Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Rehabeam soeckt den Israeliten de oorloge aen te doen, vers 1, etc. maer 't wert hem van Godt verboden door den Propheet Semaja, 2. hy bouwt sterckten, de welcke hy voorsiet van allerley voorraet, 5. ontfangt, ende herbergt de Priesters, ende Leviten, die Israel verlaten om de afgoderye Ierobeams, 13. neemt vele vrouwen, ende by-wijven, by de welcke hy vele kinderen krijcht, 18. die hy tot Gouverneurs maeckt sijner stercke steden, 23.

1

Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 DOe nu Rehabeam te Ierusalem gekomen was, vergaderde hy het Ga naar margenoot2 huys Iuda, ende Ga naar margenoot3 Benjamin, een hondert, ende tachtentich duysent uytgelesene, Ga naar margenoot4 geoeffent ter oorloge, om tegen Israël te strijden, op dat hy het Coninckrijcke weder aen Rehabeam brachte.

2

Doch het woort des HEEREN geschiedde tot Semaja Ga naar margenoot5 den man Godts, seggende:

3

Segt tot Rehabeam den sone Salomons, den Coninck van Iuda; ende tot het gantsche Israël Ga naar margenoot6 in Iuda, ende Benjamin, seggende:

[Folio 203r]
[fol. 203r]

4

Soo seyt de HEERE; Ga naar margenootb Ghy en sult niet optrecken, nochte strijden tegens Ga naar margenoot7 uwe broederen, een yeder keere weder tot sijn huys; want dese sake is Ga naar margenoot8 van my geschiedt: ende sy hoorden de woorden des HEEREN, ende sy keerden weder van tegen Ierobeam te trecken.

5

Rehabeam nu woonde te Ga naar margenoot9 Ierusalem: ende hy Ga naar margenoot10 bouwde steden tot vasticheden in Ga naar margenoot11 Iuda.

6

Hy bouwde nu Ga naar margenoot12 Beth-Lehem, ende Ga naar margenoot13 Etam, ende Ga naar margenoot14 Tekoa.

7

Ende Beth-Zur, ende Socho, ende Adullam:

8

Ende Ga naar margenoot15 Gath, ende Ga naar margenoot16 Maresa, ende Ziph:

9

Ende Adoraim, ende Lachis, ende Azeka:

10

Ende Ga naar margenoot17 Zora, ende Ga naar margenoot18 Aialon, ende Ga naar margenoot19 Hebron, dewelcke in Iuda, ende in Benjamin de vaste steden waren.

11

Ende hy sterckte dese vasticheden, ende leyde Ga naar margenoot20 Overste daer in, ende schatten van spijse, ende olye, ende wijn:

12

Ende in Ga naar margenoot21 elcke stadt Ga naar margenoot22 rondassen, ende spiessen; ende stercktese gantsch seer: so was Iuda, ende Benjamin sijne.

13

Daertoe de Priesteren, ende de Leviten, Ga naar margenoot23 die in het gantsche Israël waren, stelden sich by hem uyt alle hare lantpalen.

14

Want de Leviten verlieten hare voorsteden, ende hare besittinge, ende quamen in Iuda, ende in Ierusalem: want Ga naar margenootc Ierobeam, ende sijne sonen haddense verstooten, van het Ga naar margenoot24 Priesterdom den HEERE te mogen bedicnen.

15

Ende hy Ga naar margenootd hadde sich Priesteren gestelt voor de Ga naar margenoot25 hoochten, ende voor de Ga naar margenoot26 duyvelen, ende voor de Ga naar margenoot27 kalveren, die hy gemaeckt hadde.

16

Na Ga naar margenoot28 die quamen oock uyt alle stammen Israëls tot Ierusalem, die haer herte begaven, om den HEERE den Godt Israëls te Ga naar margenoot29 soecken, datse den HEERE den Godt harer vaderen offerhande deden.

17

Also sterckten sy het Coninckrijcke van Iuda, ende bekrachtichden Rehabeam den sone Salomons drie jaren: want Ga naar margenoot30 drie jaren Ga naar margenoot31 wandelden sy inden wech van David, ende Ga naar margenoot32 Salomo.

18

Ende Rehabeam nam sich, Ga naar margenoot33 beneven Mahalath, de dochter Ierimoths des soons Davids, ter vrouwe, Abihail de dochter Ga naar margenoot34 Eliabs des soons Isai.

19

Dewelcke hem sonen baerde, Ieüs, ende Semaria, ende Zaham.

20

Ende na haer nam hy Ga naar margenoot35 Ga naar margenoote Maacha de dochter Ga naar margenoot36 Absaloms: dese baerde hem Abia, ende Atthai, ende Ziza, ende Selomith.

21

Ende Rehabeam hadde Maacha Absaloms dochter liever dan alle sijne wijven, ende sijne Ga naar margenoot37 bywijven, want hy hadde achtien wijven genomen, ende tsestich bywijven: ende hy gewan acht-en-twintich sonen, ende tsestich dochteren.

22

Ende Rehabeam stelde Abia den sone van Maacha Ga naar margenoot38 tot een Hooft, om een Overste te zijn onder sijne broederen: want het was om hem Coninck te maken.

23

Ende Ga naar margenoot39 hy handelde verstandelick, dat hy van alle sijne sonen door alle landen van Iuda, ende Benjamin, in alle vaste steden verspreydde; Ga naar margenoot40 den welcken hy spijse gaf in overvloet: ende hy Ga naar margenoot41 begeerde de veelheyt van wijven.

margenoota
1.Reg. 12.21.
margenoot1
Siet de breeder verklaringe deses c. 1.Reg. 12.21, etc.
margenoot2
D. den stam van Iuda. Siet 1.Reg. 15. op vers 27.
margenoot3
Verst. het deel deses stams, het welcke den stam van Iuda volchde.
margenoot4
Ofte bedreven inde oorloge. Hebr. doende krijch, ofte oorloge.
margenoot5
D. Prophete. siet Iudic. 13. op vers 6.
margenoot6
D. die in Iuda, ende Benjamin woonden, ende Rehabeams ondersaten waren, genaemt 1.Reg. 12.23. het overige des volcks.
margenootb
1.Reg. 12.24
margenoot7
N. de kinderen Israels. welcke verklaringe uytgedruckt is, 1.Reg. 12.24. broederen worden genaemt, die van eene natie, ende volck zijn, Exo. 2.11. Lev. 10.6. Deut. 15.12. Rom. 9.3.
margenoot8
Siet 1.Reg. 12. op vers 15.
margenoot9
De hooft-stadt sijnes Coninckrijcks.
margenoot10
Verst. dit meest vande versterckinge deser steden, die te vooren gebouwt waren. alsoo onder 14.6. ende 16.1, 5.
margenoot11
D. in dat deel des lants, dat noch met hem hielt, ende onder sijn gebiedt stondt, als voornemelick de stamme van Iuda; daer onder dat oock quam een deel van Simeon, ende van Benjamin.
margenoot12
Gelegen inde stamme Iuda, ende daerom genaemt Bethlehem Iuda, Matth. 2.5, 6. onderscheyden van een ander Bethlehem gelegen in Zebulon, Ios. 19.15. Siet Genes. 35. op vers 19. alwaer dit Bethlehem in Iuda oock genaemt wort Ephrara.
margenoot13
Een stadt in Simeon, ontrent de westpale van de stamme Iuda, 1.Chron. 4.31, 32.
margenoot14
Dese stadt, ende de drie volg. zijn in Iuda gelegen. Siet van dese viere, Ios. 12.15. ende 15.35, 58. 2.Sam. 14.2. 1.Chron. 2.24, 45.
margenoot15
Siet van dese stadt, 1.Reg. 2. op vers 39.
margenoot16
Dese stadt, ende de vier volg. waren in Iuda gelegen. siet van de selve, Ios. 10.10. ende 15.24. 2.Reg. 14.19. 1.Chron. 2.42. ende 4.21. Ier. 34.7.
margenoot17
Men leest van een Zora in den stam Iuda, Ios. 15.33. ende van een ander in Dan, Ios. 19.41.
margenoot18
Daer waren oock meer steden van desen naem, maer verstaet hier een Ajalon in Benjamin, ende onder het rijck van Iuda sorteerende. Vergel. Ios. 19.42. 2.Chron. 8.13.
margenoot19
Siet Gen. 23. op vers 2.
margenoot20
Verst. Gouverneurs, ende Bevel-hebbers, den welcken hy de bewaringe der selver steden, ende des lants daer onder, ende daer ontrent gelegen, tegen allen vyandelicken inval heeft bevolen. hier toe heeft hy sijne sonen verkoren. Siet ond. vers 23.
margenoot21
Hebr. Alle Stadt ende Stadt. siet Gen. 7. op vers 2.
margenoot22
Verstaet allerley wapen-tuych, soo wel tot beschadinge van sijnen vyant, als tot sijns selfs bescherminge dienende.
margenoot23
D. die door het gantsche gebiedt, ende Coninckrijcke Ierobeams met hare wooningen verspreyt waren.
margenootc
2.Chron. 13.9.
margenoot24
Vergel. 1.Reg. 12.27, etc.
margenootd
1.Reg. 12.31.
margenoot25
T.w. die hy den Afgoden ter eere, ende ten dienste hadde laten oprichten, 1.Reg. 12.31. van de hoochten, siet Lev. 26. op vers 30.
margenoot26
Siet Lev. 17. op vers 7.
margenoot27
Siet 1.Reg. 12.28, 29. ende d'aenteeck.
margenoot28
N. Leviten; van de welcke in 't voorgaende 14 vers gesproken is.
margenoot29
D. recht te leeren kennen, suyverlick te dienen, vyerichlick aen te roepen, trouwelick te gehoorsamen, ende in allen desen gestadelick te volherden, om hier na in eeuwicheyt met hem te leven. Alsoo ond. 15.2, 12, 15. Psal. 69.33. Ierem. 50.4. Amos 5.4.
margenoot30
Daer na verlieten sy den Heere. Siet ond. 12.1.
margenoot31
Siet 1.Reg. 15. op vers 26.
margenoot32
Salomo wort alhier den lof der godtvruchticheyt toe-geschreven, ten aensiene van de eerste jaren sijner regeringe, ofte oock ten aensiene van het eynde, om datmen houdt, dat hy sich voor sijne doot van sijne sonden, ende ydelheden bekeert heeft, ende tot bewijs daer van het boeck genaemt Ecclesiastes, ofte de Prediker, in sijnen ouderdom schijnt geschreven te hebben. Overweecht insonderheyt de twee laetste versen des laetsten capit.
margenoot33
Van dit woordeken siet 1.Reg. 11. op vers 1.
margenoot34
Oock genaemt Elihu, 1.Chron. 27.18.
margenoot35
Oock genaemt Michaja, ond. 13.2.
margenoote
1.Reg. 15.2.
margenoot36
Verst. niet den sone des Conincks Davids: want die sonder kinderen na te laten gestorven was, maer eenen van Gibea, and. Uriel genaemt, ond. 13.2.
margenoot37
Siet Gen. 22 op vers 24.
margenoot38
Waer in hy sondichde tegen de wet, Deut. 21.15, 16. In dien Abia de eerstgeboren niet en was, gelijck hy uyt 't vers 19. niet en schijnt geweest te zijn ten ware, dat hy om dit te doen een speciael bevel door eenigen Propheet van Godt gehadt hadde. waer van niet geschreven en staet.
margenoot39
Hebr. hy verstont, ende verspreydde, etc. T.w. vreesende voor vorderen afval.
margenoot40
T.w. sijnen sonen: om 't volck niet te belasten.
margenoot41
Verst. dat hy vele vrouwen van der selver ouderen voor sijne sonen heeft versocht: ofte dat hy voor hem selven tot veelheyt der vrouwen genegen was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken