Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Siet den inhoudt 2.Sam. Capit. 10.

1

Ga naar margenoot1 ENde ’t geschiedde na desen, dat Nahas de Coninck der kinderen Ammons sterf, ende sijn sone wert Coninck in sijne plaetse.

2

Doe seyde David, Ick sal weldadicheyt doen aen Hanun den sone Nahas, want sijn vader heeft weldadicheyt aen my gedaen: daerom sondt David boden om hem te troosten over sijnen vader: Doe de knechten Davids in het lant der kinderen Ammons tot Hanun quamen, om hem te troosten:

3

So seyden de Vorsten der kinderen Ammons tot Hanun, Eert David uwen vader in uwe oogen, om dat hy troosters tot u gesonden heeft? Zijn niet sijne knechten tot u gekomen, om te doorsoecken Ga naar margenoot2 ende om om te keeren, ende om het lant te verspieden?

4

Daerom nam Hanun de knechten Davids, ende hy Ga naar margenoot3 beschoerse, ende sneedt hare kleederen half af tot aen Ga naar margenoot4 de heupen, ende lietse henen gaen.

5

Ga naar margenoot5 Sy nu gingen henen, ende men bootschapte David van dese mannen, ende hy sondt hen te gemoete, want die mannen Ga naar margenoot6 waren seer beschaemt: De Coninck dan seyde, Blijft te Iericho, tot dat ulieder baert weder gewassen zy, komt dan wederom.

6

Doe de kinderen Ammons sagen, dat sy sich stinckende gemaeckt hadden by David: so sondt Hanun ende de kinderen Ammons duysent talenten silvers om sich wagenen ende ruyters te hueren uyt Ga naar margenoot7 Mesopotamien, ende uyt Syrien-Maacha, ende uyt Zoba.

7

So dat sy sich huerden Ga naar margenoot8 twee-en-dertich duysent wagenen, ende de Coninck van Maacha, ende sijn volck, die quamen ende legerden haer voor Medeba: oock vergaderden de kinderen Ammons uyt hare steden, ende sy quamen ten strijde.

8

Doe het David hoorde, so sondt hy Ioab, ende ’t gantsche heyr met de helden.

9

Als de kinderen Ammons uytgetogen waren, so stelden sy de slach-ordre voor de poorte Ga naar margenoot9 der Stadt: maer de Coningen die gekomen waren, die waren besonder in ’t velt.

10

Doe Ioab sach dat de spitse der slachordre van vooren ende van achteren tegen hem was: so verkoos hy [eenige] uyt alle uytgelesene in Israël, ende hy steldese in ordre tegen de Syriers aen.

11

Ende de overige des volcks gaf hy in de hant sijnes broeders Ga naar margenoot10 Absai: ende sy steldense in ordre tegen de kinderen Ammons aen.

12

Ende hy Ga naar margenoot11 seyde, Indien my de Syriers te sterck worden, so sult ghy my Ga naar margenoot12 komen verlossen: ende indien de kinderen Ammons u te sterck worden, so sal ick u verlossen.

13

Zijt sterck, ende laett ons sterck zijn voor ons volck, ende voor de Steden onses Godts: de HEERE nu doe wat goet is in sijne oogen.

14

Doe naederde Ioab ende ’t volck dat by hem was, ten stryde voor het aengesichte der Syriers: Ende Ga naar margenoot13 sy vloden voor sijn aengesichte.

15

Doe de kinderen Ammons sagen dat de Syriers vloden, so vloden sy oock voor het aengesichte Absai sijnes broeders, ende sy quamen Ga naar margenoot14 in de Stadt, ende Ioab quam te Ierusalem.

16

Als de Syriers sagen, dat sy voor het aengesichte Israëls geslagen waren, so sonden sy boden, ende brachten de Syriers uyt, die aen gene zijde Ga naar margenoot15 der Riviere woonden: ende Ga naar margenoot16 Sophach de crijchs-Overste Ga naar margenoot17 Hadarezers, [tooch] voor haer aengesichte henen.

17

Doe het David wert aengeseyt, so vergaderde hy gantsch Israël, ende hy tooch over de Iordane, ende hy quam tot haer, ende hy stelde de slach-ordre tegen haer: Als David de slach-ordre tegen de Syriers gestelt hadde, so streden sy met hem.

18

Doch de Syriers vloden voor het aengesichte Israëls, ende David versloech van de Syriers Ga naar margenoot18 seven duysent wagenen, ende veertich duysent mannen te voet: daertoe doodde hy Sophach den krijchs-oversten.

19

Doe de knechten Hadarezers sagen, dat sy geslagen waren voor het aengesichte Israëls, so maeckten sy vrede met

[Folio 194r]
[fol. 194r]

David, ende Ga naar margenoot19 dienden hem: ende de Syriers en wouden de kinderen Ammons niet meer verlossen.

margenoot1
Het gene in dit Capittel geschreven staet, is eerst verhaelt 2.Sam. 10. Siet de vordere verklaringe der duystere plaetsen aldaer.
margenoot2
D. om het lant te verderven ende te verwoesten na dat sy het sullen doorwandelt ende verspiedt hebben.
margenoot3
D. hy lietse scheeren, te weten, haren baert half af, of aen d’eene zijde, de gesanten Davids alsoo beschimpende. Siet 2.Sam. 10.4.
margenoot4
And. de billen.
margenoot5
And. ende men ginck ende bootschapte David door mannen, etc.
margenoot6
D. hen was groote schande ende smaetheyt aengedaen.
margenoot7
Hebr. Aram, ofte, Syrien der twee rivieren. siet d’aent. Gen. 24.10.
margenoot8
Dit kanmen verstaen van soo veel krijchs-volck, die op de wagenen streden.
margenoot9
T.w. voor Medeba, van welcke stadt vers 7. gesproken wort. doch andere meynen dat sy haer voor hare stadt Rabba gelegert hebben, welcke de Hooftstadt der Ammoniten was, van welckers belegeringe ende inneminge ond. capit. 21. gesproken wort.
margenoot10
Anders, Abisai, 2.Sam. 10.10.
margenoot11
T.w. tot Absai.
margenoot12
Hebr. tot verlossinge zijn.
margenoot13
T.w. de Syriers.
margenoot14
T.w. in de stadt Medeba, de welcke de Ammoniten desmaels in hadden.
margenoot15
Verst. hier de riviere Euphrates.
margenoot16
Hy wort Sobach genoemt 2.Sam. 10.16.
margenoot17
Siet bov. cap. 18.5.
margenoot18
Siet de aent. op 2.Sam. 10.18.
margenoot19
D. sy wierden hem onderdanich, ende sy gaven hem tribuyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken