Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Register van de gene, die met Ezra zijn opgetogen, vers 1, etc. Ezra, het volck onderweechs by Ahava oversiende, ende geen Leviten vindende, sendt nae Casiphia, ende bekomt van daer eenige kloecke Leviten, ende Nethinim, 15. Roept een vasten uyt, datmen Godt bidde om eene geluckige reyse, 21. Geeft den Oversten der Priesteren ende Leviten alle schatten, die sy bewaren ende ten huyse des Heeren souden hebben te leveren, 24. Breeckt op, ende komt geluckelick te Ierusalem, 31. De schatten worden getrouwelick, daer ’t behoorde, gelevert, ende des Conincks bevelen aen sijne Stadt-houders ende lant-voogden gegeven ende van hen achter-volgt, 33.

1

DIt nu zijn de hoofden harer vaderen, met hare geslachtrekeninge; die met my uyt Babel optogen, onder het Coninckrijcke des Conincx Arthahsasta.

2

Van de Ga naar margenoot1 kinderen Pinehas, Gersom, van de kinderen Ithamars, Daniel: van de kinderen Davids, Hattus.

3

Van de kinderen Sechanja, vande kinderen Parhos, Zacharja: Ende met hem werden by geslacht-registers gerekent aen mans-persoonen, hondert ende vijftich.

4

Van de kinderen Pahath Moabs, Eliehoënai, de sone van Zerahja: ende met hem twee hondert mans-persoonen.

5

Van de kinderen Sechanja de sone Iahaziëls: ende met hem drie hondert mans-persoonen.

6

Ende van de kinderen Adins, Ebed de sone Ionathans: ende met hem vijftich mans-persoonen.

7

Ende van de kinderen Elams, Iesaja, de sone van Athalja: ende met hem tseventich mans-persoonen.

8

Ende van de kinderen Sephatja, Zebadja de sone Michaëls: ende met hem tachtentich mans-persoonen.

9

Van de kinderen Ioabs, Obadja de sone Iehiëls: ende met hem twee hondert ende achtien mans-persoonen.

10

Ende van de kinderen Selomiths, de sone van Iosiphja: ende met hem hondert ende tsestich mans-persoonen.

11

Ende van de kinderen Bebai, Zacharja, de sone van Bebai: ende met hem acht-ende-twintich mans-persoonen.

12

Ende van de kinderen Azgads, Iohanan de sone van Katan: ende met hem hondert ende tien mans-persoonen.

13

Ende van de Ga naar margenoot2 laetste kinderen Adonikams, welcker namen dese waren; Eliphelet, Iehiël, ende Semaja: ende met hen tsestich mans-persoonen.

14

Ende van de kinderen Bigvai, Uthai ende Zabbud: ende met hen tseventich mans-persoonen.

15

Ende ick vergaderdese aen de Riviere, gaende Ga naar margenoot3 nae Ga naar margenoot4 Ahava, ende wy legerden ons aldaer drie dagen: doe lettede ick op het volck ende de Priesteren, ende en vondt aldaer geene van de Ga naar margenoot5 kinderen Levi.

16

So sondt ick Ga naar margenoot6 tot Eliëzer, tot Ariël, tot Semaja, ende tot Elnathan, ende tot Iarib, ende tot Elnathan, ende tot Nathan, ende tot Zacharja, ende tot Mesullam, de hoofden: ende tot Iojarib, ende tot Elnathan, de Ga naar margenoot7 Leeraers.

17

Ende ick gaf hen bevel aen Iddo, het Ga naar margenoot8 hooft in de plaetse Ga naar margenoot9 Casiphia: Ende ick Ga naar margenoot10 leyde de woorden in haren mont, om te seggen tot Iddo, Ga naar margenoot11 sijnen broeder, [ende] de Ga naar margenoot12 Nethinim in de plaetse Casiphia, dat sy ons brachten Dienaers voor het Huys onses Godts.

18

Ende sy brachten ons, Ga naar margenoot13 nae de goede hant onses Godts over ons, eenen man van verstant, van de kinderen Machli, des soons Levi, des soons Israëls: Ga naar margenoot14 namelick Serebja, met sijne sonen ende broederen, achtien.

19

Ende Hasabja, ende met hem Iesaja, van de kinderen Merari: [met] sijne broederen, ende hare sonen, twintich:

20

Ende van de Nethinim, die Ga naar margenoot15 David ende de Vorsten ten dienst der Leviten gegeven hadden, twee hondert ende twintich Nethinim, die alle by namen genoemt werden.

21

Doe riep ick aldaer een vasten uyt aen de Riviere Ga naar margenoot16 Ahava, op dat wy ons Ga naar margenoot17 verootmoedichden voor’t aengesichte onses Godts, om van hem te versoecken Ga naar margenoot18 eenen rechten wech, voor ons, ende voor onse kinderkens, ende voor alle onse have.

22

Want ick schaemde my van den Co-

[Folio 219r]
[fol. 219r]

ninck een heyr ende ruyters te begeeren, om ons te helpen van den vyant, op den wech: om dat wy tot den Coninck hadden gesproken, seggende; De hant onses Godes is Ga naar margenoot19 ten goede over alle, die hem soecken, maer sijne Ga naar margenoot20 sterckte ende sijn toorn over alle, die hem verlaten.

23

Also vasteden wy, ende versochten sulcx van onsen Godt: ende hy Ga naar margenoot21 liet sich van ons verbidden.

24

Doe scheydde ick twaelf uyt van de Overste der Priesteren; Serebja, Hasabja, ende tien van hare broederen met hen.

25

Ende ick woech hen toe het Ga naar margenoota silver ende het gout, ende de vaten; zijnde de offeringe van het Huys onses Godts, die de Coninck ende sijne Raetsheeren, ende sijne Vorsten, ende gantsch Israël, dieder gevonden werden, geoffert hadden.

26

Ick woech dan aen hare hant ses hondert ende vijftich Ga naar margenoot22 talenten silvers, ende hondert silvere vaten Ga naar margenoot23 in talenten; aen gout, hondert talenten:

27

Ende twintich goudene bekers, tot duysent Ga naar margenoot24 drachmen: ende twee vaten van blinckend Ga naar margenoot25 goet koper, begeerlick als gout.

28

Ende ick seyde tot hen; Ghy zijt Ga naar margenoot26 heylich, den HEERE, ende dese vaten zijn heylich: Oock dit silver ende dit gout, de vrywillige gave, den HEERE, uwer vaderen Godt.

29

Waeckt ende bewaert’et tot dat ghy’t opweget Ga naar margenoot27 in tegenwoordicheyt van de Overste der Priesteren ende Leviten, ende der Vorsten der vaderen Israëls, te Ierusalem in Ga naar margenoot28 de kameren van des HEEREN Huys.

30

Doe ontfingen de Priesters ende de Leviten het gewichte des silvers ende des gouts, ende der vaten; om te brengen te Ierusalem, ten Huyse onses Godts.

31

Also verreysden wy van de Riviere Ahava, op den twaelfsten der Ga naar margenoot29 eerster maent, om te gaen nae Ierusalem: ende de Ga naar margenoot30 hant onses Godts was over ons, ende reddede ons van de hant des vyants, ende des genen die [ons] lagen leyde op den wech.

32

Ende wy quamen te Ierusalem: ende wy Ga naar margenoot31 bleven aldaer drie dagen.

33

Op den vierden dach nu wert gewogen het silver, ende het gout, ende de vaten, in’t Huys onses Godts, aen de hant Meremoths, des soons Uria des Priesters, ende met hem Eleazar de sone van Pinehas: ende met hen Iozabad de sone van Iesua, ende Noadja de sone van Binnui, de Leviten.

34

Nae ’t getal, ende nae ’t gewichte van dien allen: Ende ’tgantsche gewichte wert ter selver tijt opgeschreven.

35

[Ende] Ga naar margenoot32 de wechgevoerde, die uyt de gevanckenisse gekomen waren, offerden den Godt Israëls brand-offeren, twaelf varren voor gantsch Israël, ses ende tnegentich rammen, seven-ende-tseventich lammeren, twaelf bocken ten sond-offer: Alles ten brand-offer den HEERE.

36

Daerna gaven sy de Ga naar margenoot33 wetten des Conincks aen des Conincks Stadt-houders, ende Lant-voochden aen dese zijde der Ga naar margenoot34 Riviere ende sy Ga naar margenoot35 bevorderden het volck ende het Huys Godts.

margenoot1
Ofte sonen, dat is, nakomelingen, ende soo in’t volgende.
margenoot2
D. laetstgeborene, als sommige verstaen: ofte, dit wort geseyt ten aensien van de andere, die eerst met Zerubbabel opgetogen zijn.
margenoot3
And. aen, ofte, in.
margenoot4
Hier door verstaen sommige Adiabena, ofte Adiavena, een Lantschap van Assyrien, alsoo, nae haer gevoelen, genoemt van de voorneemste riviere Adiava. Andere verstaen door de Riviere, Euphrates, ende door Ahava een ander Riviere, die in de Euphrates loopt, ofte die Euphrates voor by loopende, ontfangt. Siet onder vers 21, 31.
margenoot5
Verst. Leviten. want, van de Priesterlicke linie (die oock uyt de stamme Levi waren) zijnder eenige geweest. Siet boven vers 2. ende wijders boven 7.7. met d’aenteeck.
margenoot6
T.w. om tot my te komen, ende bevel te ontfangen aen Iddo, als volcht.
margenoot7
Hebr. Eygentlick, verstandich makende, verstant gevende, dat is, onderwijsende, leerende: Ofte, verstandige, dewijle het Hebreeusch woort op beyde wijsen gebruyckt wort. alsoo Dan. 11.33. ende 12.3.
margenoot8
Dese schijnt geweest te zijn d’opperste leer-meester der Leviten, die aldaer waren.
margenoot9
Dit wort gehouden voor het lant der Caspiers, daer het groote meyr was, genoemt Mare Caspium, ofte, Hyrcanum, tusschen de Caspische ende Hyrcanische bergen: van waer (hoewel het verre van daer was) sy nochtans door Godts segen, behulp van des Conincks bevel, ende de ordinaerlick over al bestelde Persische post-peerden spoedichlick zijn overgekomen.
margenoot10
Als 2.Sam. 14.3, etc.
margenoot11
Hebr. Achiu, dat sommige nemen voor eenen eygenen naem.
margenoot12
Siet bov. 2. op vers 43. And. gestelde. Hebr. gegevene.
margenoot13
Als bov. 7.9. ende ond. vers 31.
margenoot14
Hebr. ende.
margenoot15
Doe hy de ordeningen der Leviten bestelde 1.Chron. 25. ende 26. Siet oock Ios. 9.21. ende 1.Chron. 9.2.
margenoot16
And. van Ahava: alsoo ond. vers 31.
margenoot17
Vergel. Lev. 16. op vers 29.
margenoot18
Dat hy ons wilde geleyden, beschermen, ende voorspoedichlick te Ierusalem brengen.
margenoot19
Om haer te beschermen.
margenoot20
Om die met sijne almachtige ende straffende hant te bedwingen, ofte te verdelgen.
margenoot21
Ofte, hy wert ons verbeden. Siet Genes. 25. op vers 21.
margenoota
Ezr. 7.14, 15.
margenoot22
Siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot23
Ofte, aen talenten. ’t welck men soo can verstaen, dat elck stuck een talent gewogen heeft.
margenoot24
Siet boven 2. op vers 69.
margenoot25
Sommige: seer blinckende.
margenoot26
Hebr. eene heylicheyt.
margenoot27
Hebr. voor ’t aengesichte.
margenoot28
Siet 1.Reg. 6. op vers 5. Neh. 10.39. ende 12.44. ende 13.4, 5, 9.
margenoot29
Siet bov. 7. op vers 9.
margenoot30
Als vers 18.
margenoot31
D. wy hielden ons soo lange stil, ende rusteden ons uyt.
margenoot32
Hebr. de kinderen der wechvoeringe, ofte, gevanckenisse: als boven dickwijls.
margenoot33
D. bevelen, ordinantien.
margenoot34
Euphrates.
margenoot35
Hebr. Sy hieven op, lichteden op. D. sy hielpen ende waren hen bevorderlick in alles, volgens des Conincks bevel. siet bov. 1. op vers 4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken