Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

Amazia regeert in 't eerste wel, vers 1, etc. wreeckt sijns vaders doot, 3. hy rust sich ten strijde tegen Edom, niet alleen met sijn eygen volck, maer oock met gehuerde Israeliten, 5. dese gehuerde danckt hy af, door den raet eens Propheten, 7. met de sijne overwint hy de Edomiten, 11. lijdt schade van de afgedanckte Israeliten, 13. vervalt tot afgoderije, 14. beroept vermetelick den Coninck Israels tot den strijt, 17. wort van hem geslagen, 22. verdreven, ende vermoort van sijn eygen volck, 27.

1

Ga naar margenoota AMazia vijf-en-twintich jaer Ga naar margenoot1 out zijnde wert Coninck, ende regeerde negen en twintich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner Moeder was Ioadan van Ierusalem.

2

Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN: doch Ga naar margenoot2 niet met een volkomen herte.

3

Het geschiedde nu, als het Coninckrijcke aen hem gesterckt was; dat hy Ga naar margenoot3 sijne knechten, die den Coninck sijnen vader Ga naar margenoot4 geslagen hadden, doodde.

4

Doch hare kinderen Ga naar margenoot5 en doodde hy niet, maer hy [dede] gelijck inde Wet Ga naar margenootb in het boeck van Mose geschreven is, daer de HEERE geboden heeft, seggende; Ga naar margenoot6 De vaders en sullen niet sterven om de kinderen, ende de kinderen en sullen niet sterven om de vaders; maer een yeder sal om sijne sonde sterven.

5

Ende Amazia vergaderde Iuda, ende steldese nae Ga naar margenoot7 de huysen der vaderen, tot Overste van duysenden, ende tot Overste van honderden, door gantsch Iuda, ende Benjamin: ende hy monsterdese, Ga naar margenoot8 van twintich jaer out, ende daer boven, ende vondtse drie hondert duysent uytgelesene, uyttreckende ten heyre, handelende Ga naar margenoot9 spiessen ende rondasse.

6

Daer toe huerde hy Ga naar margenoot10 uyt Israël hondert duysent kloecke helden, voor hondert Ga naar margenoot11 talenten silvers.

7

Maer daer quam een Ga naar margenoot12 man Godts tot hem, seggende: ô Coninck, laet het heyr Israëls met u niet gaen: want de HEERE Ga naar margenoot13 en is niet met Israël,

[Folio 209r]
[fol. 209r]

[met] alle Ga naar margenoot14 kinderen Ephraims.

8

Maer so ghy gaet, Ga naar margenoot15 doet het, weest sterck ten strijde: Godt sal u doen vallen voor den vyant; want in Godt is kracht, om te helpen, ende om te doen vallen.

9

Ende Amazia seyde tot den man Godts; Maer wat salmen doen met de Ga naar margenoot16 hondert talenten, die ick den benden Israëls gegeven hebbe? ende de man Godts seyde; De HEERE heeft meer dan dit, om u te geven.

10

Doe scheydde Amazia die af, te weten de benden die uyt Ga naar margenoot17 Ephraim tot hem gekomen waren, datse nae hare plaetse gingen: daerom ontstack haren toorn seer tegen Iuda, ende sy keerden weder tot hare plaetse in hitticheyt des toorns.

11

Amazia nu sterckte sich, ende leydde Ga naar margenoot18 sijn volck uyt, ende tooch in het Ga naar margenoot19 Sout-dal, ende sloech der Ga naar margenoot20 kinderen van Seïr tien duysent.

12

Daertoe vingen de kinderen van Iuda Ga naar margenoot21 tien duysent levendich, ende brachtense op de hoochte der Ga naar margenoot22 steenrotse, ende stietense vande spitse der steenrotse af, datse alle bersteden.

13

Maer de Ga naar margenoot23 mannen der benden, die Amazia hadde doen wederkeeren, datse met hem in den strijt niet en souden trecken, die deden eenen inval in de Ga naar margenoot24 steden van Ga naar margenoot25 Iuda, van Samaria af, tot Ga naar margenoot26 Beth-Horon toe, ende sloegen van hen drie duysent, ende roofden veel roofs.

14

Het geschiedde nu, na dat Amazia van het slaen der Edomiten gekomen was, ende dat hy de Ga naar margenoot27 Goden der kinderen van Seïr mede gebracht hadde; dat hy die sich tot Goden stelde, ende sich voor de selve neder booch, ende die roockte.

15

Doe ontstack de toorn des HEEREN tegen Amazia: ende hy sondt tot hem eenen Propheet, die seyde tot hem; Ga naar margenoot28 Waerom hebt ghy de Goden van dat volck gesocht, die haer volck niet gereddet en hebben uyt uwe hant?

16

Ende het geschiedde, als hy tot hem sprack, dat hy hem seyde; Heeftmen u tot des Conincks Raet-gever gestelt? Ga naar margenoot29 houdt ghy op, waerom souden Ga naar margenoot30 sy u slaen? doe hielt de Propheet op, ende seyde; Ick mercke dat Godt Ga naar margenoot31 besloten heeft u te verderven, dewijle ghy dit gedaen, ende nae mijnen raet niet gehoort en hebt.

17

Ga naar margenootc Ende Amazia de Coninck van Iuda wert des raets, dat hy Ga naar margenoot32 sondt tot Ioas den sone van Ioahaz, den sone van Iehu, den Coninck Israëls, om te seggen; Komt, laet ons Ga naar margenoot33 malkanders aengesichte sien.

18

Maer Ioas de Coninck Israëls sondt tot Amazia den Coninck van Iuda, om te seggen; Ga naar margenoot34 De Ga naar margenootd distel, die op den Libanon is, sondt tot den Ceder, die op den Libanon is, om te seggen; Geeft uwe dochter mijnen sone ter vrouwe: maer het gedierte des velts, dat op den Libanon is, ginck voor by, ende vertradt de distel.

19

Ghy segt, Siet, ghy hebt de Edomiten Ga naar margenoot35 geslagen; daerom heeft u herte u verheven, om te roemen: nu, blijft in u huys: waerom soudt ghy u in't quade mengen, dat ghy vallen soudt, ghy, ende Iuda met u?

20

Doch Amazia en hoorde niet; want Ga naar margenoot36 het was van Godt, op dat hyse in [hare] hant gave: overmits sy de Goden der Edomiten gesocht hadden.

21

So tooch Ioas de Coninck Israëls op, ende hy, ende Amazia de Coninck van Iuda Ga naar margenoot37 sagen malkanders aengesichten, te Beth-Semes, dat in Ga naar margenoot38 Iuda is.

22

Ende Iuda wert geslagen voor het aengesichte Israëls: ende sy vloden, een yegelick in sijne tenten.

23

Ende Ioas de Coninck Israëls greep Amazia, den Coninck van Iuda, den sone Ioas, des soons Ga naar margenoot39 Ioahaz te Beth-Semes: ende hy bracht hem te Ierusalem, ende Ga naar margenoote hy brack aen den muer Ierusalems, vande Ga naar margenoot40 poorte Ephraims tot aen Ga naar margenoot41 de Hoeck-poorte, vier hondert ellen.

24

Daer toe [nam] hy al het gout, ende het silver, ende alle de vaten, die in het Huys Godes gevonden werden, Ga naar margenoot42 by Obed-Edom, ende de schatten van het huys des Conincks, mitsgaders Ga naar margenoot43 Gijselaers: ende hy keerde weder nae Samaria.

25

Amazia nu de sone van Ioas, de Coninck van Iuda leefde na de doot van Ioas, den sone Ioahaz, des Conincx Israëls, vijftien jaer.

26

Ga naar margenootf Het overige nu der geschiedenissen van Amazia de eerste, ende de laetste, siet, zijn die niet geschreven in het boeck der Coningen van Iuda, ende Israël?

27

Van den tijt nu aen, dat Amazia afgeweken was Ga naar margenoot44 van achter den HEERE, so Ga naar margenoot45 maecktense in Ierusalem eene verbintenisse tegens hem, doch hy vluchtede nae Ga naar margenoot46 Lachis: Doe sonden sy hem na tot Lachis, ende doodden hem aldaer.

28

Ende sy brachten hem op peerden, ende begroeven hem by sijne vaders Ga naar margenoot47 inde stadt Iuda.

margenoota
2.Reg. 14.1.
margenoot1
Hebr. een soon van 25 jaer.
margenoot2
Hy hadde wel den suyveren godesdienst, die ten tijde sijnes vaders, na de doot van Iojada vervallen was, weder opgericht, maer hy is daer na een afgodendienaer geworden, ende een verwerper van Prophetische vermaninge, mitsgaders een lichtveerdich, vermeten, ende ongeluckich oorloger.
margenoot3
Van de welcke siet bov. 24. vers 26.
margenoot4
Dat is, om-gebracht hadden. bov. 24.25. van 't woort slaen, siet Gen. 8. op vers 21.
margenoot5
Het welcke somtijts schijnt wel geschiedt te zijn. Siet bov. 24. de aenteeck. op vers 25.
margenootb
Deut. 24.16. 2.Reg. 14.6. Ierem. 31.30. Ezech. 18.20.
margenoot6
Dese wet gaet eygentlick aen den Magistraten, ende Overheden.
margenoot7
D. de huysgesinnen der voornaemsten. vergelijckt Exod. 6.13.
margenoot8
Hebr. van den soon van twintich jaer.
margenoot9
Siet bov. 11. op vers 12.
margenoot10
Dat is, uyt de x stammen.
margenoot11
Van deser weerde siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot12
Dat is, een Propheet. Siet Iudic. 13. op vers 6.
margenoot13
Te weten, om datse van den Heere tot de Afgoden geweken waren.
margenoot14
Verstaet door dese, Israël, als voor gaet; dat is, de tien stammen, de welcke soo genaemt worden, om dat Ephraim wel de voornaemste der selver stammen was, en Ierobeam hare eerste Coninck uyt de stamme Ephraims afkomstich: Alsoo Ephraim, voor Israël, Ies. 17.3. ende 28.1, etc.
margenoot15
Hy spreeckt spotscher wijse, soo te verstaen gevende; in dien hy de aengenomene Israeliten gebruyckte, dattet hem niet wel vergaen en soude. Sulcke geboden spotscher wijse gegeven, dienen om de menschen te berispen, ende te dreygen. Siet 1.Reg. 22. op vers 15.
margenoot16
Daer van gemelt is, boven vers 6. voor dewelcke hy hondert duysent krijchsluyden uyt Israel in sijnen dienst aengenomen hadde.
margenoot17
D. uyt Israel, ofte de 10 stammen, als bov. vers 7.
margenoot18
T.w. dat hy uyt sijne eygene ondersaten aengenomen hadde.
margenoot19
Siet 2.Sam. 8. op vers 13. ende 2.Reg. 14. op vers 7.
margenoot20
Der Edomiten. 2.Reg. 14.7. die in 't lantschap Seïr woonden. Genes. 36. vers 8. Deut. 2.3.
margenoot21
Gelijckse tien duysent doot geslagen hadden; int voorgaende vers.
margenoot22
T.w. daer op de stadt Selah gelegen was; van de welcke siet, 2.Reg. 14. op vers 7.
margenoot23
Hebr. de sonen der bende. dat is, de hondert duysent Israeliten, die Amazia aengenomen hadde, om die in den krijch tegens de Edomiten te gebruycken, bov. vers 6.
margenoot24
Dewelcke waren de frontier-steden des Coninckrijcks van Iuda, langs in de breette daer van palende aen't Coninckrijcke Israels.
margenoot25
D. behoorende tot het Coninckrijcke van Iuda.
margenoot26
Siet van tweederley Bet-Horon het Leege, ende het Oppere, 1.Reg. 9. op vers 17. hier schijnt van het leege gesproken te zijn; het welcke in de stamme Benjamins gelegen was.
margenoot27
Verstaet de beelden van der Edomiten Afgoden.
margenoot28
Dese vrage berispt den Coninck, ende dreygt hem, dat hy niet meer door dese afgoden geholpen en soude worden, dan de Edomiten daer door waren geholpen geweest.
margenoot29
Hebr. houdt op voor u. dat is, tot uwen besten, ofte, dat voor u het beste wesen sal. Siet Gen. 12. op vers 1.
margenoot30
Verst. sijne trauwanten, die daer tegenwoordich waren. Hy dreycht den Prophete, in dien hy niet op en hielt hem te berispen, dat hy sijne trauwanten last soude geven hem doot te slaen, ofte immers aen sijn lichaem leet te doen.
margenoot31
Hebr. beraetslaecht, raet genomen, ofte, in sijnen raet besloten.
margenootc
2.Reg. 14.8.
margenoot32
T.w. boden, ofte gesanten. 2.Reg. 14.8.
margenoot33
D. tegens malkanderen uyttrecken te velde, om t'samen te vechten, ende malkanderen met gewapender hant te bejegenen, ende soo onder de oogen te sien. Siet 2.Reg. 14. op vers 8.
margenoot34
Siet de verklaringe deser gelijckenise, 2.Reg. 14. op vers 9.
margenootd
Iud. 9.8.
margenoot35
Ia slaende geslagen; gelijck staet 2.Reg. 14.10. dat is, dapper, ende geweldichlick geslagen.
margenoot36
Siet 1.Reg. 12.15. ende de aenteeck. daer op.
margenoot37
Siet boven op vers 17.
margenoot38
Ende is daerom te onderscheyden van een ander deses naems gelegen in Naphtali, Ios. 19.38. Iud. 1.33.
margenoot39
Anders genoemt Ahazia ende Azaria, siet bov. 21.17. ende 22.1, 6. met d' aent.
margenoote
2.Chron. 32.5.
margenoot40
Siet 2.Reg. 14. op vers 13.
margenoot41
Hebr. die uytsiende was, ofte, tot de uytsiende poorte. soo wortse genaemt, om datse uytstack aen eenen hoeck der stadt. daerom sy oock de Hoeck-poorte genaemt wert, hier, ende 2.Reg. 14.13.
margenoot42
D. by de nakomelingen van ObedEdom, die deurwachters, ende schat-bewaerders in het Huys Godes waren, 1.Chron. 26.15.
margenoot43
Hebr. sonen der borch-tochten, ofte, der verpandingen. siet 2.Reg. 14. op vers 14.
margenootf
2.Reg. 14.18.
margenoot44
D. van den Heere te volgen.
margenoot45
Siet 1.Reg. 15. op vers 27.
margenoot46
Siet van dese stadt 2.Reg. 14. op vers 19.
margenoot47
D. in Ierusalem; welcke stadt, hoe wel sy ten deele lach in de palen Benjamins, ten deele in Iuda; so wert sy nochtans voornemelick een stadt Iuda genoemt, om datse de hooft-stadt was, alwaer de Coningen van Iuda haer hof hielden. Siet 2.Reg. 14.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken