Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

In dit Capittel wort verhandelt even ’t selve, dat 2.Sam. 8. staet.

1

Ga naar margenoot1 ’T geschiedde nu na desen, dat David de Philistijnen sloech, ende brachtse onder: ende hy nam Gath, ende hare onderhoorige plaetsen, uyt der Philistijnen hant.

2

Hy sloech oock de Moabiten: also dat de Moabiten Davids knechten wierden, Ga naar margenoot2 brengende geschencken.

3

David sloech oock Ga naar margenoot3 Hadarezer den Coninck van Zoba nae Hamath toe, doe Ga naar margenoot4 hy henen tooch om Ga naar margenoot5 sijne hant te stellen aen de riviere Phrath.

4

Ende David nam hem duysent wagens af, ende seven Ga naar margenoot6 duysent ruyters, ende twintich duysent man te voet: ende David ontsenuwde alle de wagen-[peerden]: doch Ga naar margenoot7 hy behielt hondert wagens daer van overich.

5

Ende de Syriers van Ga naar margenoot8 Darmasco quamen om Haderezer den Coninck van Zoba te helpen: maer David sloech van de Syriers twee en twintich duysent man.

6

Ende David leyde Ga naar margenoot9 [besettinge] in Syria van Darmasco, also dat de Syriers Davids Ga naar margenoot10 knechten wierden, geschencken brengende: ende de HEERE Ga naar margenoot11 behoedde David over al waer hy henen ginck.

[Folio 193v]
[fol. 193v]

7

Ende David nam de goudene schilden, Ga naar margenoot12 die by Hadarezers knechten waren: ende hy brachtse te Ierusalem.

8

Oock nam David seer veel kopers uyt Ga naar margenoot13 Tibchath, ende uyt Ga naar margenoot13 Chun, Hadarëzers steden: daer van heeft Salomo de koperen Ga naar margenoot14 Zee, ende de pilaren, ende de koperen vaten gemaeckt.

9

Doe Tohu de Coninck van Hamath hoorde, dat David de gantsche heyrkracht Haderezers des Conincks van Zoba geslagen hadde:

10

So sondt hy sijnen sone Ga naar margenoot15 Hadoram tot den Coninck David, Ga naar margenoot16 om hem nae [sijnen] wel-stant te vragen, ende om hem te segenen, van wegen dat hy met Hadarezer gestreden, ende hem verslagen hadde, Ga naar margenoot17 (want Hadarezer voerde oorloge tegen Tohu) ende Ga naar margenoot18 alle goudene, ende silveren, ende koperen vaten;

11

Ga naar margenoot19 Dese heylichde de Coninck David oock den HEERE, met het silver ende ’t gout, ’twelcke hy mede gebracht hadde van alle de heydenen: van de Edomiten, ende van de Moabiten, ende van de kinderen Ammons, ende van de Philistijnen, ende van de Amalekiten.

12

Oock sloech Ga naar margenoot20 Absai de sone Ga naar margenoot21 Zeruja Ga naar margenoot22 de Edomiten in het sout-dal, achtien duysent.

13

Ende hy leyde besettinge in Edom, so dat alle de Edomiten Davids knechten werden: ende de HEERE behoedde David over al waer hy henen ginck.

14

Also regeerde David over gantsch Israël: ende hy dede sijnen gantschen volcke Ga naar margenoot23 recht ende gerechticheyt.

15

Ioab nu de sone Zeruja was over het heyr: ende Iosaphat de sone Ahiluds was Ga naar margenoot24 Cancelier.

16

Ende Zadok de sone Ahitubs, ende Ga naar margenoot25 Abimelech, de sone Abjathars, waren Priesters, ende Ga naar margenoot26 Sausa Schrijver.

17

Ende Benaja de sone Iojada was over de Crethi ende Plethi: maer de sonen Davids waren Ga naar margenoot27 d’eerste aen de hant des Conincks.

margenoot1
’T gene dat tot breeder verklaringe deses cap. dient, sult ghy vinden 2.Sam. cap. 8.
margenoot2
T.w. jaerlicks, tot een teecken van onderdanicheyt.
margenoot3
And. Hadad-Ezer. 2.Sam. 8. vers 3. ende 5.
margenoot4
Eenige verstaen hier David: And. Hadar-Ezer.
margenoot5
D. sijn leger, vergel. 2.Sam. 8. op vers 3.
margenoot6
Siet de verklaringe ofte vergelijckinge deser woorden met het gene dat 2.Sam. 8.4. staet, in de verklaringe aldaer.
margenoot7
T.w. David.
margenoot8
And. Damasco. Alsoo oock vers 6.
margenoot9
Dit wort hier by gevoecht uyt 2.Sammuel 8.6.
margenoot10
Verst. dat sy cijnsbaer gemaeckt zijn.
margenoot11
Ofte, gaf heyl, overwinninge, aen David.
margenoot12
Hebr. die op, of aen Hadarezers knechten waren.
margenoot13
Dese steden worden Betach, ende Berothai genoemt 2.Sam. 8.8.
margenoot13
Dese steden worden Betach, ende Berothai genoemt 2.Sam. 8.8.
margenoot14
Verst. hier door de Zee een heel groot vat van metael ofte koper gegoten, eene Zee genoemt, van wegen de veelheyt des waters, dat daer inne ginck.
margenoot15
Hy wort Ioram genoemt 2.Sam. 8. vers 10.
margenoot16
D. om hem te besoecken, ende geluck te wenschen van wegen de victorie die hy bevochten hadde.
margenoot17
Hebr. want Hadarezer was een man der oorloge tegen Tohu.
margenoot18
D. allerley.
margenoot19
Hy wil seggen, dat David alle de geschencken, die Tohu hem sandt, soo wel Gode geheylicht heeft, als ’t gene dat hy uyt de overwinninge sijner vyanden verkregen hadde.
margenoot20
Hy was de broeder Ioabs, ende wort gemeynlick Abisai genoemt. Dit feyt dat hier verhaelt wort, dat wort 2.Sam. 8.13. David selfs toe-geschreven, also ’t gene dat de Overste in den krijch doen, den Coningen gemeynlick toe-geschreven wort.
margenoot21
Sy was Davids suster, als te sien is bov. c. 2.16.
margenoot22
2.Sam. 8.13. worden de Syriers genoemt, niet de Edomiten: Dese twee volckeren spanden t’samen, ende des eenen leger is soo wel verslagen geworden als des anderen. siet wyders Psal. 60. op vers 2.
margenoot23
Siet dese maniere van spreken, Gen. 18. vers 19.
margenoot24
Siet de aenteeck. 2.Sam. 8.16. ende 1.Reg. 4.3.
margenoot25
Hy wort Ahimelech genoemt 2.Sam. 8.17.
margenoot26
Hy wort Seraja genoemt 2.Sam. 8.17. ofte het kan wesen, dat Seraja gestorven zijnde, desen Sausa in sijn plaetse schrijver, ofte Griffier, geworden is.
margenoot27
D. Sy waren de voornaemste bevel-hebbers, ofte officiers, die de Coninck gebruyckte in de voornaemste saken der regeringe, op dat hyse also soude geschickt maken ende bereyden tot het handelen der saken des Coninckrijcks, ende in materie van staet. Siet 2.Sam. 8.18.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken