Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

Ioas is vroom, soo lange als Iojada leeft, vers 1, etc. trouwt 2 wijven, 3. doet den Tempel repareren, 4. Iojada sterft, 15. wort seer heerlick begraven, 16. Ioas wort een afgoden-dienaer, 17. doet Zachariam den sone Iojada, om dat hy de afgoderije bestrafte, dooden, 20. hy wert vande Syriers berooft, ende geslagen, 23. van sijne knechten vermoort, 25. Sijn sone Amazia wort Coninck, 27.

1

Ga naar margenoota IOas was Ga naar margenoot1 seven jaren out, doe hy Coninck wert, ende hy regeerde veertich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner Moeder was Zibia, van Ber Seba.

2

Ende Ioas dede dat recht was inde oogen des HEEREN, Ga naar margenoot2 alle de dagen vanden Priester Iojada.

3

Ende Iojada Ga naar margenoot3 nam voor hem twee wijven: ende hy gewan sonen ende dochteren.

4

Het geschiedde nu na desen, Ga naar margenoot4 dattet in't herte van Ioas was, het Huys des HEEREN te Ga naar margenoot5 vernieuwen.

5

So vergaderde hy de Priesteren, ende de Leviten, ende seyde tot hen; Trecket uyt tot de steden van Iuda, ende vergadert gelt van het gantsche Ga naar margenoot6 Israël, om het Huys uwes Godts te Ga naar margenoot7 beteren Ga naar margenoot8 van jaer tot jaer; ende ghylieden, haestet Ga naar margenoot9 tot dese sake: maer de Leviten en haesteden niet.

6

Ende de Coninck riep Iojada, Ga naar margenoot10 het hooft, ende seyde tot hem; Waerom en hebt ghy Ga naar margenoot11 geen ondersoeck gedaen by de Leviten, datse uyt Iuda, ende uyt Ierusalem inbrengen souden de Ga naar margenoot12 schattinge van Ga naar margenootb Mose den knecht des HEEREN, ende vande Gemeynte Israëls, voor de Ga naar margenoot13 Tente der getuygenisse?

7

Want Ga naar margenoot14 als Athalia godtlooselick handelde, hadden hare Ga naar margenoot15 sonen het Huys Godes op-gebroken, ja selfs Ga naar margenoot16 alle Ga naar margenoot17 geheylichde dingen van het Huys des HEEREN bestedet aen de Ga naar margenoot18 Baalim.

8

Ende de Coninck Ga naar margenoot19 geboodt, ende sy maeckten een kiste, ende stelden die buyten Ga naar margenoot20 aen de poorte van het Huys des HEEREN.

9

Ende Ga naar margenoot21 men dede uytroepinge in Iuda, ende in Ierusalem, dat men den HEERE inbrengen soude de Ga naar margenoot22 schattinge Mose des knechts Godes Ga naar margenoot23 over Israël inde woestijne.

10

Doe verblijdden sich alle Overste, ende al het volck: ende sy brachten in, ende wierpen inde kiste, tot datmen Ga naar margenoot24 voleyndt hadde.

11

Het geschiedde nu ter tijt als Ga naar margenoot25 hy de kiste nae des Conincx bevel door de hant der Leviten Ga naar margenoot26 inbracht, ende als sy sagen, datter vele gelts was; dat de Schrijver des Conincks quam, ende Ga naar margenoot27 de Bestelde des Hooft-priesters, ende de kiste ledich maeckten, ende die opnamen, ende die weder brachten aen Ga naar margenoot28 hare plaetse: alsoo dedense Ga naar margenoot29 van dage te dage, ende versamelden gelt in menichte;

12

'T welck de Coninck, ende Iojada gaven den genen, die het werck des dienstes van het Huys des HEEREN Ga naar margenoot30 versorchden; ende sy huerden Ga naar margenoot31 Houwers, ende Ga naar margenoot32 Timmerlieden, om het Huys des HEE-

[Folio 208v]
[fol. 208v]

REN te vernieuwen: mitsgaders oock Werckmeesters in yser, ende koper, om het Huys des HEEREN te beteren.

13

Soo deden de Versorgers van het werck, dat de Ga naar margenoot33 beteringe des wercks door hare hant toenam: ende sy herstelden het Huys Godes in sijne Ga naar margenoot34 gestaltenisse, ende maeckten't vast.

14

Als sy nu Ga naar margenoot35 voleyndt hadden, brachten Ga naar margenoot36 sy voor den Coninck ende Iojada, het overige des gelts, waer van Ga naar margenoot37 hy vaten maeckte voor het Huys des HEEREN, vaten om te dienen, ende Ga naar margenoot38 te offeren, ende roock-schalen, ende goudene, ende silvere vaten: Ga naar margenoot39 ende sy offeren geduerichlick brand-offeren in het Huys des HEEREN Ga naar margenoot40 alle de dagen van Iojada.

15

Ende Iojada wert out, ende Ga naar margenoot41 sadt van dagen, ende sterf: hy Ga naar margenoot42 was hondert ende dertich jaer out, doe hy sterf.

16

Ende sy begroeven hem in de stadt Davids, by de Coningen: want hy hadde Ga naar margenoot43 goet gedaen in Ga naar margenoot44 Israël, beyde Ga naar margenoot45 aen Godt, ende Ga naar margenoot46 sijnen Huyse.

17

Maer na de doot van Iojada, quamen de Vorsten van Iuda, ende Ga naar margenoot47 bogen sich neder voor den Coninck: doe Ga naar margenoot48 hoorde de Coninck nae hen.

18

So verlieten sy het Huys des HEEREN des Godts harer vaderen, ende dienden de bosschen, ende de Ga naar margenoot49 Afgoden: doe was eene groote Ga naar margenoot50 toornicheyt over Iuda, ende Ierusalem, om dese hare schult.

19

Doch hy sondt Propheten onder hen, om haer tot den HEERE te doen weder-keeren: die Ga naar margenoot51 betuychden tegens haer, maer sy en neychden de ooren niet.

20

Ende de Geest Godts Ga naar margenoot52 tooch Zacharia den sone van Iojada den Priester aen, Ga naar margenoot53 die boven het volck stont, ende hy seyde tot hen: Soo seyt Godt; Waerom overtredet ghy de geboden des HEEREN? Ga naar margenootc daerom en sult ghy niet voorspoedich zijn; dewijle ghy den HEERE verlaten hebt, so sal hy u verlaten.

21

Ende sy maeckten eene verbintenisse tegens hem, ende Ga naar margenootd steenichden hem met steenen door het gebodt des Conincks, in 't Ga naar margenoot54 Voor-hof van het Huys des HEEREN:

22

So en gedacht de Coninck Ioas niet der Ga naar margenoot55 weldadicheyt, die sijn vader Iojada aen hem gedaen hadde, maer doodde sijnen sone: dewelcke, als hy sterf, seyde; De HEERE sal 't sien ende Ga naar margenoot56 soecken.

23

Daerom geschieddet met den omganck des jaers, dat de heyrkracht van Syrien tegens hem optooch, ende sy quamen tot Iuda, ende Ierusalem, ende verdorven uyt het volck alle de Vorsten des volcks: ende sy sonden allen haren roof tot den Coninck van Ga naar margenoot57 Damascus.

24

Hoewel de heyrkracht van Syrien met weynige mannen quam; evenwel gaf de HEERE in hare hant eene heyrkracht van groote menichte, dewijle sy den HEERE den Godt harer vaderen Ga naar margenoot58 verlaten hadden: also voerden Ga naar margenoot59 sy de Ga naar margenoot60 oordeelen uyt tegen Ioas.

25

Ende doe sy van hem getogen waren (want sy lieten hem in groote kranckheden) maeckten sijne knechten, om het Ga naar margenoot61 bloet Ga naar margenoot62 der sonen des Priesters Iojada, eene Ga naar margenoot63 verbintenisse tegens hem, ende sy sloegen hem doot op sijn bedde, dat hy sterf: ende sy begroeven hem inde stadt Davids, maer sy en begroeven hem niet inde graven der Coningen.

26

Ga naar margenoote Dese nu zijn, die eene verbintenisse tegens hem maeckten, Ga naar margenoot64 Zabad de sone van Simath de Ammonitische, ende Iozabad de sone van Ga naar margenoot65 Simrith de Moabitische.

27

Aengaende nu sijne Ga naar margenoot66 sonen, ende de grootheyt Ga naar margenoot67 vanden last hem op[geleyt], ende Ga naar margenoot68 het gebouw van het Huys Godts, siet, sy zijn geschreven inde Ga naar margenoot69 historie van het boeck der Coningen: ende sijn sone Amazia wert Coninck in sijne plaetse.

margenoota
2.Reg. 12.1, etc.
margenoot1
Hebr. een soon van seven jaren. siet bov. cap. 23. op vers 1.
margenoot2
D. Soo lange als Iojada leefde, die niet op en hielt hem in de wegen des Heeren te onderwijsen. 2.Reg. 12.2.
margenoot3
D. hy verkoos voor hem twee wijven, die hy behoorlick versochte, ende hem in den echten-staet by-voechde.
margenoot4
D. dat Ioas van sinne was, ofte, voorgenomen hadde. Alsoo 1.Reg. 8.17, 18. Siet de aenteeck.
margenoot5
D. te vermaken, ofte te beteren, dat daer in verbroken, ofte vervallen, ofte gespleten, gescheurt, ende gereten was.
margenoot6
Verst. de Israeliten, die onder het gebiet van Iuda stonden. Siet bov. 15. op vers 17. ende 21. op vers 2.
margenoot7
Hebr. stercken. dat is, vernieuwen, gelijck vers 4. alsoo 2.Reg. 12.5, 6. ende ond. vers 12.
margenoot8
Dewijle het in een jaer niet en konde vermaeckt worden: ofte, dat de reparatie alle jare moeste geschieden.
margenoot9
Hebr. tot dit woort.
margenoot10
T.w. der Priesteren. D. den Overpriester. Het woort Priester wort ond. vers 11. daer by gevoecht. Siet oock Nehem. 12. vers 7.
margenoot11
Ofte, niet afgevordert.
margenoot12
Ofte, heve, collecte, belastinge. Verstaet eene sulcke, gelijck Moses beval tot de makinge van den Tabernakel in de woestijne. Exod. 30.12, 13. ende 38.24, 25. de welcke niet jaerlicks en geschiedde, maer nae eysch van den noot. Vergelijckt de aenteeck. op Exod. 30.12. Andere meenen dat dese collecte soude ordinaer geweest zijn, ende jaerlicks geschiet tot onderhoudinge van den godts-dienst; ende sijn toebehooren.
margenootb
Exod. 30.11, 12, 13.
margenoot13
Siet Num. 1. op vers 50.
margenoot14
And. de sonen van Athalia, die godtloose vrouwe, hadden, etc. Hebr. want Athalia godtlooselick handelende, hadden hare sonen, etc.
margenoot15
Namelick Ahazia met eenige sijne naeste bloetverwanten. Siet bov. 21.16, 17. Want hare andere sonen waren in't leven van Ioram haren man gevanckelick wech gevoert geweest. anders soude het veelvoudich getal hier gebruyckt zijn, voor het eenvoudige; als Genes. 21.7. ten ware men seyde dat Athalias sonen voor hare gevanckenisse dit gedaen hadden.
margenoot16
D. allerley, oft meestendeel.
margenoot17
Siet Levit. 16. op vers 4.
margenoot18
D. Afgoden. Siet Iud. 2. op vers 11.
margenoot19
Hebr. seyde. Dat is hier, hy beval. T.w. met den raet van den Over-Priester Iojada: gelijck dit af te nemen is uyt 2.Reg. 12.9.
margenoot20
T.w. van het Voor-hof des volcks: ter rechterhant, alsoomen in-ginck in den Tempel des Heeren. Siet 2.Reg. 12.9. ende de aenteeck. daer op.
margenoot21
Hebr. ende sy gaven, ofte, men gaf eene stemme in Iuda, dat is, men liet uyt-roepen. Stemme, voor uyt-roepinge. Siet Exod. 36.6. ende d' aenteeck. item Ezr. 1.1.
margenoot22
Siet bov. op vers 6.
margenoot23
D. Israel van Godt bevolen, ende opgelecht door Mosen.
margenoot24
Te weten, het huys des Heeren te vermaken. Siet vers 14. And. tot vol wordens toe.
margenoot25
N. de Over-priester Iojada.
margenoot26
T.w. uyt de plaetse daerse gestaen hadde in eene der kameren, die aen den Tempel stonden, om aldaer het gelt uyt te nemen, in buydelen te binden, ende te tellen. Vergel. 2.Reg. 12.10. ende de aenteeck.
margenoot27
D. die van den Over-priester tot dit werck gelast waren. In deser plaetse wort de Over-priester selve gemelt, 2.Reg. 12.10. want men wort geseyt te doen, datmen door een ander doet. Siet Genes. 40. op vers 22.
margenoot28
Siet van dese, boven op vers 8.
margenoot29
Ofte, dach op dach. dat is: soo wanneer de kiste vol was.
margenoot30
Hebr. dede. D. versorgde, ende verstaet daer door de voorneemste Opsienders over het werck, om door de selve aen de werck-lieden gegeven te worden. want daer is meer dan een Opsiender geweest. Siet 2.Reg. 12. op vers 11.
margenoot31
Het Hebr. woort beteeckent soo wel Steen-houwers, als Hout-houwers. Siet 1.Reg. 5. op vers 15.
margenoot32
Het woort dat in den oorspronck staet, is wel veelderley hantwerckers toegeschreven, gelijck te sien is, Exod. 35.35. ende 38.23. 1.Chron. 22.15. Iesa. 45.16, etc. ende hier in 't volgende van dit vers, maer dattet hier van Timmerlieden te verstaen zy, kan hier uyt de voorgaende, ende volgende woorden wel afgenomen worden.
margenoot33
Hebr. gesontheyt. de sin is, dat het werck des gebouws door de neerstige sorge der opsienders tot eenen goeden stant, ende forme geraeckte. Het Hebr. woort is soo oock genomen. 1.Reg. 18.30. Neh. 4.7.
margenoot34
't Hebr. woort beteeckent hier eene wel geschickte forme, ofte rechtmatich maecksel, hebbende sijne proportie, gestalte, endede mate nae behooren.
margenoot35
T.w. de herbouwingen ende verbeteringe des Tempels.
margenoot36
T.w. de versorgers, ende opsienders des wercks, dien dit gelt recht te besteden van den Coninck ende Iojada toevertrouwt was, boven vers 12.
margenoot37
Te weten, de Coninck.
margenoot38
And. mortiers.
margenoot39
Na dat de Tempel vermaeckt was, is daer in oock de suyvere Godtsdienst nae de wet Mosis herstelt, ende onderhouden geweest.
margenoot40
D. soo lange als hy leefde, alsoo boven vers 2.
margenoot41
Siet Gen. 25.8. ende d' aenteeck. item Gen. 35.29. 1.Chro. 23.1. ende 29.28.
margenoot42
Hebr. een soon van 130 jaer.
margenoot43
T.w. den jongen Coninck bewaert voor de moordadige Athalia, wel opgebracht, ende onderwesen, op den Conincklicken stoel gestelt, de godtloose Athalia gedoot, den tempel gerepareert, ende den suyveren Godtsdienst herstelt.
margenoot44
D. in het lant van Iuda, ende dat daer toe behoorde, het welcke een deel was van Israel, dese naem in het gemeyne genomen zijnde. Siet bov. 21. op vers 2.
margenoot45
Mits sijnen Godts-dienst te hertellen. boven 23.18. ende hier vers 14.
margenoot46
Verstaet sijnen Tempel, die door den raet, ende het beleyt van Iojada gerepareert was.
margenoot47
T.w. versoeckende van hem, datse de afgoderye weder in't lant mochten invoeren: gelijck af te nemen is uyt het volgende vers.
margenoot48
D. hy heeft haer versoeck ingewilligt.
margenoot49
Hebr. smerten. siet 1.Sam. 31. op vers 9.
margenoot50
N. Godts. Siet ond. 28. op vers 13.
margenoot51
D. riepen Hemel, ende aerde tegens hen tot getuygen.
margenoot52
Ofte, bekleedde. D. de Geest des Heeren is over hem gekomen, ende heeft hem als een kleet aengedaen. siet Iud. 6. op vers 34.
margenoot53
Dat is, in eene plaetse, die hooger was dan de plaetse daer in het volck vergadert was; uyt de welcke Zacharia gesproken heeft, op dat hy te beter soude mogen gehoort worden.
margenootc
2.Chro 15.2.
margenootd
Mat. 23.35.
margenoot54
T.w. des volcks, so eenige meenen. Andere verstaen dit van den Voorhof der Priesteren, so dat dese moort tusschen den altaer, ende het portael des Tempels soude geschiet zijn, t.w. als voor 't aengesichte des Heeren. Het gevoelen van velen is, dat de Heere Iesus Christus op dese Historie siet, Matth. 23.34. ende dat aldaer Iojada wert genaemt Barachia.
margenoot55
Van de welcke siet bov. cap. 23.
margenoot56
Namelick, mijn bloet van de handen deser moordenaren, ende van de hant des genen, die de moort gebiedt. dat is, Godt sal straffe, ende wrake hier over doen. Siet Genes. 9.5. ende 42.22. ende de aenteeck. And. de Heere siet het ende sal't soecken. ofte, sie het ende soecke het.
margenoot57
Hebr. Darmesek. Verstaet de hooftstadt van Syrien: Siet Genes. 14. op vers 15.
margenoot58
Vergel. boven 12. de aenteeck. op vers 2.
margenoot59
Naeml. de Syriers.
margenoot60
Dat is, de straffen Godts, die hy verdient hadde met den suyveren godtsdienst te verlaten, ende Zachariam te vermoorden. want uyt 'tvolgende vers schijnt het oock, dat de Syriers hem gewondet hadden.
margenoot61
Hebr. bloeden. dat is, om de moort begaen aen Zacharia. Siet 1.Reg. 2. op vers 33.
margenoot62
Dat is, des soons Zacharie, namelick van Iojada de Priester: ende veelvoudich getal voor 't eenvoudich. Siet bov. vers 7. ende d'aenteeck. Ten ware men seyde, dat Iojada meer sonen gehadt hadde, die gedoodet waren; ofte immers Zacharia, overmits de kinderen schijnen met hare vaderen somtijts uytgeroeyt geweest te zijn. Vergel. 2.Reg. 9. vers 26. ende bov. 24.4.
margenoot63
Siet 1.Reg. 15. d'aenteeck. op vers 27.
margenoote
2.Reg. 12.21.
margenoot64
Oock genoemt Iozachar, 2.Reg. 12.21.
margenoot65
Anders genoemt Somer, 2.Reg. 12.21.
margenoot66
Die hy gehadt, ofte oock nagelaten heeft.
margenoot67
D. van de schattinge, daer hy mede belast was, om de plonderinge, ende het berooven Ierusalems van Hazael af te koopen, 2.Reg. 12.18. Andere verstaen dit vande collecten, ofte schattingen, die hy het volck opleyde, tot den bouw, ende reparatie des Tempels.
margenoot68
Hebr. de gront, ofte, grontvestinge: dat is, de bouwinge aen het Huys Godts.
margenoot69
Het Hebr. woort midrasch heeft den naem van soecken, om dat daer in de acten, ende daden der Coningen seer neerstelick opgesocht, by een vergadert ende opgeteeckent waren. alsoo bov. 13.22.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken