
Genes. 46.21. Num. 26.38. 1.Chron. 8.1.
margenoot4
D. der vaderlicke geslachten.
margenoot5
Sy worden Muppim ende Huppim genoemt, Gen. 46.21. Oock Sephupham, en Supham, Num. 26.39.
margenoot5
Sy worden Muppim ende Huppim genoemt, Gen. 46.21. Oock Sephupham, en Supham, Num. 26.39.
margenoot6
And. kinderen der stadt. (dat is, die in de Stadt woonden) maer Husim in een ander lant, twelck soo te verstaen is, dat de twee eerste in eene Stadt geboren zijn, maer de twee andere ergens in een ander lant, Hebr. kinderen Ahers, of, een sone eens anderen (persoons T.w. Dans. Genes. 46.23. ofte, lants) hoe hy by de kinderen Benjamins hier komt getelt te worden is onseker.
margenoot7
Eygentlick Neven, want Bilha was de moeder van Naphthali, dien sy Iacob gebaert heeft. Genes. 30.7, 8.
margenoot8
Rachels maegt, Genes. 6.5, 8.
margenoot9
D. de nakomelingen van Manasse, want Asriël was eygentlick de sone Gileads, des soons Machirs, des soons Manasse. Num. 26. versen 29, 30.
margenoot10
Machir was de eerst-geborene sone van Manasse, Ios. 17.1. Aengaende het woort Vader, Siet bov. 2. op vers 21.
margenoot11
T.w. Dochters alleen, geen sonen. Num. 27.1.
margenoot12
Hier staet kinderen, maer daer wort maer een kint genoemt, alsoo oock bov. 2.31, 34.
margenoot13
Siet d’aenteeck. 1.Sam. 12.11.
margenoot14
T.w. Gileads.
margenoot15
Verst. hier by oock Semida, uyt het volgende vers Siet Num. 26.32.
margenootc
Num. 26.35.
margenoot16
Dese waren Philistijnen, ende ’t gene dat hier geschreven staet, is geschiet, als de kinderen Israels noch in Egypten woonden, want Ephraim, die te dier tijt noch leefde, (als te sien is vers 22.) is in Egypten gestorven. Siet Actor. 7. versen 15, 16.
margenoot17
And. Als sy, Te weten, de Gethiten.
margenoot18
T.w. om dat sijne kinderen gedoodt waren.
margenoot19
D. sijne bloet-vrienden, of maegschap, want Ephraim en hadde maer eenen broeder, T.w. Manasse.
margenoot20
T.w. op dat hy wederom kinderen mochte krijgen, in de plaetse der gedoodden.
margenoot21
Of, Bria. D. in het quaet, of in het ongeluck, of in jammer.
margenoot22
T.w. om dat de Philistijnen van Gath hare sonen hadden dootgeslagen.
margenoot23
T.w. Berias.
margenoot24
T.w. Berias sone.
margenoot25
T.w. Rephahs.
margenoot26
Hy was de Overste, ofte Vorst der stamme Ephraims, als de Israeliten in de woestyne door Mose gemonstert wierden, in den beginne des tweeden jaers, na dat sy uyt Egypten getogen waren, siet Num. 1. versen 1, 10.
margenoot27
And. Nun, Num. 13.16.
margenoot28
T.w. der Ephraimiten.
margenootd
Ios. 16.1.
margenoot29
Hebr. dochteren: ende soo in’t volgende.
margenoot30
And. Naara. Ios. 16.7.
margenoot31
Hebr. Hazzah.
margenoot32
Hebr. Handen. Hy wil seggen dat Beth-Sean etc. aen de lant-palen der kinderen Manasse lach, Siet Ios. 17.11.
margenoote
Genes. 46.17. Num. 26.44.
margenoot33
Hy wort Somer genoemt vers 32.
margenoot34
Verst. hier by, ende Helem, uyt het volgende vers.
margenoot35
Hy wort vers 37 Itran genoemt.
margenoot36
Verst. hier by oock, Ulla, uyt het volgende vers.
margenoot37
And. pure kloecke mannen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken