Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Rehabeam treckt nae Sichem, om van het volck, dat aldaer vergadert was, Coninck gemaeckt te worden, vers 1, etc. het volck begeert door Ierobeam verlichtinge van de sware lasten, 2. Rehabeam volgende den raet niet der oude, maer der jonge Heeren, geeft den volcke eene harde antwoorde, 6. Daerom vallen 10 stammen van hem af, 16. ende steenigen sijnen Commissaris Hadoram, maer hy vlucht nae Ierusalem, 18.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 Rehabeam tooch nae Ga naar margenoot2 Sichem: want het gantsche Israël was tot Sichem gekomen, om hem Coninck te maken.

2

Het geschiedde nu als Ierobeam de sone Nebats [dat] hoorde, Ga naar margenootb (de selve nu was in Egypten, alwaer hy Ga naar margenoot3 van het aengesichte des Conincks Salomo gevloden was:) dat Ierobeam uyt Egypten Ga naar margenoot4 wederkeerde:

3

Want sy Ga naar margenoot5 sonden henen, ende lieten hem roepen: so quam Ierobeam met het gantsche Israël, ende spraken tot Rehabeam, seggende:

4

Uw' vader heeft ons jock Ga naar margenoot6 hart gemaeckt: nu dan, Ga naar margenoot7 maeckt ghy uwes vaders harden dienst, ende sijn swaer jock, dat hy ons opgelecht heeft, lichter; ende wy sullen u dienen.

5

Ende hy seyde tot hen; Komt over drie dagen weder tot my: ende het volck ginck henen.

6

Ende de Coninck Rehabeam hielt raet met den Outsten, die gestaen hadden voor het aengesichte sijns vaders Salomo, als hy leefde, seggende; Hoe raedt ghylieden datmen desen volcke antwoorden sal?

7

Ende sy spraken tot hem, seggende; Indien ghy desen volcke Ga naar margenoot8 goedertieren ende tegen hen goetwillich wesen sult, ende tot hen goede woorden spreken; so sullen sy Ga naar margenoot9 tot allen dagen uwe knechten zijn.

8

Maer hy verliet den raet der Outsten, dien sy hem geraden hadden: ende hy hielt raet met Ga naar margenoot10 den jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor sijn aengesichte stonden.

9

Ende hy seyde tot hen; Wat radet ghylieden, dat wy desen volcke antwoorden sullen, die tot my gesproken hebben, seggende; Maeckt het jock, dat uw' vader ons opgelecht heeft, lichter?

10

Ende de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, seggende; Alsoo sult ghy seggen tot dat volck, die tot u gesproken hebben, seggende; Vw' vader heeft ons jock swaer gemaeckt, maer maeckt ghy't over ons lichter; also sult ghy tot hen spreken; Ga naar margenoot11 Mijn kleynste [vinger] sal dicker zijn, dan mijns vaders lendenen.

11

Indien nu mijn vader een swaer jock op u heeft doen laden, so sal ick boven u jock noch daer toe doen: Ga naar margenoot12 mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt; maer ick Ga naar margenoot13 [sal u] met Ga naar margenoot14 scorpioenen [kastijden.]

12

So quam Ierobeam, ende al het volck tot Rehabeam, op den derden dach; gelijck als de Coninck gesproken hadde, seggende; Komet weder tot my op den derden dach.

13

Ende de Coninck antwoordde Ga naar margenoot15 hen hardelick: want de Coninck Rehabeam verliet Ga naar margenoot16 den raet der Outsten.

14

Ende hy sprack tot hen nae den raet der jongelingen, seggende; Mijn vader heeft u jock swaer gemaeckt, maer ick sal noch daer boven toedoen: mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt, maer ick [sal u] met scorpioenen [kastijden].

15

Also en hoorde de Coninck nae het volck niet: want dese Ga naar margenoot17 omwendinge was van Godt, op dat de HEERE sijn woort bevestichde, Ga naar margenootc 'twelcke hy door den Ga naar margenoot18 dienst van Ahia den Siloniter gesproken hadde, tot Ierobeam den sone Nebats.

16

Doe het Ga naar margenoot19 gantsche Israël sach, dat de Coninck nae hen niet en hoorde; so Ga naar margenoot20 antwoordde het volck den Coninck, seggende; Wat deel hebben wy aen David? ja geene erve en [hebben wy] aen den sone van Isai: een yeder nae uwe tenten, ô Israël; voorsiet nu u huys, ô David: so ginck het gantsche Israël nae sijne tenten.

17

Doch aengaende de kinderen Israëls, die inde steden Iuda woonden, over die regeerde Rehabeam oock.

18

Doe Ga naar margenoot21 sondt de Coninck Rehabeam, Ga naar margenoot22 Hadoram, die over de Ga naar margenoot23 schattinge was; ende de kinderen Israëls steenichden hem met steenen, dat hy sterf: maer de Coninck Rehabeam verkloeckte sich, om op eenen wagen te klimmen, dat hy nae Ierusalem vluchtede.

19

Also vielen de Israëliten vanden huyse Davids af, Ga naar margenoot24 tot op desen dach.

margenoota
1.Reg. 10.1. etc.
margenoot1
De breeder verklaringe dese cap. is te vinden 1.Reg. 12. alwaer dese Historie eerst beschreven is.
margenoot2
Siet Gen.12. op vers 6.
margenootb
1.Reg. 11.40.
margenoot3
Uyt vreese van Salomo, die hem sochte te dooden, misschien vernomen hebbende de Prophetie van Uhia, 1.Reg. 11.40.
margenoot4
Wel-verstaende niet terstont, als hy hoorde dat Salomo overleden was, maer als hy van den Israeliten ontboden was. Siet 1.Reg. 12.2, 3. ende hier 't volg. vers.
margenoot5
T.w. boden.
margenoot6
Verst. dit van de burgerlicke lasten. want sy moesten Salomo sijn onderhoudt opbrengen, die seer kostelick hof hielt. siet 1.Reg. 4.7, etc. ende voornemelick vers 22, ende 23.
margenoot7
Hebr. verlicht, ofte, licht van uwes vaders harden dienst, ende van sijn swaer jock. alsoo ond. vers 9. Men kan dit oock aldus over-setten, mindert van den harden dienst uwes vaders. ende alsoo in 't volg.
margenoot8
Hebr. voor goet, ofte, ten goede. dat is, genegen tot goedertierentheyt, vriendtschap, ende weldadicheyt. Vergel. Nehem. 5.19. Psal. 86.17.
margenoot9
D. soo lange als ghy leeft.
margenoot10
Siet van't Hebr. woort Gen. 44. op vers 20. Dese jonge heeren moeten redelick bedaecht geweest zijn, dewijle Rehabeam, met den welcken sy opgewassen waren, 41 jaren out was, doe hy aen de regeringe quam, 1.Reg. 14.21. ende ond. 12.13.
margenoot11
Siet de verklaringe 1.Reg. 12. op vers 10.
margenoot12
Siet 1.Reg. 12. op vers 11.
margenoot13
Dese woorden zijn hier, ende ond. vers 14 ingevoecht uyt 1.Reg. 12.11, 14. Siet oock aldaer op vers 11. de verklaringe der selver.
margenoot14
D. met geesselen, die scherpe, ende kromme haken hebben, om het vleesch eyselick te verscheuren, gelijck de scorpioenen met hare kromme, ende scherpe steerten, doodelicke wonden geven.
margenoot15
D. het volck, dat met Ierobeam tot den Coninck gekomen was, 1.Reg. 12.13.
margenoot16
Namel. diense hem geraden hadden: gelijck staet 1.Reg. 12.13. ende siet den raet, bov. vers 7.
margenoot17
Het Hebr. woort nesibbah, het welcke wy hier hebben, is nae sommiger gevoelen, vast van eenderley beteeck. met sibbah, dat 1.Reg. 12.15. staet: gelijck sy oock zijn van eenderley oorspronck. Sy beteeck. beyde omwendige, omganck, omkeeringe: item oorsake. verstaet dan door dese omwendinge het werck, dat al hier geschiedde, waer door de Israeliten hen om-gekeert hebben van den huyse Davids: voor soo verre de oorsake daer van geweest is in Godes rechtveerdich oordeel, straffende de sonden der menschen. Siet hier van breeder de verklaringe, 1.Reg. 12. op vers 15.
margenootc
1.Reg. 11.31.
margenoot18
Hebr. de hant.
margenoot19
Wel verstaende, uytgenomen de stam Iuda, ende de Israeliten, die daer onder sorteerden: van de welcke gesproken wort in 't volg. vers.
margenoot20
Het Hebr. woort is ooc voor antwoorden genomen, sonder het woort dabar by sich te hebben, Iob 13.21. ende 33.32. maer het worter by gevonden 1.Reg. 12.16.
margenoot21
T.w. om de gestoorde Israeliten te vrede te stellen, ende tot de gehoorsaemheyt van het huys Davids weder te brengen.
margenoot22
Oock genaemt Adoram, 1.Reg. 12.18. item (nae eeniger gevoelen) Adoniram, 1.Reg. 4.6.
margenoot23
Verst. de persoonelicke schattinge: daer van siet 1.Reg. 5.13, 14.
margenoot24
D. welcke afvallinge, ende ontrouwe mishandelinge noch duert tot op desen dach, te weten, als dit geschreven wert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken