Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Het volck weent met Ezra, vers 1, etc. Sechanja troost Ezra, ende geeft hem eenen goeden raedt, 2. dien hy volgt, nemende van de Overste der Priesteren, Leviten, ende des gantschen volcx, eenen eedt, dat sy nae Godts wet souden doen, 5. al ’t volck wort door eene strenge publicatie nae Ierusalem versamelt, daerse Ezra overtuygt, ende by goede ordre alles nae Godts wet verricht, 7. Namen der Priesteren ende Leviten, die oock uytlantsche vrouwen genomen hadden, ende daer van gescheyden zijn, 18.

1

ALs Ezra alsoo badt, ende als hy [dese] Ga naar margenoot1 belijdenisse dede, weenende ende sich voor Godts huys neder-werpende; versamelde haer tot hem uyt Israël eene seer groote gemeynte, van mannen ende wijven ende kinderen, want het volck weende met groot geween.

2

Doe Ga naar margenoot2 antwoordde Sechania de sone Iehiëls, [een] van de sonen Elams, ende seyde tot Ezra; Wy hebben overgetreden tegen onsen Godt, ende wy hebben vreemde wijven van de volcken des lants [by ons] Ga naar margenoot3 doen woonen: Maer nu, daer is Ga naar margenoot4 hope voor Israël, desen aengaende.

3

Laet ons dan nu een verbont maken met onsen Godt, dat wy alle [die] wijven, ende wat van haer geboren is, sullen doen uytgaen, nae den raet des Heeren, ende der gener die Ga naar margenoot5 beven voor ’t gebot onses Godts: Ende laetter gedaen worden nae de Wet.

4

Staet op, want dese sake Ga naar margenoot6 komt u toe, ende wy sullen met u zijn; weest sterck, ende doet het.

5

Doe stont Ezra op, ende dede de Overste der Priesteren, de Leviten, ende gantsch Israël sweeren, te sullen doen nae dit woort, ende sy swoeren.

6

Ende Ezra stont op van Ga naar margenoot7 voor Godts Huys, ende Ga naar margenoot8 ginck inde kamer Iohanans des soons Eljasibs: Als hy daer quam, en at hy geen Ga naar margenoot9 broot, ende en dronck geen water, want hy bedreef rouwe over de overtredinge Ga naar margenoot10 der wech-gevoerden.

7

Ende sy lieten eene Ga naar margenoot11 stemme door gaen door Iuda ende Ierusalem, aen alle de kinderen der gevanckenisse, dat sy hen te Ierusalem souden versamelen.

8

Ende al die niet en quam in drie dagen, nae den raet der Vorsten ende der Outsten, alle sijne have soude verbannen zijn: Ende hy selfs soude Ga naar margenoot12 afgesondert wesen van de Gemeynte der Ga naar margenoot13 wech-gevoerden.

9

Doe versamelden hen alle mannen van Iuda ende Benjamin te Ierusalem in drie dagen; ’t was de Ga naar margenoot14 negende maent, op den twintichsten in de maent: Ende al ’t volck sat op de Ga naar margenoot15 strate van Godts huys, Ga naar margenoot16 zitterende om dese sake, ende van wegen de plasregenen.

10

Doe stond Ezra de Priester op ende seyde tot hen; Ghylieden hebt overgetreden, ende vreemde wijven [by u] doen woonen: om Ga naar margenoot17 Israëls schult te vermeerderen.

11

Nu dan, Ga naar margenoot18 doet den HEERE uwer vaderen Godt belijdenisse, ende doet sijn welgevallen, ende scheydet u af van de volcken des lants, ende van de vreemde wijven.

12

Ende de gantsche Gemeynte antwoordde, ende seyde met Ga naar margenoot19 luyder stemme: Nae uwe woorden, alsoo Ga naar margenoot20 komt het ons toe te doen.

13

Maer des volcks is veel, ende ’t is een tijt van plasregen, datmen hier buyten Ga naar margenoot21 niet staen en kan: ende ’t en is geen werck van een dach nochte van twee, want Ga naar margenoot22 onser vele hebben overgetreden in dese sake.

14

Laet doch onse Vorsten der gantscher gemeynte Ga naar margenoot23 [hier over] staen, ende alle die in onse steden zijn, die vreemde wijven [by haer] hebben doen woonen, op gesette tijden komen, ende met hen de Ga naar margenoot24 Outsten Ga naar margenoot25 van elcke stadt, ende der selver Richters; tot dat wy van ons afwenden de hitticheyt des toorns onses Godts, Ga naar margenoot26 om deser saken wille.

15

Ga naar margenoot27 Alleenlick Ionathan de sone Asahels, ende Iehazia de sone van Tikva, stonden hier over: ende Mesullam, ende Sabbethai de Levijt, holpen hen.

16

Ende de kinderen der gevanckenisse deden alsoo; ende Ezra de Priester [met] de mannen, de hoofden der vaderen, nae den huyse harer vaderen, ende sy alle by namen [genoemt], scheydden sich af, ende sy saten op den eersten dach der Ga naar margenoot28 tiender maent om dese sake te ondersoecken.

17

Ende sy voleyndden’t met alle mannen, die vreemde wijven [by haer] hadden doen woonen: tot op den eersten dach der Ga naar margenoot29 eerster maent.

18

Ende daer werden gevonden van de sonen der Priesteren, die vreemde wijven [by haer] hadden doen woonen: van de sonen Iesua des soons Iozadaks, ende sijne broederen; Maaseja, ende Eliezer, ende Iarib, ende Gedalja.

19

Ende sy Ga naar margenoot30 gaven hare hant, dat sy hare wijven souden doen uytgaen: ende schuldich zijnde [offerden sy] eenen ram van de kudde Ga naar margenoot31 voor hare schult.

20

Ende van de kinderen Immers, Hanani, ende Zebadja.

21

Ende van de kinderen Harims: Maaseja, ende Elja, ende Semaja, ende Iehiël, ende Uzia.

22

Ende van de kinderen Pashurs: Elioënai, Maaseja, Ismaël, Nethaneël, Iosabad, ende Elasa.

23

Ende van de Leviten: Iozabad, ende Simei, ende Kelaja (dese is Kelita,) Pethahja, Iuda, ende Eliezer.

24

Ende van de Sangers, Eljasib: ende van de Poortiers, Sallum, ende Telem, ende Uri.

25

Ende van Ga naar margenoot32 Israël: van de kinderen Paros, Ramja, ende Iezia, ende Malchia, ende Mijamin, ende Eleazar, ende Malchia, ende Benaja.

26

Ende van de kinderen Elams: Mathanja, Zacharja, ende Iehiël, ende Abdi, ende Ieremoth, ende Elja.

[Folio 220r]
[fol. 220r]

27

Ende van de kinderen Zattu: Eljoënai, Eljasib, Mathanja, ende Ieremoth, ende Zabad, ende Aziza.

28

Ende van de kinderen Bebai: Iohanan, Hananja, Sabbai, Athlai.

29

Ende van de kinderen Bani: Mesullam, Malluch, ende Adaja, Iasub, ende Seal, Ieramoth.

30

Ende van de kinderen Pahat-Moabs, Adna, ende Chelal; Benaja Maaseja, Mathanja, Bezaleël, ende Binnui, ende Manasse.

31

Ende van de kinderen Harims: Eliezer, Iesia, Malchia, Semaja, Simeon,

32

Benjamin, Malluch, Semarja.

33

Van de kinderen Hasums: Mathnai, Mathatha, Zabad, Eliphelet, Ieremai, Manasse, Simei.

34

Van de kinderen Bani, Maadai, Amram, ende Uël,

35

Benaja, Bedeja, Ga naar margenoot33 Cheluhu,

36

Vanja, Meremoth, Eljasib,

37

Matthanja, Mathnai, ende Iaasai,

38

Ende Bani, ende Binnui, Simei,

39

Ende Selemja, ende Nathan, ende Adaja,

40

Ga naar margenoot34 Machnadbai, Sasai, Sarai,

41

Azareël, ende Selemja, Semarja,

42

Sallum, Amaria, Ioseph.

43

Van de kinderen Nebo, Ieiël, Matthithja, Zabad, Zebina, Ga naar margenoot35 Iaddai, ende Ioël, Benaja.

44

Alle dese hadden vreemde wijven genomen: ende [sommige] van hen hadden wijven Ga naar margenoot36 daer sy kinderen by gekregen hadden.

Eynde des Boecks EZRA.

margenoot1
Van de sonden des gantschen volcks in’t gemeyn, ende de grove sonde der houwelijcken met de afgodische heydenen in’t bysonder.
margenoot2
Dat is, Hy nam het woort, begon te spreken. siet Iud. 18. op vers 13.
margenoot3
D. getrouwt, ofte tot echtelicke gemeenschap ende bywooninge aengenomen: alsoo versen 10, 14, 17, 18. ende Neh. 13, 23, 27.
margenoot4
Te weten, dese; datmen, door ware bekeeringe, Godts straffe soecke te ontgaen: waer van in’t volgende.
margenoot5
Als bov. 9.4.
margenoot6
Ofte, [leyt] op u, Dat is, het betaemt u, ’t is u ampt, uwe plicht: als Priester zijnde, ende last hebbende van den Coninck van Persen.
margenoot7
Uyt de plaetse van den voorhof des volcx.
margenoot8
Om aldaer eenen gewissen voet ende order van executie te beramen, die in’t volgende verhaelt wort.
margenoot9
D. hy en nuttichde geene spijse noch dranck.
margenoot10
Siet bov. 9.4. alsoo in ’t volgende.
margenoot11
D. gebodt publiceren, uyt-roepinge doen, als bov. 1.1.
margenoot12
D. gehouden voor ge-excommuniceert, afgesneden, ofte gebannen uyt de gemeynte.
margenoot13
Hebr. wech-voeringe.
margenoot14
Genoemt Chisleu, passende voor een deel op November, voor een deel op December.
margenoot15
Siet Neh. 2.8. Waer uyt sommige afnemen, dat alhier verstaen wort de plaetse van den voor-hof des Tempels, die te deser tijt noch open ende onbemuert geweest zy.
margenoot16
Uyt conscientie harer misdaet, ende vreese van Godes straffe.
margenoot17
Hebr. tot Israëls schult toe te doen.
margenoot18
Hebr. geeft.
margenoot19
Hebr. grooter.
margenoot20
Vergel. boven vers 4.
margenoot21
Hebr. geene kracht is om te staen.
margenoot22
Hebr. wy hebben vermenichvuldicht te overtreden.
margenoot23
Dit is aldus vervult uyt het volgende vers.
margenoot24
Als hebbende speciale kennisse van d’inwoonderen harer plaetsen, ende konnende van alle gelegentheyt den grooten Raet te Ierusalem berichten.
margenoot25
Hebr. van stadt ende stadt.
margenoot26
And. geduerende dese sake: ofte, tot dat de sake [zy afgedaen.] item: dese sake aengaende.
margenoot27
’Tschijnt dat desen alleen onder de Priesteren onschuldich geweest zijn aen dese misdaet. Vergel. het volg.
margenoot28
Genoemt Tebet, passende voor een deel op December, voor een deel op Ianuarius.
margenoot29
Abib, ofte Nisan: passende voor een deel op Martius, voor een deel op Aprilis.
margenoot30
D. Sy beloofden by hanttastinge. Vergel. 2.Reg. 10.15.
margenoot31
Siet Levit. 4.3, etc. alwaer den Priesteren soo wel als den gemeenen man bevolen wort, neffens de schult-bekenninge, hare offerhande te brengen.
margenoot32
Tot hier toe zijn verhaelt de schuldige in den kerckelicken stant, die tot den Tempel-dienst gehoorden, volgen nu die daer buyten waren onder den volcke.
margenoot33
Ofte, Cheluhi.
margenoot34
Ofte, Mabnadbai.
margenoot35
Ofte, Iaddau.
margenoot36
Hebr. ende sy hadden sonen, ofte, kinderen gestelt. hy wil seggen, datse de Heydensche wijven verlaten hebben, soo wel die kinderen hadden, als die geene en hadden, als bov. vers 3. geseyt is. Anders, ende daer onder waren wijven, die kinderen voort-gebracht hadden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken