Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

David verhaelt voor de gantsche Gemeynte den grooten voorraet van allerley materialen die hy veerdich hadde tot den bouw des Tempels, vers 1, etc. Ende hy vermaent haer, soo de Voorsten, als het volck, tot eene vry-willige gave daer toe, 5. de welcke sy mildelick geven, 6. Daer voor David den Heere danckt, 10. Ende hy bidt den Heere voor ’t gantsche volck, 18. Ende voor den Coninck, 19. Dancksegginge ende offer des volcks, 20. Salomo wort Coninck gesalft, ende Zadok Hooge-Priester, 22. Godt maeckt Salomo seer treffelick ende groot, 25. Hoe lange David geregeert hebbe, 26, 27. Hy sterft, 28.

1

VOorder seyde de Coninck David Ga naar margenoot1 tot de gantsche gemeynte, Godt heeft mijnen sone Salomo Ga naar margenoot2 alleen verkoren, Ga naar margenoot3 eenen jongelinck, ende teeder: Ga naar margenoot4 dit werck daerentegen is groot, want ’t en is geen paleys voor eenen mensche, maer voor Godt den HEERE.

2

Ick nu hebbe uyt alle mijne kracht bereydt, tot het Huys mijnes Godts, gout tot goudene, ende silver tot silveren, ende koper tot koperen, yser tot yseren, ende hout tot houtenen [wercken]: Sardonix-steenen, ende vervullende [steenen], Ga naar margenoot5 vercier-steenen ende borduersel, ende allerley costelicke steenen, ende marmer-steenen in menichte.

3

Ende daer toe Ga naar margenoot6 uyt mijn welgevallen tot het Huys mijnes Godts, Ga naar margenoot7 het besonder gout ende silver dat ick hebbe, geve ick tot den Huyse mijnes Godts daerenboven, behalven al dat ick ten huyse des Heylichdoms bereydt hebbe.

4

Drye duysent Ga naar margenoot8 talenten gouts, van het gout van Ophir: ende seven duysent talenten geloutert silver, Ga naar margenoot9 om de wanden der huysen te over-trecken.

5

Gout tot de goudenen, ende silver tot de silveren [vaten], ende tot alle werck door de hant der werck-meesteren [te maken]: Ende Ga naar margenoot10 wie isser willich, heden Ga naar margenoot11 sijne hant den HEERE te vullen?

6

Doe gaven vry-willich de Overste der vaderen, ende de Overste der stammen Israëls, ende de Overste der duysenden, ende der honderden, ende de Overste des wercks des Conincks:

7

Ende sy gaven Ga naar margenoot12 ten dienste des Huyses Godes, vijf duysent talenten gouts, ende tien duysent Ga naar margenoot13 drachmen, ende tien duysent talenten silvers, ende Ga naar margenoot14 acht-tien duysent talenten kopers: ende hondert duysent talenten ysers.

8

Ende by wien Ga naar margenoot15 steenen gevonden wierden, die gaven sy in den schat des Huyses des HEEREN, onder de hant Ga naar margenoot16 Iehiëls des Gersoniters.

9

Ende het volck was verblijdt over haer vrywillich geven, want sy gaven met een volkomen herte den HEERE vrywillich: ende de Coninck David verblijdde sich oock met groote blijdschap.

10

Daerom loofde David den HEERE voor de oogen der gantscher gemeynte: ende David seyde: Gelooft zijt ghy, HEERE Godt onses vaders Israëls, van eeuwicheyt tot in eeuwicheyt.

11

Ga naar margenoota Uwe, o HEERE, is de grootheyt, ende de macht, ende de heerlickheyt, ende de overwinninge, ende de Majesteyt, want alles wat in den Hemel ende op der aerde is, [is uwe]: ô HEERE, is het Coninckrijcke, ende ghy hebt u verhoocht tot een Hooft boven alles.

12

Ende rijckdom ende eere zijn voor u aengesichte, ende ghy heerschet Ga naar margenoot17 over alles, ende in uwe hant is kracht ende macht: oock staet het in uwe hant alles groot te maken ende sterck te maken.

13

Nu dan, onse Godt, wy dancken u, ende loven Ga naar margenoot18 den Name uwer heerlickheyt.

14

Want wie ben ick, ende wat is mijn volck, dat wy de macht souden verkregen hebben, om vrywillich te geven Ga naar margenoot19 als dit is? want het is alles van u, ende Ga naar margenoot20 wy geven’t u uyt uwe hant.

15

Ga naar margenoot21 Want wy zijn vreemdelingen ende bywoonders voor u aengesichte, gelijck alle onse vaders: onse dagen op aerden zijn Ga naar margenootb als een schaduwe, ende daer Ga naar margenoot22 en is geen verwachtinge.

16

HEERE onse Godt, alle dese menichte die wy bereydt hebben, om u een huys te bouwen, den Name uwer heylicheyt, dat is van uwe hant, ende ’t is al uwe.

17

Ende ick weet, mijn Godt, dat ghy Ga naar margenootc het herte proeft, ende dat ghy een wel-gevallen hebt aen oprechticheden. Ick hebbe in oprechticheyt mijnes herten alle dese dingen vrywillich gegeven, ende ick hebbe nu met vreuchden u volck, dat hier bevonden wort, gesien, dat het sich tegen u vrywillich gedragen heeft.

18

O HEERE ghy Godt onser vaderen Abrahams, Isaacs, ende Israëls, bewaert dit in der eeuwicheyt, in Ga naar margenoot23 den sin der gedachten des herten uwes volcks: ende richt haer herte tot u.

19

Ende geeft mijnen sone Salomo een volkomen herte, om te houden uwe gebo-

[Folio 198r]
[fol. 198r]

den, uwe getuygenissen, ende uwe insettingen: ende om alles te doen, ende om dit palleys te bouwen, Ga naar margenoot24 ’twelck ick bereydt hebbe.

20

Daerna seyde David tot de gantsche gemeynte, Lovet nu den HEERE uwen Godt: Doe loofde de gantsche gemeynte den HEERE den Godt harer vaderen, ende sy neychden ’thooft, ende sy boven haer neder Ga naar margenoot25 voor den HEERE, ende voor den Coninck.

21

Ende sy offerden den HEERE slacht-offeren, oock offerden sy den HEERE brand-offeren des anderen morgens van dien dach, duysent varren, duysent rammen, duysent lammeren, met hare dranck-offeren: ende slacht-offeren in menichte voor gantsch Israël.

22

Ende sy aten ende droncken des selven daegs voor het aengesichte des HEEREN met groote vreuchde: Ende sy maeckten Salomo den sone Davids Ga naar margenoot26 ten anderen male Coninck, ende sy salfden [hem] den Ga naar margenoot27 HEERE, tot Voorganger, ende Zadok Ga naar margenoot28 tot Priester.

23

Also satt Salomo Ga naar margenoot29 op den throon des HEEREN, als Coninck in sijnes vaders Davids plaetse, ende hy was voorspoedich: ende gantsch Israël, hoorde nae hem.

24

Ende alle de Vorsten, ende helden, ja oock alle de sonen des Conincks Davids, gaven de hant, Ga naar margenoot30 dat sy onder den Coninck Salomo zijn souden.

25

Ende de HEERE maeckte Salomo groot ten hoochsten voor de oogen van gantsch Israël: ende hy gaf aen hem Ga naar margenoot31 een Conincklicke Majesteyt, sodanige aen geenen Ga naar margenoot32 Coninck van Israël voor hem geweest en is.

26

So heeft dan David de sone Isai geregeert over gantsch Israël.

27

De dagen nu die hy geregeert heeft over Israël, zijn Ga naar margenootd veertich jaer: Te Ga naar margenoote Hebron regeerde hy seven jaren, ende te Ierusalem regeerde hy drye-en-dertich.

28

Ende hy sterf in goeden Ga naar margenoot33 ouderdom, sat van dagen, rijckdom, ende eere: Ende sijn sone Salomo regeerde in sijn plaetse.

29

De geschiedenissen nu des Conincks Davids, de eerste ende de laetste, siet die zijn geschreven Ga naar margenoot34 in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen Samuëls des Sienders, ende in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen des Propheten Nathans, ende in de Ga naar margenoot35 geschiedenissen Gads des Sienders:

30

Ga naar margenoot36 Met al sijn Coninckrijcke, ende sijne macht, ende Ga naar margenoot37 de tyden die over hem verloopen zijn, ende over Israël, ende over alle de Coninckrijcken der landen.

FINIS

margenoot1
Siet bov. 28.1.
margenoot2
Hebr. eenen, T.w. uyt alle mijne sonen. Hierom heeft hem David noch binnen sijn leven laten Coninck kroonen, ende d’ander sonen Davids hebben met hant-tastinge belooft Salomo te gehoorsamen, vers 24.
margenoot3
Salomo hadde doe ter tijt een wijf getrouwt, gelijck uyt den ouderdom sijnes soons Rehabeams is af te nemen, 2.Chro. 12.13. want hy heeft 40 jaer geregeert, 2.Chron. 9.30. ende sijn sone Rehabeam was 41 jaer out doe hy Coninck wert na Salomons doot: waer uyt dan blijckt, dat Rehabeam een jaer oudt was doe Salomo Coninck gekroont is: Doch David noemt hem hier, met reden, jonck, om dat hy doe ter tijt, nae sommiger rekeninge, maer ontrent xviij of xix jaer out en was: ende broeders hadde, die ouder waren dan hy.
margenoot4
T.w. De bouw des Tempels, welcken Salomo moeste uytvoeren.
margenoot5
And. Steenen des verciersels ende borduersels. Ofte, tot verciersel ende borduersel.
margenoot6
D. uyt sonderlinge affectie tot het huys mijnes Godts.
margenoot7
Dat is, van mijne eygene juweelen, ende andre kostelickheden, die ick gespaert, ende hier toe bewaert hebbe.
margenoot8
Siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot9
T.w. het gout om de wanden des Tempels te overtrecken: Ende het silver om de andere huysen ende kameren tot den Tempel gehoorende, te over-trecken.
margenoot10
T.w. onder u lieden.
margenoot11
D. sijnen dienst den Heere te heyligen, ende hem een vry-willige offerhande te doen. Siet Exod. 32.29. Lev. 8.33.
margenoot12
D. tot de timmeringe des Tempels.
margenoot13
Een drachma weecht soveel als een fransche kroon.
margenoot14
Hebr. tien duysent, ende acht duysent talenten kopers.
margenoot15
T.w. Edele, ofte kostelicke steenen.
margenoot16
Dese is geweest de generale bewaerder van alle de schatten des Heylichdoms, dien wy souden mogen noemen eenen ontfanger generael: maer Selomith was gestelt over de schatten die gecollecteert wierden tot den bouw des Tempels. 1.Chron. 26.26.
margenoota
Matth. 6.13. 1.Tim. 1.17. Apoc. 5.13.
margenoot17
Of, over alle.
margenoot18
Of, uwen Heerlijcken Naem.
margenoot19
Dat is, alle dese dingen.
margenoot20
D. gelijck wy dit eerst van u ontfangen hebben: Alsoo geven wy het u nu weder.
margenoot21
Dit is Davids argument: Dewijle wy menschen hier op aerden maer vreemdelingen ende Pelgrims en zijn, die voor seker van hier moeten scheyden: Psalm 39.13. Ende wy onse goederen na onse doot niet en cunnen behouden: So en kunnen wy de selve niet beter aen-leggen dan aen den dienst Godes, die het in eeuwicheyt uyt genaden beloonen sal.
margenootb
Psal. 90.9. ende 102.2.
margenoot22
Hy wil seggen, datter niet vaste, seker, noch gestadich en is in dit leven: het is al ydelheyt, ende gelijck een schaduwe, ende niemant behoeft te vermoeden, dat hy de doot sal ontloopen. And. die [te weten schaduwe] niet versamelt en wort.
margenootc
1.Chron. 28.9.
margenoot23
Ofte, de genegentheyt, Hebr. formeersel, maecksel.
margenoot24
D. tot het welcke ick allen voorraet by een gebracht ende veerdich gemaeckt hebbe: Ia daer toe ick selfs de plaetse gekocht hebbe, 1.Chro. 21.25. ende 2.Chron. 3.1. ende een model ofte bewerp daer van gemaeckt hebbe.
margenoot25
Voor den Heere met Godts-dienstelicke eerbiedinge, voor den Coninck met burgerlicke eerbiedinge.
margenoot26
Dit was een ander salvinge dan die daermen van leest 1.Reg. 1.33. Want die eerste geschiedde alleen in der haeste, daer die van Ierusalem alleen by waren, om het oproerich voornemen van Adonia te beletten: maer dese tweede salvinge is oock by het leven Davids (als blijckt uyt het begin van dit vers) doch met meerdere solemniteyt geschiet, in tegenwoordicheyt van alle de Vorsten ende Overste des volcx, ja oock der andere sonen Davids.
margenoot27
D. tot dienst des Heeren, tot hanthavinge van de beyde tafelen der wet.
margenoot28
Verst. tot Hooge-Priester, ende Abjathar wert afgeset, om dat hy mede geweest was in den oproer van Adonia, 1.Reg. 1.7.
margenoot29
D. den throon welcken hem de Heere gegeven hadde, ende daer op hy als een stadthouder de plaetse des Heeren bewaerde.
margenoot30
Dat is, dat sy Salomo voor haren Coninck ende over-Heere kenden ende aen-namen. Hebr. gaven de hant onder den Coninck Salomo.
margenoot31
Hebr. eene Majesteyt des Coninckrijcks.
margenoot32
Noch Richter, noch Regent, onder de Israeliten. Siet 1.Reg. 3.13. ende 2.Chron. 1.12.
margenootd
1.Reg. 2.11.
margenoote
2.Sam. 5.5.
margenoot33
Hebr. grysicheyt, of, graeuwicheyt, als Gen. 25.8.
margenoot34
Dit kan verstaen worden van de twee boecken Samuelis, welcker voornaemste deelen van de Propheten die hier genoemt worden, beschreven zijn, T.w. van Samuël, Nathan, ende Gad, die hier Sienders genoemt worden.
margenoot35
Hebr. woorden, saken.
margenoot35
Hebr. woorden, saken.
margenoot35
Hebr. woorden, saken.
margenoot36
D. met de gantsche regeringe sijnes Coninckrijcks.
margenoot37
D. met het gene dat te sijner tijt hem, Israël, ende den omliggende Coninckrijcken is over-komen ende gebeurt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken