Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Na de doot van Abia wert sijn soon Asa Coninck, vers 1, etc. die roeyt de afgoderye uyt, ende herstelt den suyveren Godes-dienst, 2. Vrede hebbende, maeckt hy sijne steden sterck, ende voorsiet hem van krijchs-volck, 6. In krijchs-noot tegen Zerah den Moor roept hy tot Godt, ende slaet een geweldich Leger, met vele steden, 9.

1

SO ontsliep Abia met sijne Vaderen, ende sy begroeven hem inde stadt Davids; ende Ga naar margenoota sijn sone Asa wert Coninck in sijne plaetse: in sijne dagen was het lant Ga naar margenoot1 tien jaren stille.

2

Ende Asa dede Ga naar margenoot2 dat goet, ende dat recht was inde oogen des HEEREN sijnes Godts.

3

Want Ga naar margenootb hy nam de altaren der Ga naar margenoot3 vreemden, ende de hoochten wech: ende brack de op-gerechte beelden; ende hieuw de bosschen af.

4

Ende hy Ga naar margenoot4 seyde tot Iuda, datse den HEERE den Godt harer vaderen soecken, ende datse Ga naar margenoot5 de wet ende het gebodt doen souden.

5

Hy nam oock wech uyt alle steden van Iuda Ga naar margenoot6 de hoochten, ende de Ga naar margenoot7 sonne-beelden: ende het Coninckrijcke was Ga naar margenoot8 voor hem stille.

6

Daer toe bouwde hy Ga naar margenoot9 vaste steden in Iuda: want het lant was stille, ende daer en was geene oorloge in die jaren tegens hem, dewijle de HEERE hem ruste gaf.

7

Want hy seyde tot Iuda; Laet ons Ga naar margenoot10 dese steden bouwen, ende mueren daerom trecken, ende torens, deuren, ende grendelen, Ga naar margenoot11 terwijle het lant noch is voor ons aengesichte, want wy hebben den HEERE onsen Godt gesocht, wy hebben [hem] gesocht, en hy heeft ons rontom henen ruste gegeven: so bouweden sy, ende hadden voorspoet.

8

Asa nu hadde een heyr van drie hondert duysent uyt Iuda, rondasse, ende spiesse dragende, ende twee hondert ende tachtentich duysent uyt Benjamin, den schilt dragende, ende den Ga naar margenoot12 boge spannende: alle dese waren Ga naar margenoot13 kloecke helden.

9

Ga naar margenootc Ende Zerah, de Ga naar margenoot14 Moor, quam tegens hen uyt, met een heyr van duysentmael duysent; ende drie hondert wagenen: ende hy quam tot Ga naar margenoot15 Maresa toe.

10

Doe tooch Asa tegens hem uyt: ende sy stelden de slach-orden in het dal Ga naar margenoot16 Zephata by Maresa.

11

Ende Asa riep tot den HEERE sijnen Godt, ende seyde: HEERE, Ga naar margenoot17 'Tis niets by u te helpen Ga naar margenoot18 Ga naar margenootd 'tzy den machtigen, 'tzy den krachteloosen: Helpt ons ô HEERE, onse Godt; want wy steunen op u, ende Ga naar margenoot19 in uwen name zijn wy gekomen tegen dese menichte: ô HEERE, ghy zijt onse Godt, laet den sterffelicken mensche Ga naar margenoot20 tegens u niets Ga naar margenoot21 vermogen.

12

Ende de HEERE plaechde de Mooren voor Asa, ende voor Iuda: ende de Mooren vloden.

13

Asa nu, ende het volck, dat met hem was, jaechdense na, tot Ga naar margenoot22 Gerar toe, ende [soo vele] vielender vande Mooren, datter voor hen geen Ga naar margenoot23 hervattinge en was; want sy waren verbroken voor den HEERE, ende voor sijn leger: ende Ga naar margenoot24 sy droegen seer veel roofs daer van.

14

Ende sy sloegen alle steden rontom Gerar; want Ga naar margenoot25 de verschrickinge des HEEREN was over hen: ende sy beroofden alle de steden, om dat vele roofs inde selve was.

15

Ende sy sloegen oock de Ga naar margenoot26 tenten van het vee, ende voerden wech schapen, in menichte, ende kemelen: ende quamen weder te Ierusalem.

margenoota
1.Reg. 15.8, etc.
margenoot1
Verst. dit van de eerste jaren der regeringe deses Conincx, in de welcke hy van de heydensche volckeren met vrede gelaten is geweest, hoewel tusschen hem ende Baësa den Coninck Israels vyantschap was, die wel mochte van weder zijden uytvallen veroorsaken, maer niet in eene geformeerde oorloge uytgebroken is. Siet ond. vers 6. ende vergelijckt 1.Reg. 15. de aenteeck. op vers 16.
margenoot2
Siet 1.Reg. 11. op vers 33. Doch verstaet desen lof alhier meest vande oprichtinge vanden vervallenen Godes-dienst. alsoo ond. 25.2. ende 26.4.
margenootb
1.Reg. 15.13.
margenoot3
T.w. ofte volckeren; die den afgoden dienden, welcke die van Iuda navolchden: ofte, Goden, die sy nae de wijse der Heydenen dienden, ende Dreck-goden genaemt worden, 1.Reg. 15.12.
margenoot4
D. hy liet aenseggen, ende gebieden allen den ondersaten van sijn Coninckrijcke.
margenoot5
D. datse het gene, dat in de wet geboden was, onderhouden, ende in 't werck stellen souden. Vergel. Ios. 22.5. ende ond. 31.21.
margenoot6
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot7
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot8
Hebr. voor sijn aengesichte. D. onder sijn beleyt, ofte, tot sijn eygen beste, ende welvaren. ofte, als hy dus regeerde: want hy hadde den suyveren Godes-dienst (die den stoel der Coningen versekert) in sijn lant herstelt, ende vernieuwt.
margenoot9
Hebr. steden der vestinge, ofte, vasticheyt. De sin is, dat hy eenige opene steden besloten heeft, ende swacke gesterckt. Vergel. bov. 11.5.
margenoot10
Het woordeken dese geeft te verstaen, dat de steden, van de welcke hier gesproken wort, noch waren, ende dat volgens de bouwinge der selver te verstaen zy van hare versterckinge, gelijck oock de volg. woorden mede-brengen.
margenoot11
Dat is, terwijle wy het lant noch met vrede besitten, ende gebruycken mogen. Vergel. Genes. 13. op vers 9.
margenoot12
Hebr. den boge tredende: T.w. met den voet: welcke wapen wy noch heden den voet-boge noemen. siet 1.Chron. 5.18. ende 8. op vers 40.
margenoot13
D. strijtbare, ende dappere krijchs-lieden. Het schijnt dat Asa dese heyrkracht vergadert, ende toegerust heeft, als hy vernomen hadde, dat de Coninck der Mooren hem overvallen wilde.
margenootc
2.Chron. 16.8.
margenoot14
Ofte, Arabier. Hebr. Cuschi. Siet Num. 12. op vers 1.
margenoot15
Eene stadt gelegen in den stam Iuda, Siet bov. 11. op vers 8.
margenoot16
And. nae Zephat toe. Siet Iud. 1 op vers 17.
margenoot17
Ofte, 't en verschilt by u niet te helpen den machtigen, ofte den genen, die sonder kracht is. ofte, het is niets by u den krachteloosen te helpen, komende tusschen den genen, die machtich is, D. u tegens hem stellende. Ofte aldus: En is't niet by u te helpen, etc.
margenoot18
Hebr. tusschen den machtigen, den genen, die geen kracht en heeft.
margenootd
1.Sam. 14.6.
margenoot19
D. nae uwen wille, onder u beleyt, in het vertrouwen op uwe hulpe, tot uwer eere. Siet 2.Reg. 2. op vers 24.
margenoot20
Dat is, tegens u volck. 'T quaet, Godes volck aengedaen, is hem aengedaen, Zach. 2.8. Act. 9.5.
margenoot21
Ofte, overhant hebben.
margenoot22
Siet van dese stadt Genes. 20. op vers 1.
margenoot23
Hebr. geene levendichmakinge, ofte levendicheyt: dat is, geene kracht, om hem selven weder op te helpen, ende by een te vergaderen, datse den slach souden hebben mogen hervatten. Alsoo wort geseyt: Ende Ioab maeckte het overige der stadt levendich. 1.Chron. 11.8. siet d' aenteeck. aldaer.
margenoot24
Namel. die van Iuda.
margenoot25
D. eene seer groote verschrickinge van Godt toegesonden. Vergel. Gen. 35. vers 5. ende siet d'aent. daer op. Alsoo ond. 17.10. ende 20.29.
margenoot26
D. de inwoonders der tenten. Verst. de Arabiers, die in tenten woonden aen de palen der Edomiten, ende Philistijnen, daer henen de Mooren, geslagen zijnde, mogen gevloden zijn: of men kan 't verstaen van de Arabiers selve. 1.Chron. 4.41.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken