Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Salomo bouwt steden, ende sterckten, vers 1, etc. maeckt de Heydenen, die noch inden lande over-gebleven waren, dienstbaer, 7. De eerlicke ampten geeft hy alleen den Israeliten, 9. Sijn wijf, de dochter Pharaos, comt in hare wooninge, 11. sijne ordinare, ende gewoonlicke offer-handen, 12. sijne sorge over den Godts-dienst, 14. sijne schips-vlote nae Ophir, 17.

1

HEt Ga naar margenoota geschiedde nu ten eynde Ga naar margenoot1 van twintich jaren, inde welcke Salomo het Huys des HEEREN, ende sijn huys gebouwt hadde,

2

Dat Salomo de steden, dewelcke Huram Ga naar margenoot2 hem Ga naar margenoot3 gegeven hadde, bouwde: ende de kinderen Israëls aldaer dede woonen.

3

Daer na tooch Salomo nae Ga naar margenoot4 Hamath Ga naar margenoot5 Zoba: ende hy overweldichdese:

4

Hy bouwde oock Ga naar margenoot6 Tadmor inde woestijne ende alle de Ga naar margenoot7 schatsteden, die hy bouwde in Ga naar margenoot8 Hamath.

5

Oock bouwde hy het Ga naar margenoot9 hooge BethHoron, ende het neder Beth-Horon; vaste steden met mueren, deuren, ende grendelen.

6

Mitsgaders Ga naar margenoot10 Baalath, ende alle de schat-steden, die Salomo hadde, ende alle Ga naar margenoot11 wagen-steden, ende de steden der Ruyteren, Ga naar margenootb ende wat de begeerte van Salomo begeert hadde te bouwen, in Ierusalem, Ga naar margenoot12 ende inden Libanon, ende in't gantsche lant sijner heerschappye.

7

Aengaende al het volck, dat overgebleven was vande Ga naar margenoot13 Hethiten, ende de Amoriten, ende de Phereziten, ende de Hiviten, ende de Iebusiten, die niet uyt Israël en waren;

8

Uyt Ga naar margenoot14 hare kinderen, die na hen in 't lant overgebleven waren, welcke de kinderen Israëls niet verdaen en hadden, die bracht Salomo op Ga naar margenoot15 uytschot tot op desen dach:

9

Doch uyt de kinderen Israëls, Ga naar margenootc die Salomo niet en maeckte tot slaven in sijn werck; (want sy waren krijchs-lieden, ende Overste sijner hooft-lieden, ende Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren.)

10

[Uyt] dese dan, waren Overste der Ga naar margenoot16 Bestelden, die de Coninck Salomo hadde, Ga naar margenoot17 twee hondert, ende vijftich, die over het volck heerschappye hadden.

11

Ga naar margenootd Salomo nu dede de dochter Pharaos opkomen uyt de stadt Davids tot het huys, dat hy voor haer gebouwt hadde: want hy seyde: Mijne vrouwe en sal in 't huys Davids, des Conincks Israëls niet woonen, om dat de [plaetsen] Ga naar margenoot18 heylich zijn, tot de welcke de Arke des HEEREN gekomen is.

12

Doe offerde Salomo den HEERE brand-offeren op den altaer des HEEREN, dien hy voor Ga naar margenoot19 het Voorhuys gebouwt hadde:

13

Selfs Ga naar margenoot20 nae den eysch van elcken dach, offerende, nae het gebodt van Mose, op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette hoochtijden Ga naar margenoote drie malen in't jaer: op het feest vande ongesuerde [brooden], ende op het feest der weken, ende op het feest der loof-hutten.

14

Hy stelde oock nae de wijse Ga naar margenoot21 sijnes vaders Davids de Ga naar margenoot22 verdeelingen der Priesteren over haren dienst, ende der Leviten over hare wachten, om [Godt] te prijsen, ende voor de Priesteren te dienen, nae den eysch van elcken dach: ende de Ga naar margenootf poortiers in hare verdeelingen, Ga naar margenoot23 aen elcke poorte: want alsoo was het gebodt van David den Ga naar margenoot24 man Godts.

15

Ende Ga naar margenoot25 men en weeck niet van Ga naar margenoot26 des Conincks gebodt Ga naar margenoot27 aen de Priesteren, ende de Leviten, aengaende Ga naar margenoot28 alle sake, ende aengaende Ga naar margenoot29 de schatten.

16

Also wert al het werck Salomons bereydt Ga naar margenoot30 tot den dach der grontlegginge van het Huys des HEEREN, ende tot het volbrengen des selven; [dat] het Huys des HEEREN volmaeckt wert.

[Folio 202r]
[fol. 202r]

17

Doe tooch Salomo nae Ga naar margenoot31 EzeonGeber, ende nae Ga naar margenoot32 Eloth aenden Ga naar margenoot33 oever der Ga naar margenoot34 zee, Ga naar margenoot35 in't lant van Edom.

18

Ende Huram sondt hem door de hant sijner knechten, Ga naar margenoot36 schepen, mitsgaders knechten, kenners vande Zee, ende sy gingen met Salomons knechten nae Ga naar margenoot37 Ophir, ende sy haelden van daer Ga naar margenoot38 vierhondert ende vijftich Ga naar margenoot39 talenten gouts, de welcke sy brachten tot den Coninck Salomo.

margenoota
1.Reg. 9.10.
margenoot1
Welcker seven hy overgebracht hadde in't bouwen van het Huys des HEEREN, ende dertien in 't maken van sijn palleys.
margenoot2
Hebr. Salomo.
margenoot3
D. wedergegeven. Want Salomo hadde dese steden den Coninck Huram geschoncken, tot eene erkentenisse der diensten, die hy van hem ontfangen hadde, maer Huram daer in geen behagen hebbende, heeftse Salomo weder-gegeven, die daer na de selve herbouwt heeft, ende van de Israeliten heeft laten bewoonen. Siet 1.Reg. 9.11, 12, 13.
margenoot4
Siet Num. 13. op vers 21.
margenoot5
Een lantschap sich streckende van Batanea tot den Euphraet. Siet daer van 1.Sam. cap. 14.47. 2.Sam. 8.3.
margenoot6
Siet 1.Reg. 9. op vers 18. alwaer is de name Tamor.
margenoot7
Ofte Ammunitie-steden. alsoo ond. vers 6. Siet 1.Reg. 9. op vers 19.
margenoot8
Het lant van Hamath, 1.Chro. 18.3.
margenoot9
Siet 1.Reg. 9. op vers 17.
margenoot10
Siet 1.Reg. 9. op vers 18.
margenoot11
Siet 1.Reg. 9. op vers 19.
margenootb
1.Reg. 9.1.
margenoot12
Siet 1.Reg. 7. op vers 2.
margenoot13
Siet van dese volckeren, Gen. 10. op de versen 15, 16, etc. ende onder 15. op de versen 19, 20, 21.
margenoot14
T.w. der voorgemelte volckeren.
margenoot15
Verstaet slavischen uytschot, 1.Reg. 9.21. ende siet de aenteeck. De sin is, datse den Coninck in sijne wercken als lijf-eygene moesten dienen. Siet oock 1.Reg. 5. op vers 13, 14. and. dede Salomo komen op tribuyt, dat is, bedwanckse schattinge te betalen.
margenootc
1.Reg. 9.22.
margenoot16
Verst. de gene, die over de werck-lieden gestelt waren, om over haer doen, ende arbeyden, opsicht te nemen. Het Hebr. woort is oock van andere Overste gebruyckt. siet 1.Reg. 4. op vers 5. and. besettingen, ofte garnisoenen.
margenoot17
Siet 1.Reg. 9. op vers 23.
margenootd
2.Reg. 3.1. ende 7.8. ende 9.24.
margenoot18
D. tot een reyn, bysonder, ende heylich gebruyck moeten dienen, ende niet tot de ordinare bewooninge der menschen, diese lichtelick met hare so wel morale, als ceremoniale besmettingen souden hebben konnen ontheyligen.
margenoot19
Het welcke was tusschen den Tempel, ende het Voorhof der Priesteren, D. voor aen den Tempel. siet 1.Reg. 6.3.
margenoot20
D. in de offerhanden, die nae de wet op sekere dagen gedaen moesten worden, elcken dach der selver onderhoudende. Hebr. in het woort, ofte, de sake, des daechs op den dach, ofte op sijnen dach, als in't volg. 14. vers. Vergel. Exod. 5.13. 1.Reg. 10.25. De sin is, dat hy de gesette dagen, in dewelcke sekere offerhanden geoffert moesten worden, neerstelick waer-genomen, ende onderhouden heeft.
margenoote
Exod. 23.14, 15. Deut. 16.16.
margenoot21
D. die David door de ingevinge des H. Geests in-gestelt hadde, 1.Chron. 28.19. mitsgaders door het beleyt der Propheten. ond. 29.25.
margenoot22
D. onderscheydene hoopen, ende beurten. siet van dese 1.Chron. capp. 24. ende 25. ende 26. Sy waren der Priesteren, ende Leviten. De Priesteren waren Over-priesteren, ofte gemeyne Priesteren. De Leviten dienden de Priesteren, ofte waren Sangers, ofte Deur-waerders, ofte Schat-bewaerders, ofte Versorgers eeniger ordinare, ofte extra-ordinare saken.
margenootf
1.Chron. 9.15.
margenoot23
Hebr. aen de poorte, ende poorte. D. aen elcke poorte. Siet Gen. 7. op vers 2.
margenoot24
Siet Iud. 13. op vers 6.
margenoot25
Ofte, daer en wert niet geweken. Hebr. sy en weecken niet. Siet Iob 4. op vers 19.
margenoot26
Namel. Salomons, die de ordinantie van Godt door sijnen vader David, ende andere Propheten gegeven, preciselick wilde onderhouden hebben.
margenoot27
D. het welcke den Priesteren, ende Leviten gegeven, ende opgeleyt was.
margenoot28
Rakende meest de Persoonen, ende Ampten van den Godes-dienst.
margenoot29
T.w. des Tempels.
margenoot30
And. Van den dach der gront-legginge, etc. tot het volbrengen, etc.
margenoot31
Eene haven gelegen aende Schelfzee, oft Roode-zee. Siet 1.Reg. 9. op vers 26.
margenoot32
Oock genaemt Elath, Deut. 2.8. ende 2.Reg. 14.22. Siet aldaer de aent.
margenoot33
Hebr. lippe.
margenoot34
N. der Schelf-zee, ofte Roode-zee, wel-verstaende aen der selver inham, genaemt van den lant-beschrijvers Sinus Elaniticus, ofte Arabicus.
margenoot35
D. ontrent de palen des lants Edoms, dewijle de Coninck der Edomiten tot hier toe sijne heerschappije heeft uytgestreckt.
margenoot36
Hier door kan men verstaen de materialen bereydt tot schepen. Om datmen van Tyro in de Roode-zee met schepen niet en kan komen als door een seer lange reyse. Vergel. 1.Reg. 9.26, 27. and. verstaen dat hy wel schepen gesonden heeft met knechten, nae Ioppe, maer geene schepen om nae de Roode-zee ende nae Ophir te gaen.
margenoot37
Siet 1.Reg. 9. op vers 28.
margenoot38
Zijnde hier onder begrepen 30 talenten, die de uytreedinge der schepen gekost hadde. anders was het suyver gewin maer 420 talenten 1.Reg. 9.28.
margenoot39
Siet van deser gewichte Exod. 25. op vers 39.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken