Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Hizkia een godtvruchtich Coninck, begeeft hem om den Godsdienst te herstellen, vers 1, etc. vergadert daer toe de Priesters, ende Leviten, 4. den welcken hy tot desen eynde eene treffelicke vermaninge doet, 5. diese nakomen, 12. 't welck sy den Connick te kennen geven, 18. dewelcke, om Godt te dancken, vele offerhanden offert, met lof-sangen, 20. De Gemeynte voegt hare offerhanden daer by, 31. om dese te offeren, worden de Priesteren geholpen van de Leviten, die neerstiger waren geweest, om sich te heyligen, dan de Priesteren, 34.

1

Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 IEhizkia wert Coninck, Ga naar margenoot2 vijf-en-twintich jaer out zijnde, ende regeerde negen-en-twintich jaer te Ierusalem: ende de name sijner moeder was Abia, eene dochter van Zacharia.

2

Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN; nae alles wat sijn vader David gedaen hadde.

3

De selve dede in't eerste jaer sijner regeringe, Ga naar margenoot3 in de eerste maent, Ga naar margenootb de Ga naar margenoot4 deuren van het Huys des Heeren open, ende Ga naar margenoot5 beterdese.

4

Ende hy bracht de Priesteren, ende de Leviten in: ende hy versameldese inde Ga naar margenoot6 Oost-strate.

5

Ende hy seyde tot hen; Hooret my, ô Leviten: Ga naar margenoot7 Heyliget nu u selven, ende Ga naar margenoot8 heyliget het Huys des HEEREN des Godts uwer vaderen, ende brenget de Ga naar margenoot9 onreynicheyt uyt van het Ga naar margenoot10 Heylichdom.

6

Want Ga naar margenoot11 onse vaders hebben overgetreden, ende gedaen, dat quaet was inde oogen des HEEREN onses Godts, ende hebben hem verlaten: ende sy hebben hare aengesichten van den Tabernakel des HEEREN omgewendt, ende Ga naar margenoot12 hebben den necke Ga naar margenoot13 toegekeert.

7

Oock hebben sy de deuren van het Voor-huys toegesloten, ende de lampen uytgebluscht, ende het reuck-werck niet geroockt: ende het brand-offer en hebben sy in Ga naar margenoot14 het Heylichdom den Godt Israëls niet geoffert.

8

Daerom is eenen grooten toorn des HEEREN over Iuda, ende Ierusalem geweest, ende heeftse over gegeven ter Ga naar margenoot15 beroeringe, ter verwoestinge, ende Ga naar margenoot16 ter aenfluytinge, gelijck als ghy siet met uwen oogen.

9

Want siet onse vaders Ga naar margenootc zijn Ga naar margenoot17 door het sweert gevallen: daer toe onse sonen, ende onse dochteren, ende onse wijven Ga naar margenoot18 zijn daerom in gevanckenisse geweest.

10

Nu Ga naar margenoot19 ist in mijn herte een verbondt te maken met den HEERE den Godt Israëls: op dat de hitte sijnes toorns van ons afkeere.

11

Ga naar margenoot20 Mijne sonen, Ga naar margenoot21 en weest Ga naar margenoot22 nu niet traech: Ga naar margenootd want de HEERE heeft u verkoren, dat ghy Ga naar margenoot23 voor sijn aengesichte staen soudet, om hem te dienen, ende op dat ghy hem dienaers, ende wieroockers soudet wesen.

12

Doe maeckten sich de Leviten op, Mahath, de sone van Amasai, ende Ioël de sone van Azaria, vanden kinderen der Kehatiten; ende vande kinderen Merari, Kis de sone van Abdi, ende Azaria de sone van Iehallelel: ende vande Gersoniten, Ioah de sone van Zimma, ende Eden de sone van Ioah.

13

Ende vande kinderen Ga naar margenoot24 Elizaphans, Simri, ende Ieiël: ende van de kinderen Ga naar margenoot25 Asaphs, Zacharia, ende Mattania.

14

Ende vande kinderen Hemans, Iehiël, ende Simei: ende van de kinderen Ieduthuns, Semaia, ende Uzziël.

15

Ende sy versamelden hare broederen, ende Ga naar margenoot26 heylichden sich, ende quamen nae het gebodt des Conincks, Ga naar margenoot27 door de woorden des HEEREN; om het Huys des HEEREN te reynigen.

16

Maer de Ga naar margenoot28 Priesteren gingen binnen in het Huys des HEEREN, om [dat] te reynigen, ende sy brachten uyt in 't Ga naar margenoot29 Voorhof van het Huys des HEEREN alle de onreynicheyt, die sy inden Ga naar margenoot30 Tempel des HEEREN vonden: ende de Leviten namense op, om nae buyten uyt te brengen, inde beke Ga naar margenoot31 Kidron.

17

Sy begonnen nu Ga naar margenoot32 te heyligen op den Ga naar margenoot33 eersten der Ga naar margenoot34 eerster maent; ende op den achtsten dach der maent quamen sy in't Voor-huys des HEEREN, ende heylichden het Huys des HEEREN in acht dagen: ende op den sestienden dach der eerster maent maeckten sy een eynde.

18

Daerna quamen sy binnen tot den Coninck Hizkia, ende seyden; Wy hebben het geheele Huys des HEEREN gereyniget: mitsgaders den Brand-offer-altaer, met alle sijne gereetschap, ende Ga naar margenoot35 de Tafel der toerichtinge, met alle hare gereetschap.

19

Alle gereetschap oock, die de Co-

[Folio 211r]
[fol. 211r]

ninck Achaz onder sijn Coninckrijcke door sijne overtredinge wech geworpen hadde, hebben wy Ga naar margenoot36 bereydet, ende geheyliget: ende siet, sy zijn voor den altaer des HEEREN.

20

Doe maeckte sich de Coninck Iehizkia vroech op, ende versamelde Ga naar margenoot37 de Overste der stadt: ende hy ginck op in het Huys des HEEREN.

21

Ende sy brachten Ga naar margenoot38 seven varren, ende seven rammen, ende seven lammeren, ende seven geyten-bocken ten Ga naar margenoote sond-offer voor het Coninckrijcke, ende voor het Heylichdom, ende voor Iuda: ende hy seyde tot de sonen Aarons, de Priesteren, datse [die] op den altaer des HEEREN souden offeren.

22

So slachteden sy de runderen, ende de Priesters ontfingen het bloet, ende Ga naar margenootf sprengden't op den altaer: Sy slachteden oock de rammen, ende sprengden het bloet op den altaer: insgelijcks slachteden sy de lammeren, ende sprengden het bloet op den altaer.

23

Daerna brachten sy de bocken by, ten sondt-offer, voor het aengesichte des Conincks, ende der Gemeynte, ende sy Ga naar margenoot39 leyden hare Ga naar margenootg handen op de selve.

24

Ende de Priesteren slachttense, ende Ga naar margenoot40 ontsondichden met der selver bloet op den altaer, om versoeninge te doen voor het gantsche Ga naar margenoot41 Israël: want de Coninck hadde dat brand-offer, ende dat sond-offer voor gantsch Israël Ga naar margenoot42 bevolen.

25

Ende Ga naar margenooth hy stelde de Leviten in het Huys des HEEREN, met cymbalen, met luyten, ende harpen, Ga naar margenooti nae het gebodt Davids; ende Gads des Ga naar margenoot43 Sienders des Conincks, ende Nathans des Propheten: want dit gebodt was vande hant des HEEREN, door de hant sijner Propheten.

26

De Leviten nu stonden met de Ga naar margenoot44 instrumenten Ga naar margenoot45 Davids, ende de Priesters met de trompetten.

27

Ende Hizkia beval, datmen het brand-offer op den altaer soude offeren: ter tijt nu als dat brand-offer begon, begon het gesang des HEEREN met Ga naar margenoot46 de trompetten, ende Ga naar margenoot47 met de instrumenten Davids des Conincks Israëls.

28

De gantsche gemeynte nu Ga naar margenoot48 booch haer neder, alsmen het gesang song, ende met trompetten trompettede: dit alles tot dat het brand-offer voleyndt was.

29

Alsmen nu ge-eyndicht hadde te Ga naar margenoot49 offeren, buckten de Coninck ende alle die by hem Ga naar margenoot50 gevonden waren, ende bogen sich neder.

30

Daerna seyde de Coninck Iehizkia, ende de Overste, tot de Leviten, datse den HEERE loven souden, met de woorden Davids, ende Asaphs des Sienders, ende sy loofden tot blijtschap toe, ende neychden hare hoofden, ende bogen sich neder.

31

Ende Iehizkia Ga naar margenoot51 antwoordde, ende seyde; Nu hebt ghy Ga naar margenoot52 uwe handen den HEERE gevullet: tredet toe, ende brenget Ga naar margenoot53 slacht-offeren, ende Ga naar margenoot54 lof-offeren tot het Huys des HEEREN: ende de Gemeynte bracht slacht-offeren, ende lof-offeren, ende alle vrywillige van herten, Ga naar margenoot55 brand-offeren.

32

Ende het getal der brand-offeren, die de Gemeynte brachte, was tseventich runderen, hondert rammen, twee hondert lammeren: dese alle den HEERE ten brand-offer.

33

Ga naar margenoot56 Noch waren der geheylichde dingen ses hondert runderen, ende drie duysent Ga naar margenoot57 schapen.

34

Doch der Priesteren was Ga naar margenoot58 te weynich, ende en konden allen den brand-offeren de huyt niet aftrecken: daerom Ga naar margenoot59 hielpen hen hare broederen de Leviten, tot dat het werck ge-eyndicht was, ende tot dat de [andere] Priesteren sich Ga naar margenoot60 geheyliget hadden; want de Leviten waren Ga naar margenoot61 rechter van herten, om sich te heyligen, dan de Priesteren.

35

Ende oock waren de brand-offeren in menichte, met het vet der Ga naar margenoot62 danck-offeren, ende met de Ga naar margenoot63 dranck-offeren, Ga naar margenoot64 voor de brand-offeren: alsoo wert den dienst van het Huys des HEEREN bestelt.

36

Iehizkia nu, ende alle het volck, verblijdden sich, over Ga naar margenoot65 't gene Godt den volcke voor-bereydt hadde: want dese sake geschiedde Ga naar margenoot66 haestichtlick.

margenoota
2.Reg. 18.1.
margenoot1
And. Hizkia. ond. versen 18, 27.
margenoot2
Hebr. een soon van 25 jaer.
margenoot3
Ia op den eersten dach deser eerster maent, gelijck te sien is ond. vers 17.
margenootb
2.Chron. 28.24.
margenoot4
T.w. die sijn vader Achaz toegesloten hadde, op datmen den Heere in sijnen Tempel niet dienen en soude. Siet bov. 28.24. ende ond. vers 7. ende vergel. 2.Reg. 16.14, etc.
margenoot5
T.w. de deuren. Aud. versterckte hen, namelick de Priesteren, te weten, in haer ampt.
margenoot6
Verst. het pleyn, het welcke was aen het Oost-eynde des Tempels, voor aen de poorte van het Voor-hof des volcks, welcke poorte de voornaemste was.
margenoot7
D. reyniget u van alle besmettingen, de welcke zijn tegen de wet der seden, ende der ceremonien, ende dat nae het bevel ende voorschrift, dat u de Heere in sijne wet gegeven heeft. Vergel. Genes. 35.2. item Exod. 19.10. ende de aenteeck.
margenoot8
D. reyniget. alsoo ond. vers 17. ende 19.
margenoot9
Hebr. af-sonderinge. Soo wort de onreynicheyt genaemt, om datse moet afgesondert, ende wech gedaen worden. Insgelijcks wort de tijt van de onreynicheyt eener kraemvrouwe geheeten, eenen tijt der afsonderinge; om datse geduerende den selven moeste afgesondert zijn van het geselschap der menschen. Siet Lev. 12. op vers 2. Verst. hier, door de onreynicheyt, al wat den Tempel door de afgodendienaren, ende den afgodendienst verontreynicht hadde.
margenoot10
Verstaet het heylige, dat is, het voorste deel des Tempels, ond. vers 16. ofte oock het Voorhof der Priesteren, het welcke mede een Heylichdom genaemt wort. Siet ond. vers 7. ende de aenteeck.
margenoot11
Namelick, mijn vader Achaz, ende uwe vaderen, die sijne afgoderye nagevolget hebben.
margenoot12
D. sy hebben den rugge getoont, weygerende den Heere gehoor te geven, ende nae sijne wet te dienen.
margenoot13
Ofte, geboden. Hebr. gegeven.
margenoot14
Verst. het Voorhof der Priesteren, daer in de brandoffer altaer stont, 1.Reg. 8.64. ende dat eene heylige plaetse genoemt wort, Lev. 6.16. ende 10.13. ende 14.13. ende het heylichdom, als hier, ende Num. 28.7. ende ond. 35.5. om dattet Gode geheylicht was.
margenoot15
Ofte, verstroyinge. Siet Deut. 28. op vers 24.
margenoot16
Siet 1.Reg. 9. op vers 8.
margenootc
2.Chron. 28.6. etc.
margenoot17
D. door oorloge ommegecomen. Siet Levit. 26. op vers 7.
margenoot18
Siet boven 28. versen 5, ende 8.
margenoot19
D. ick ben van sinne, ende hebbe voorgenomen. siet 1.Reg. 8. op vers 17.
margenoot20
Hy naemt de Priesteren, ende Leviten, sonen, niet sijnes grooten ouderdoms halven, (want hy en was maer tot de 25 jaren gecomen, bov. vers 1.) maer om dat hyse als sijne sonen beminde.
margenoot21
Ofte, en houdt u niet stille, nalatich, gerust. And. en dwalet nu niet. T.w. dat ghy u niet en soudet quyten in het ampt, daer toe Godt u verkoren, ende geroepen heeft.
margenoot22
T.w. gelijck te vooren, als ghy den rechten, ende suyveren Godts-dienst nagelaten hebt.
margenootd
Exod. 28.1. Num. 3.6. ende 8.14. ende 18.2.
margenoot23
Siet Deut. 10. op vers 8.
margenoot24
Dese was ten tijden Mosis een Overste geweest in het geslachte der Kahatiten, Num. 3.30.
margenoot25
Siet van Asaph, Heman, ende Ieduthun, ende van hare kinderen 1.Chro. 25.1, 2, etc. ende onder 35.15. ende d'aent.
margenoot26
Siet boven op vers 5.
margenoot27
D. welck gebodt de Coninck gegeven hadde, geroert zijnde door de woorden van des Heeren wet, die sulcks mede brachten, daermede hy sijn doen bevestichde.
margenoot28
Want het desen alleene geoorloft was te gaen in het Heylige, ende niet den Leviten.
margenoot29
Verst. het Voorhof der Priesteren, daer den brand-offer-altaer stont.
margenoot30
D. in het Heylige, ende oock, nae eeniger gevoelen, in 't Alder-heylichste.
margenoot31
Siet 1.Reg. 2. op vers 37.
margenoot32
D. het Huys des Heeren te reynigen.
margenoot33
Hebr. eenen. siet Genes. 1. op vers 5.
margenoot34
Verst. de eerste maent van het eerste jaer der regeringe des Conincks Hizkia, als bov. vers 3. Andere verstaen dit vande eerste maent des jaers genaemt Nisan.
margenoot35
Verst. de heylige met gout overtrockene Tafel, staende in het Heylige, daer op de toon-brooden t'elcken Sabbath-dage moesten toegericht, dat is, in order voor-gestelt, ende gelecht zijn. Exod. 25.30. Levit 24.5, 6, etc. welck werck wort genaemt de toerichtinge des geduerigen [broots]. bov. 2.4.
margenoot36
T.w. Tot haer wettelick gebruyck, daer toe sy verordent waren.
margenoot37
Verst. den Magistraet, Raet, ende Officieren der stadt, die oock de Outste der stadt genaemt worden. siet 1.Reg. 21.8. ende de aenteeck.
margenoot38
Hier worden genaemt alle soorten van reyne viervoetige dieren, die tot de offerhanden bequaem waren, ende die geoffert wierden, 1. voor het Coninckrijcke, dat is, voor den Coninck, sijne Raets-heeren, ende Officieren.
2. voor het Heylichdom, dat is, voor de sonde, ende onreynicheden, die in den Tempel door afgoderye, valsche Godts-dienst, gewelt, ende andersins begaen waren.
3. voor Iuda, dat is, voor de sonden der gantscher gemeynte.
margenoote
Levit. 4.14.
margenootf
Levit. 8.14, 15. Hebr. 9.21.
margenoot39
N. de Coninck, ende de gemeynte, ofte, de gene, die uyt den naem der Gemeynte daer verscheenen. Sy verklaerden nu met dese ceremonie, datse hare sonden bekenden, ende Godt baden om vergevenisse, uyt kracht der offerhande, die eenmael door den Messiam geschieden soude, ende door dese afgebeelt was. Siet Lev. 1.4. ende 4.15, 24. ende 8.18. item de aent. cap.1. op vers 4.
margenootg
Levit. 4.15.
margenoot40
T.w. het Coninckrijck, 't Heylichdom, ende de Gemeynte, als boven vers 21. dat is, gantsch Israel, bestaende uyt den Coninck, sijn hofgesin, ende sijne officieren; uyt de kerckelicke persoonen, ende uyt alle andere inwoonderen des lants, ende burgeren der steden.
margenoot41
Siet bov. 21. op vers 2.
margenoot42
Hebr. geseyt alsoo ond. vers 27. Iob 9.7.
margenooth
1.Chron. 16.4. ende 25.6.
margenooti
1.Chron. 6.31. ende 23.5. ende 25.1. etc. 2.Chron. 8.14.
margenoot43
D. des Propheten, siet 1.Sam. 9.9. ende bov. 9. op vers 29.
margenoot44
Verst. Musijck-instrumenten.
margenoot45
Dat is, als David door den Geest des Heeren geleert, ende geleydt zijnde, hadde voorgeschreven, ende laten maken.
margenoot46
Achtervolgende het bevel des Heeren daer van wy lesen, Num. 10.10.
margenoot47
Hebr. door de handen der instrumenten Davids. And. nae de handen. dat is, na de instellinge, die David door Godts bevel verordent hadde. siet bov. 23. op vers 18. ende hier, vers 25.
margenoot48
T.w. tot een teecken van eerbiedinge, smeeckinge, ende dancksegginge tot Godt. Vergel. bov. 20.18. ende hier de volgende versen 29, 30.
margenoot49
T.w. het brand-offer, gemeldt in de twee voorgaende verskens.
margenoot50
Ofte, voor handen waren. als Gen. 19.15.
margenoot51
Dat is, begon, ofte ving aen wederom te spreken. Siet. Iud. 18. op vers 14.
margenoot52
D. uwen dienst geheyliget, siet van dese maniere van spreken. Lev. 7. op vers 37, op het woort Vul-offers.
margenoot53
Verstaet allerley offer van geslachtede beesten, Exod. 12.27. Levit. 3.6. Deut. 32.38.
margenoot54
Door de welcke men Godts weldaden bekende, ende hem daer over loofde, ende danckte. Hoedanige waren eenige geloften, vrywillige offeren, ende spijs-offeren. Siet van dese lof-offeren Levit. 7.12.
margenoot55
Siet van dese, Genes. 8. op vers 20.
margenoot56
D. boven de voorgaende beesten den Heere toegeheyliget, zijn dese noch daer by te voegen.
margenoot57
Ofte, kleyn vee, D. schapen, ende geyten. Siet Genes. 12. op vers 16.
margenoot58
T.w. om alle die offerhanden te bereyden, dat is, te slachten, de huyt af te trecken, in stucken te deelen. 'T welck eygentlick was der Priesteren werck, Levit. 1.5, 6. hoewel daer in gebruyckt mochte worden den dienst der Leviten, die den Priesteren tot hulpe by gevoecht waren.
margenoot59
Hebr. sterckten.
margenoot60
Siet boven op vers 5.
margenoot61
Siet Psal. 7. op vers 11.
margenoot62
Siet Lev. 3. op vers 1.
margenoot63
Siet Genes. 35. op vers 14. ende Lev. 23. op vers 13.
margenoot64
And. der brandofferen: ofte, tot, ofte, met de brand offeren. dat is, welcke dranck-offeren by de brandofferen gevoegt wierden, ende daer toe behoorden. Vergel. Num. 28.7.
margenoot65
Verst. de goede genegentheyt, die Godt in 't herte des volcks gegeven hadde, waer door het gantsch gewillich ende genegen was tot 't werck deser reformatie, so datse seer spoedichlick, nae wensch, ja buyten alle verwachtinge voortginck. And. om dat Godt het volck voorbereydt hadde.
margenoot66
T.w. met het eerste begin van Hizkias regeringe, ende sonder eenigen tegenstant des volcks: ja met des selven groote genegentheyt daer toe, zijnde nochtans recht te vooren onder de regeeringe van Achaz gantsch seer tot de afgoderye vervallen, ende van den suyveren Godts-dienst afgekeert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken