Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Ordre der krijchslieden, vers 1, etc. Vorsten der Stammen, 16. Overste bewaerders der goederen Davids, 25. Sijn voornaemste Raets-heeren ende Vrienden, 32.

1

DIt nu zijn de kinderen Israëls nae haren getale, de hoofden der vaderen, ende de Overste der duysenden, ende der honderden, met hare Amptlieden, den Coninck dienende in alle saken Ga naar margenoot1 der verdeelingen, aengaende ende afgaende Ga naar margenoot2 van maent tot maent in alle de maenden des jaers: Elcke verdeelinge was vier-en-twintich duysent.

2

Over de eerste verdeelinge in de eerste maent was Ga naar margenoot3 Iasobham de sone Zabdiëls: ende in sijne verdeelingen warender vier-en-twintich duysent.

3

Ga naar margenoot4 Hy was uyt de kinderen Perez, ’thooft van alle de Overste der heyren in de eerste maent.

4

Ende over de verdeelinge in de tweede maent was Ga naar margenoot5 Dodai de Ahohiter, ende Ga naar margenoot6 [over] sijne verdeelinge was Mikloth oock voorganger: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

5

De derde Overste des heyrs in de derde maent was Benaja de sone Iojada Ga naar margenoot7 des Opper-amptmans, die was ’thooft: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

6

Desen Benaja was een heldt Ga naar margenoot8 van de dertige, ende over de dertich: Ga naar margenoot9 ende [over] sijne verdeelinge was Ammizabad sijn sone.

7

Ga naar margenoot10 De vierde, der vierde maent, was Asahel de broeder Ioabs, ende Ga naar margenoot11 na hem Zebadja sijn sone: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

8

De vijfde, in de vijfde maent, was Ga naar margenoot12 Samhuth de Izrahiter d’ Overste: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

9

De seste, in de seste maent was Ira de sone Ikkes de Tekoiter: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

10

De sevenste, in de sevende maent, was Helez Ga naar margenoot13 de Peloniter uyt de kinderen Ephraims: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

11

De achtste, in de achtste maent, was Sibbechai de Husathiter, Ga naar margenoot14 van de Zarhiten: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

12

De negende, in de negende maent was Abiëzer de Annethotiter, van de Benjaminiten: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

13

De tiende, in de tiende maent was Maharai de Netophathiter, van de Zarhiten: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

14

De elfde, in de elfde maent, waren Benaja de Pirhathoniter van de kinderen Ephraims: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

15

De twaelfde, inde twaelfde maent, was Ga naar margenoot15 Heldai de Netophathiter, van Othniël: in sijne verdeelinge warender oock vier-en-twintich duysent.

16

Doch over de stammen Israëls waren [dese]: Over de Rubeniten was Eliëzer de sone van Zichri Voorganger: Over de Simeoniten was Sephatja de sone van Maacha.

17

Over de Leviten was Hasabja de sone Kemuëls, Ga naar margenoot16 over de Aaroniten was Zadok.

18

Over Iuda was Ga naar margenoot17 Elihu, uyt de broederen Davids: Over Issaschar was Homri, de sone Michaëls.

19

Over Zebulon was Ismaja de sone Obadja: Over Naphthali was Ierimoth de sone Azriëls.

20

Over de Ga naar margenoot18 kinderen Ephraims was Hosea de sone Azazja: Over de halve stamme Manasse was Ioël de sone Pedaja.

21

Over half Manasse in Gilead, was Iddo de sone Zecharja: Over Benjamin was Iaasiël de sone Abners.

22

Over Dan was Azarel de sone Ierohams: Ga naar margenoot19 Dese waren de Overste der stammen Israëls.

[Folio 197r]
[fol. 197r]

23

Maer David en nam het getal van dien niet op Ga naar margenoot20 die twintich jaer out, ende daer beneden waren: Ga naar margenoot21 om dat de HEERE geseyt hadde, dat hy Israël vermenichvuldigen soude als de sterren des Hemels.

24

Ioab de sone Zeruja Ga naar margenoot22 hadde begonnen te tellen, maer Ga naar margenoot23 hy en voleyndet niet, om datter des-halven Ga naar margenoot24 eenen grooten toorn over Israël gekomen was: daerom en is Ga naar margenoot25 het getal niet opgebracht, Ga naar margenoot26 in de rekeninge der Chronike des Conincks Davids.

25

Ende over Ga naar margenoot27 de schatten des Conincx was Azmaveth de sone Adiëls: ende over de schatten op’t lant, in de steden, ende in de dorpen, ende in Ga naar margenoot28 de torens, was Ionathan de sone van Uzzija.

26

Ende over die Ga naar margenoot29 die het acker-werk deden, in de lant-bouwinge, was Ezri de sone Chelubs.

27

Ende Ga naar margenoot30 over de wijngaerden was Simei de Ramathiter: maer over Ga naar margenoot31 ’tgene dat van de wijn-stocken quam tot de schatten des wijns, was Zabdi de Siphmiter.

28

Ende over de olijf-gaerden, ende de wilde vyge-boomen die in de leegte waren, was Baal-Hanan de Gederither: maer Ioas was Ga naar margenoot32 over de schatten der olye.

29

Ende over de runderen die in Ga naar margenoot33 Saron weydden, was Sitrai de Saroniter: maer over de runderen in de leegten, was Saphat de sone Adlai.

30

Ende over de kemelen was Obil de Ismeëliter: ende over de eselinnen was Iechdeja de Meronothiter.

31

Ende over Ga naar margenoot34 ’tkleyne vee was Iaziz de Hagerither: Alle dese waren Overste over de have die de Coninck David hadde.

32

Ende Ga naar margenoot35 Ionathan Davids oom, was Raedt, een verstandich man, hy was oock Ga naar margenoot36 Schrijver: Iehiël nu de sone van Hachmoni, was Ga naar margenoot37 by de sonen des Conincks.

33

Ende Achitophel was Raedt des Conincks: ende Husai de Architer was der Conincks vrient.

34

Ende na Achitophel was Iojada de sone van Benaja, ende Abjathar: maer Ioab was des Conincks Krijchs-overste.

margenoot1
D. der ordren in welcke David het krijchs-volck verdeylt hadde.
margenoot2
Verstaet, dat nae de verdeelinge by David gemaeckt, de twaelf Colonellen met haer krijchsvolck een maent lanck hare wachten ende tochten doen moesten, veranderende hare beurten alle maende: Ende watter voor saken ofte swaricheden voorvielen, daer krijchs-macht toe van noode was, daer toe moesten dese veerdich wesen, diens maent ende beurte het was. So dat dese waren als Legiones, ofte benden van Ordonnantie, die ten dienste des Conincx ende des lants altijt mosten veerdich zijn.
margenoot3
Siet van desen Oversten 2.Sam. 23.8 daerhy genoemt wort Ioscheb-baschebeth.
margenoot4
And. hy was uyt de kinderen Perets, [ende] hy was de Overste over alle Overste der heyren, etc.
margenoot5
Anders Dodo, 2.Sam. 23.9.
margenoot6
And. daer na wert Mikloth Overste over sijne verdeelinge. Daer na] T.w. als Dodai gestorven was: Maer andere verstaen dit alsoo, dat Mikloth zy geweest Luytenant Colonel van Dodai.
margenoot7
Hebr. Cohen. ’twelck beteeckent eenen persoon, die een eerlick ampt bedient, in de kercke ofte politie.
margenoot8
Dese dertich helden werden met namen uyt-gedruckt, 2.Sam. 23.24, etc. ende 1.Chron. 11.26.
margenoot9
Eenige verstaen dit alsoo, dat desen Hammizabad zy gegeweest overste Luytenant van sijnes vaders Regiment: die oock Overste was over de Crethi ende Plethi, 2.Sam. 8.18.
margenoot10
T.w. Overste. ende soo in ’t volgende.
margenoot11
T.w. na sijne doot, na dat hy van Abner verslagen was, 2.Sam. 2.23.
margenoot12
Samma genoemt 2.Sam. 23. vers 25. ende Sammoth, 1.Chron. 11. vers 27.
margenoot13
And. de Paltiter. 2.Sam. 23.26.
margenoot14
Dese waren nakomelingen van Zerah, den sone Iuda, Genes. 46.12.
margenoot15
And. Heled genoemt, 1.Chron. 11. vers 30. ende Heleb, 2.Sam. 23.29.
margenoot16
Hebr. over Aaron. D. over het Hooge-Priesterlicke huys, dat in Aarons geslachte moeste blijven.
margenoot17
Eliab genoemt, 1.Sam. 16.6.
margenoot18
D. nakomelingen.
margenoot19
T.w. die stracx uytdruckelick genoemt zijn. Aser ende Gad met hare Colonellen en worden in dit Register niet genoemt: waerom sy voor by gegaen ofte verswegen zijn, is onseker.
margenoot20
Hebr. van den sone van twintich jaer.
margenoot21
Verst. dit alsoo, dat David dese niet heeft willen tellen, op dat het niet schijnen soude dat hy twijffelde aen de beloften Godes Abraham gedaen Gen. 22.17. ende 26.4. Sommige verstaen dit alsoo, dat David het getal des volcx niet en heeft willen opnemen, na dat hy van den Heere gecastijt ende bestraft was geweest, om dat hy het volck door Ioab dede tellen.
margenoot22
T.w. alle de Israeliten, die boven de twintich jaren out waren, 2.Sam. 24.
margenoot23
Want hy en telde Benjamin noch Levi niet, om dat hy dese tellinge niet geern, maer tegen sijnen danck dede. siet 1.Chron. 21.6.
margenoot24
Verst. den brandenden toorn Godes, D. de hittige pestilentie, 2.Sam. 24.13.
margenoot25
Te weten het volle getal, want Ioab en heeft Levi noch Benjamin niet getelt, cap. 21. vers 6. Andere verstaen dit alsoo, dat David leetwesen hebbende, niet gewilt en heeft datmen dit in de stadts-boecken soude aen-teeckenen: Doch Godt heeft gewilt dat het in de boecken der H. Schrifture soude aen-geteeckent worden.
margenoot26
Hebr. in het getal.
margenoot27
Verst. die schatten die in des Conincx huys, ofte binnen Ierusalem waren: Gelijck Ionathan was over de schatten ende inkomsten des Conincks, die buyten ontfangen ende vergadert wierden.
margenoot28
D. Casteelen, Sloten, vaste huysen.
margenoot29
Verst. hier die, die des Conincks lant-bouwerye deden.
margenoot30
Dat is, over de wijngaerdeniers, die des Conincks wijngaerden mosten bouwen: Ende alsoo was deses ampt onderscheyden van het ampt Zabdi.
margenoot31
D. over de wijn-kelders.
margenoot32
D. over de olye, die tot voor-raet in de kelders vergadert: wiert.
margenoot33
Siet Cant. 2.1.
margenoot34
Als daer zijn, rammen, schapen, bocken, ende geyten.
margenoot35
Sommige meynen dat desen Ionathan zy geweest Davids cousijn, sone van Samma, Davids broeder, daer van 2.Sam. 21.21. staet. ende also soude David selve over hem Oom geweest zijn.
margenoot36
Of Secretaris.
margenoot37
T.w. om de selve te leeren, ende in alle goede zeden, als tucht-meester, te onderwijsen, ende te fatsoeneren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken