Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Iob berispt de grootsheyt, ende onbeleeftheyt sijner vrienden, vers 1, etc. toont dat de godloose hier meest welvaren, veel min altijt gestraft worden, 6. vermaent sijne vrienden tot opscherpinge hares verstants, ende oordeels, 11. hy bekent de algemeyne leere van Godts wijsheyt, voorsichticheyt, macht, ende rechtveerdicheyt, 13.

1

MAer Iob antwoordde, ende seyde:

2

Trouwens, Ga naar margenoot1 om dat ghy lieden het volck zijt; so sal de wijsheyt met u lieden sterven:

3

Ga naar margenoot2 Ick hebbe oock een herte even als ghy lieden, Ga naar margenoot3 ick en swichte niet voor u: ende Ga naar margenoot4 by wien en zijn niet dergelijcke dingen?

4

Ga naar margenoota Ick ben't [die] sijnen vrient een Ga naar margenoot5 spot is, [maer] Ga naar margenoot6 roepende tot Godt, die hem verhoort: Ga naar margenootb de rechtveerdige, [ende] oprechte Ga naar margenoot7 is een spot.

5

Hy is een Ga naar margenoot8 verachtte fackel, nae de meyninge des genen die Ga naar margenoot9 gerust is: hy is Ga naar margenoot10 gereet Ga naar margenoot11 met de voet te struyckelen.

6

De tenten der verwoesters Ga naar margenootc Ga naar margenoot12 hebben ruste, ende die Godt tergen hebben Ga naar margenoot13 versekertheden, om 'tgene dat Godt Ga naar margenoot14 met sijne hant Ga naar margenoot15 toebrengt:

7

Ende waerlick Ga naar margenoot16 vraecht doch de beesten, ende Ga naar margenoot17 elck een van die Ga naar margenoot18 sal't u Ga naar margenoot19 leeren: ende het gevogelte des Hemels, dat sal't u te kennen geven.

8

Ofte spreeckt tot de aerde, ende sy sal't u leeren: oock sullen't u de visschen der zee vertellen.

9

Wie en weet niet uyt Ga naar margenoot20 alle dese, dat de hant des HEEREN Ga naar margenoot21 dit doet?

10

In wiens Ga naar margenoot22 hant de Ga naar margenoot23 ziele is van al dat leeft, ende Ga naar margenoot24 de geest van alle Ga naar margenoot25 vleesch Ga naar margenoot26 des menschen.

11

Ga naar margenootd Sal niet de Ga naar margenoot27 oore de woorden proeven, gelijck het gehemelte voor sich de spijse smaeckt?

12

Ga naar margenoot28 In de stock-oude is de wijsheyt; ende in de lanckheyt der dagen het verstant.

13

By Ga naar margenoot29 hem is wijsheyt, ende macht: hy heeft raet, ende verstant.

14

Siet, hy Ga naar margenoot30 breeckt af, ende 't en sal niet herbouwt worden: Ga naar margenoote hy Ga naar margenoot31 besluyt yemant, ende daer en sal niet open gedaen worden.

15

Siet, Ga naar margenoot32 hy houdt de wateren op, ende sy droogen uyt: oock Ga naar margenoot33 laet hyse uyt, ende sy keeren de aerde om.

16

By hem is kracht, ende Ga naar margenoot34 wijsheyt: Ga naar margenoot35 sijne is de dwalende, ende die doet dwalen.

17

Ga naar margenootf Hy voert Ga naar margenoot36 de Raets-heeren Ga naar margenoot37 berooft wech: Ga naar margenootg ende Ga naar margenoot38 de Richters maeckt hy uytsinnich.

18

Den Ga naar margenoot39 bant der Coningen maeckt hy los: ende hy Ga naar margenoot40 bindt den gordel aen hare lendenen.

19

Hy voert de Ga naar margenoot41 Overste berooft wech:

[Folio 236v]
[fol. 236v]

ende de Machtige Ga naar margenoot42 keert hy om.

20

Ga naar margenooth Hy beneemt Ga naar margenoot43 den getrouwen de Ga naar margenoot44 sprake: ende der Ouden Ga naar margenoot45 oordeel neemt hy wech.

21

Ga naar margenooti Hy giet verachtinge over de Ga naar margenoot46 Princen uyt: ende hy Ga naar margenoot47 verslapt den riem der geweldigen.

22

Hy openbaert Ga naar margenoot48 de diepten uyt de duysternisse, ende Ga naar margenoot49 des doots schaduwe Ga naar margenootk brengt hy voort in't licht.

23

Ga naar margenootl Ga naar margenoot50 Hy vermenichvuldicht de volckeren, ende verderftse: Ga naar margenoot51 hy breydt de volckeren uyt, ende Ga naar margenoot52 leydtse.

24

Hy neemt Ga naar margenoot53 het herte Ga naar margenoot54 van de Hoofden des volcks der aerde wech, ende Ga naar margenoot55 doetse Ga naar margenootm dwalen in't woeste Ga naar margenoot56 daer geen wech en is.

25

Sy tasten in de Ga naar margenoot57 duysternisse, daer geen licht en is: ende hy Ga naar margenoot58 doetse dwalen, als eenen dronckaert.

margenoot1
Hy spreeckt spotscher wijse, als of hy seyde, Ghy zijt de lieden, by de welcke de wijsheyt te vinden is: andere by u vergeleken, en zijn maer beesten, ende ick bysonderlick, gelijck ghy segt, en ben maer als een jonck wout-esel. boven 11.12. And. Om dat ghylieden een volck zijt. D. zijnde weynich menschen, houdt ghy u soo verstandich als of ghy een geheel volck waert.
margenoot2
Dat is, ick hebbe mede verstant, om tusschen de waerheyt, ende de valscheyt, tusschen het goede, ende het quade te onderscheyden. Herte, voor verstant. Siet bov. 9. op vers 4.
margenoot3
Hebr. Ick en valle niet voor u, ofte meer dan ghy: te weten, van den trap des verstants, ende der wijsheyt. D. aengaende het verstant, ick en behoeve my voor u lieden niet te schamen, zijnde daer in niet leeger nochte minder, dan ghy lieden zijt. Vallen, by den Hebreen is somwijlen kleyn, onweerdich, ende veracht te zijn. Vergel. Nehem. 6.16. ende ond. 13.2.
margenoot4
D. wie en weet die dingen niet, die ghy voortgebracht hebt, van Godes rechtveerdige regeringe, waer door hy de goede pleecht wel te doen, ende de quade te straffen? Daer en is niet bysonders in uwe propoosten, dat een yeder van de geringste niet en soude weten.
margenoota
Iob 16.10. ende capit. 17.2. ende 21.3. ende 30.1.
margenoot5
Ofte, gelach, dat is, die om sijnen elendigen staet beschimpt wort, selfs van de gene, die met hem vrientschaps-halven mede-lijden moesten hebben, ende hem vertroosten.
margenoot6
Verstaet, dit roepen van den vrient, die bespot wort. Iob wil seggen, Ick ben nu wel van u lieden veracht, ende bespot, maer evenwel en ben ick niet sonder troost by Godt, om dat hy my verhoort, als ick hem aenroepe. Dit kan oock verstaen worden van den vrient, die sijnen naesten bespot. De sin soude zijn, dat hy met sijnen naesten niet alleene in sijnen tegenspoet en gabbert, maer oock hem selven wijs maeckt in Godes gunste te staen, ende van hem verhoort te zijn, om dat hy op sijn gemack in weelde, ende voorspoet leeft.
margenootb
Prov. 14.2.
margenoot7
T.w. den boosen, ende verkeerden, die door voorspoet verheven, ende dertel zijn geworden.
margenoot8
D. als een verachte fackel, die by-nae uyt is, ende afgebrandt, ende diemen pleecht wech te werpen, als onnut zijnde, om meer te lichten.
margenoot9
T.w. van alle vreese des quaets, als Prov. 1.33. dat is, die op sijn gemack is, ende in voorspoet sit, sonder eenige moeyte, ofte quellinge van yemant te lijden, ofte te verwachten.
margenoot10
D. die nae by den val schijnt te wesen, door het menigerley cruyce, ende verdriet dat hem over-gecomen is. Iob verstaet dit van hem selven. Vergel. Psal. 35.15. ende 38.18. Ier. 20.10.
margenoot11
Hebr. tot de struyckelinge des voets, ofte [om te zijn] onder de struyckelende met den voet.
margenootc
Iob 21.7. Psal. 73.11, 12. Ierem. 12.1. Hab. 1.3, 4.
margenoot12
Ofte zijn voorspoedich. Dit gaet tegens het gene dat de vrienden Iobs geleert, ende gedreven hadden van den tegenspoet, ende straffen der godtloosen. Siet bov. 4. vers 8, 9. ende 5. vers 3, 4. ende 8.13, 14, 15. ende 11. 11, 20.
margenoot13
Dat is, als vaste plaetsen, ende sterckten daer op sy hen verlaten.
margenoot14
Verstaet de hant Godts. And. voor [hem] dien Godt in sijne hant [alles] toebrengt.
margenoot15
Verstaet, allerley tijdelicke segeningen.
margenoot16
D. aenmerckt het gedierte, ende versint hoe het door de voorsichticheyt Godes, den godtloosen tot vele bequame, ende profijtelicke gebruycken dienstelick is, ende den vroomen dicwils ondienstich, ende schadelick: ofte, slaet oock gade, hoe de kleyne gedierten van de groote, de tamme van de wilde, de domme van de listige verdrucket worden.
margenoot17
Hebr. het sal u leeren: dat is, elck een daer van sal u leeren. Siet Gen. 47. op vers 3.
margenoot18
T.w. dat het hier menichmael den goeden qualick, ende den quaden wel gaet.
margenoot19
T.w. niet met reden, ende sprake, diese niet en hebben, maer met haer doen, en 'tgene haer wedervaert. Alsoo in 't volgende.
margenoot20
T.w. schepselen: Hy wil seggen, datse alle getuygen zijn, dat Godt sijne weldaden, ende straffen vrywillichlick uytdeelt, sonder altijt op de hoedanicheyt der menschen acht te nemen.
margenoot21
T.w. dat den vroomen meest veelderley elende, ende den boosen allerley voorspoet overkomt.
margenoot22
D. macht, ende gebiedt. Siet Genes. 16. op vers 6.
margenoot23
Dit woort beteeckent hier het leven, ofte de gevoelende ziele, die in alle dieren is.
margenoot24
Dit woort siet op den mensche, die eene redelicke, ende onsterffelicke ziele heeft, die een Geest genaemt wort. Siet Num. 16.22. ende de aenteeck.
margenoot25
Verst. het menschelicke lichaem, daer in de redelicke ziele des menschen woont. Alsoo Genes. 17.13. Levit. 19.28. Ezech. 11.19.
margenoot26
Hebr. mans: welck woort dickwils niet alleen het mannelick, maer oock het vrouwelick geslachte, dat is, alle menschen beteeckent. Alsoo Exod. 19.13. ende 21.16. hier ond. 15.16. ende 34.11, etc.
margenootd
Iob 6.30. ende 34.3.
margenoot27
D. het verstant, door middel van de ooren: De sin is, begrijpt het verstant niet de redenen, ende propoosten ofse valsch, ofte waer, redelick, ofte onredelick zijn? Iob geeft sijne vrienden te verstaen, dewijle sy hare uyterlicke sinnen wel wisten te gebruycken, datse oock wel behoorden haer verstant aen te leggen, om sijne redenen, ende uyt die de wonderbare regeringe Godts te begrijpen. ond. 34.3. is de selve gelijckenisse.
margenoot28
Als of hy seyde, Het is wel waer, dat de oude uyt oorsake van de ervarentheyt, die sy van vele dingen hebben, behoorden wijs te zijn, maer niet te min ick mercke datmen van Godt beter, dan van die oude onderwesen wort. And. Is in de stock-oude de wijsheyt? etc. waer mede Iob soude schijnen te willen voor-komen het gene hem bov. 8. vers 8, 9, 10. tegen-geworpen was: seggende: Ghy, mijne vrienden, behooret wel van wegen uwen ouderdom, ende ervarentheyt de order van Godes wijse regeringe te begrijpen, maer de rechte wijsheyt is by Godt, die ghy niet en kont vatten, en niet alleen dese, maer oock sijne sterckte, om krachtelick uyt te voeren alle het gene dat hy wijselick besloten heeft.
margenoot29
N. by Godt. Van het onderscheyt des woordekens wijsheyt, ende wetenschap, ofte verstant, siet 1.Reg. 3. op vers 12.
margenoot30
Te weten, huysen, palleysen, sterckten, steden, etc.
margenoote
Iob 9.12. ende 11.10. Apoc. 3.7.
margenoot31
Verst. dit in 't gemeyne van gevanckenissen, belegeringen, ende allerhande plagen, daer in men soo vast besloten licht, datmen geene openinge, ofte uytkomste en siet, om daer uyt te geraken. Vergel. Ies. 22.22. Apoc. 3.7.
margenoot32
Siet hier van exempelen, Genes. 8.2. 1.Reg. 17.1, 7.
margenoot33
Hier van is een exempel te sien, Gen. 7.11.
margenoot34
Ofte, het wesen, (der saken).
margenoot35
De sin is, dat sonder Godts voorsichticheyt niemant en kan dwalen, nochte een ander in dwalinge brengen: het welcke in 't gemeyne te verstaen is van de dwalinge, niet alleen des lichaems, maer oock des geestes: van de lichamelicke konnen wy sien Psal. 107.4. van de geestelicke, Deut. 13.1. 1.Reg. 22.20. Ezech. 14.9. 2.Thess. 2.11. alwaer sy Gode toe-geschreven worden; niet als een wercker der sonden, maer als een wijs ende heylich regeerder, ende rechtveerdich richter daer van.
margenootf
2.Sam. 15.31. ende 17.14, 23. Iesa. 19.12. ende 25.19. 1.Corint. 1.19.
margenoot36
Verst. elck een der godtloose Raets-Heeren; dat is, wie, ofte hoe groot hy soude mogen zijn. Eene gelijcke maniere van spreken is boven vers 7. ende ond. vers 19.
margenoot37
T.w. van verstant, wijsheyt, ende oordeel.
margenootg
2.Sam. 15.31.
margenoot38
Siet hier van exempelen, 2.Sam. 17.14, 23. Iesa. 19.12. 1.Cor. 1.19.
margenoot39
Verst. het jock der tyrannije, daer mede sy hare ondersaten t'onderhouden, ende verdrucken. Dese maeckt hy los, dat is, te niete.
margenoot40
D. hy en beneemt hen niet alleene hare macht, diese misbruyckten, maer alst hem belieft, hy steltse weder in de selve: want de gordel beteeckent hier haer volle macht, cieraet, ende heerlickheyt, die sy hebben in hare regeringe. Vergel. Iesa. 11.5. Ierem. 13.1, 2, etc. andere verstaen dat hy de Coningen als gevangene ende gebondene wech voert.
margenoot41
Verst. elck een der godloose Oversten, ofte Vorsten. Siet bov. op vers 17. ende van het hebreeusch woort, siet Genes. 41. op vers 45.
margenoot42
D. alle hare raetslagen, voornemen, middelen, ende bedrijf werpt hy om, ende stootse te gronde.
margenooth
Iob 32.9. Iesai. 3.2, 3.
margenoot43
Ofte, wel-sprekenden. Verst. de gene, de welcke beneven datse kloeck van verstande zijn, om goeden, ende getrouwen raet te konnen geven, oock gestadich zijn, om daer by te volherden, ende welsprekende, om den selven anderen vastelick aen te raden: onder dese zijn de getrouwe gesanten, van de welcke gesproken wort, Prov. 25.13.
margenoot44
Hebr. lippe. Siet Gen. 11. op vers 1. ende boven 2. op vers 10.
margenoot45
Hebr. Smaeck. maer by gelijckenisse wort het woort oock gebruyckt voor des menschen verstant, reden, ende oordeel, waer door hy het goede van het quade, ende het eerlicke van het oneerlicke onderscheydt. Alsoo Psal. 119.66. Prov. 11.22. ende smaken voor oordelen, Prov. 31.18.
margenooti
Psal. 107.40.
margenoot46
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick die van selfs, ende vrywillichlick mildadich zijn, Exod. 35.5. Soo worden de Princen, Edele, ende Machtige genaemt, om datse met goet doen, eenen naem willen krijgen, ende beroemt worden. Vergel. Psal. 83.12. Prov. 19.6. ende Luc. 22.25.
margenoot47
D. hy verswackt de alderstercktste: want eene losse rieme maeckt den mensche slapper van leden: maer stijf aengebonden zijnde, maecktse hem vaster, ende wackerder.
margenoot48
Dat is, de alderverborgenste saken. Dese worden oock elders diepten genaemt, als Eccles. 7.24. Dan. 2.22. 1.Corint. 2.10.
margenoot49
Verstaet het alderduysterste, dat niet en scheen emmermeer in 't licht te sullen komen. Alsoo ond. 34.22.
margenootk
Matt. 10.26. 1.Corint. 4.5.
margenootl
Psal. 107.38.
margenoot50
Gelijck voor den Suntvloet. Genes. 5. ende 6.
margenoot51
Gelijck na den Suntvloet, Gen. 10. ende 11.
margenoot52
Dit verstaen sommige ten goede, als een segen, sommige ten quade als, eene straffe.
margenoot53
D. het verstant, ende oordeel. Alsoo boven vers 3.
margenoot54
Te weten, van de Regeerders, ende Overste der volckeren, ofte landen; de welcke aldus dickwijls genaemt worden. Siet Exod. 6.14. Num. 1.16. Deut. 1.13. Iud. 11.8, etc.
margenoot55
D. Leydtse met hare ondersaten door hare aenslagen in't verderf.
margenootm
Psal. 107.4, 40.
margenoot56
Zijnde sonder goet beleyt, ende regeringe.
margenoot57
Verst. de duysternisse des verstants. De sin is, datse door Godes rechtveerdich oordeel gantsch verblindt ende radeloos worden, sulcks datse geenen wech en weten in te gaen, om het verderf te ontkomen.
margenoot58
Vergel. Genes. 19.11. ende 2.Reg. 6.18.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken