Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xlij. Capittel.

Iob bekent sijne schult, vers 1, etc. ende bewijst sijn berouw in stof, ende asschen, 6. Godt bestraft de drie vrienden Iobs, 7. beveelt hen, datse voor sich offerhanden doen, ende dat Iob voor hen bidde, 8. dit gedaen zijnde worden sy met Godt versoent, 9. Iob wort verlost uyt sijn lijden, ende noch eens soo seer gesegent, als te vooren, 10, 12. wort besocht, ende vertroost van sijne broeders, susters, ende goede bekende, 11. wort gesegent niet alleen in middelen, 12. maer oock in kinderen, 13. de lanckheyt sijns levens, 16. sijne doot, 17.

1

DOe antwoordde Iob den HEERE, ende seyde:

2

Ick weet dat ghy alles vermeugt: ende dat geen Ga naar margenoot1 van uwe gedachten en kan Ga naar margenoot2 afgesneden worden.

3

Ga naar margenoota Wie is hy, Ga naar margenoot3 [segt ghy], die Ga naar margenoot4 den raet Ga naar margenoot5 verbergt sonder wetenschap? so hebbe ick dan verhaelt, 'tgene ick niet en verstont; Ga naar margenootb dingen die Ga naar margenoot6 voor my te wonderbaerlick waren, die ick niet en wiste.

4

Hoort doch, ende ick sal Ga naar margenoot7 spreken, Ga naar margenoot8 ick sal u vragen, ende onderricht ghy my:

5

Ga naar margenoot9 Met het gehoor der oore hebbe ick u gehoort: maer nu Ga naar margenoot10 siet u mijne ooge.

6

Daerom Ga naar margenoot11 verfoeye ick [my], ende ick hebbe berouw Ga naar margenoot12 in stof, ende assche.

7

Het geschiedde nu, na dat de HEERE die woorden tot Iob gesproken hadde, dat de HEERE tot Eliphaz den Temaniter seyde: Mijn toorn is ontsteken tegen u, ende tegen uwe Ga naar margenoot13 twee vrienden; want ghylieden en hebt niet recht Ga naar margenoot14 van my gesproken, Ga naar margenoot15 gelijck als mijn knecht Iob.

8

Daerom nemet nu voor u lieden seven varren, ende seven rammen, ende gaet henen tot mijnen knecht Iob, ende Ga naar margenoot16 offert brant-offer voor u lieden, ende laet mijnen knecht Iob voor u lieden bidden: Ga naar margenoot17 want sekerlick Ga naar margenoot18 ick sal sijn aengesicht aennemen, Ga naar margenoot19 op dat ick aen u lieden niet en doe nae uwe dwaesheyt: want ghylieden en hebt niet recht van my gesproken, Ga naar margenoot20 gelijck mijn knecht Iob.

9

Doe gingen Eliphaz de Temaniter, ende Bildad de Suhiter, [ende] Zophar de Naamathiter henen, ende deden gelijck als de HEERE tot hen gesproken hadde: ende de HEERE Ga naar margenoot21 nam het aengesichte Iobs aen.

10

Ende de HEERE wendde Ga naar margenoot22 de gevanckenisse Iobs, doe hy gebeden hadde voor Ga naar margenoot23 sijne vrienden: ende de HEERE vermeerderde, al 'tgene Iob gehadt hadde, Ga naar margenoot24 tot dobbel soo veel.

11

Oock quamen tot hem alle sijne Ga naar margenoot25 broeders, ende alle sijne susters, ende alle Ga naar margenoot26 die hem te vooren gekent hadden, ende Ga naar margenoot27 aten broot met hem in sijnen huyse, ende Ga naar margenoot28 beklaechden hem, ende vertroosteden hem over al het Ga naar margenoot29 quaet, dat de HEERE over hem gebracht hadde: ende sy gaven hem een yegelick een Ga naar margenoot30 stuck gelts, een yegelick oock een Ga naar margenoot31 gouden voor-hooft-ciersel.

12

Ende de HEERE segende Iobs Ga naar margenoot32 laetste meer dan sijn Ga naar margenoot33 eerste: want hy hadde veertien duysent schapen, ende ses duysent kemelen, ende duysent jock runderen, ende duysent eselinnen.

13

Daertoe hadde hy seven sonen, ende drie dochteren.

14

Ende hy noemde den naem der eerster Ga naar margenoot34 Iemima, ende den naem der tweeder Ga naar margenoot35 Kezia, ende den naem der derder Ga naar margenoot36 Keren-happuch.

15

Ende daer en werden soo schoone vrouwen niet gevonden inden gantschen lande, als de dochteren Iobs; ende haer vader Ga naar margenoot37 gafse erfdeel onder hare broederen.

16

Ende Iob leefde Ga naar margenoot38 na desen hondert ende veertich jaer, dat hy sach sijne kinderen, ende sijner kinders kinderen tot in vier geslachten.

17

Ende Iob sterf, out, ende der dagen Ga naar margenoot39 sat.

Eynde des Boecks JOBS.

margenoot1
D. van al het gene dat ghy nae uwe eeuwige, ende oneyndelicke wijsheyt voorgenomen, ende besloten hebt. Siet van het Hebr. woort, bov. 21. op vers 27.
margenoot2
D. verhindert, achtergehouden, ende afgekeert worden, dattet niet en soude worden uytgevoert. Vergel. Genes. 11.6. ende de aenteeck.
margenoota
Iob 38.2.
margenoot3
Dit hadde Godt gesproken bov. 38.2. daer mede Iob sich nu beschuldicht, ende overtuycht vindt.
margenoot4
Naeml. Godts.
margenoot5
D. verduystert, als bov. 38.2. Siet de aent. aldaer.
margenootb
Psal. 40.6. ende 131.1. ende 139.6.
margenoot6
Hebr. wonderen boven my; dat is, die meerder waren, dan ick begrijpen konde. Alsoo Psal. 131.1. Siet gelijcke maniere van spreken, Deut. 17.8. ende 30.11. ende vergel. de aenteeck.
margenoot7
D. bidden, om van u onderwesen te worden in het gene dat my te hooge gaet. Spreken voor bidden. Vergel. 1.Sam. 1.13.
margenoot8
Iob siet op het gene, dat Godt tot hem gesproken hadde, boven 38.3. ende 40.2. Hy wil seggen, dat Godt van hem niet en konde, nochte behoefde onderricht te zijn over sijne diepe oordeelen, ende machtige wercken; maer dat hy wel van Godt begeerde, ende verwachtede door sijnen geest onderwesen te worden.
margenoot9
D. de kennisse, die ick van uwe Majesteyt te vooren gehadt hebbe, door middel van het gehoor; dat is, door de verhalen, ende onderwijsingen, is weynich ten aensiene van de verlichtinge, die ick nu door uwe sichtbare verschijninge, ende tegenwoordige aensprake van uwe Goddelicke wijsheyt, macht, oordeelen, ende wercken ontfangen hebbe.
margenoot10
T.w. niet in u Goddelick wesen, maer in het teecken uwer openbaringe: van het welcke siet bov. 38.1. ende 40.1. Vergel. Gen. 32.30. Num. 12.8. ende 14.14. 1.Reg. 22.19. ende siet de aenteeck.
margenoot11
Over het gene ick te vooren door onverduldicheyt, ende het gevoelen mijnes swaren lijdens onvoorsichtelick voortgebracht hebbe.
margenoot12
Siet bov. 2. op vers 8. ende vergel. 2.Sam. 12.16.
margenoot13
Naeml. Bildad de Suhiter, ende Zophar de Naamathiter. Siet bov. 2. op vers 11.
margenoot14
Het Hebr. woordeken el is oock voor van genomen, Genes. 20.2. 2.Reg. 19.32. ende ond. vers 8. Psal. 59.18, etc.
margenoot15
Iob en wort niet geheel onschuldicht, maer sijne vergrijpinge wort mindere gemaeckt dan sijner vrienden. want dese hebben meest gesondiget door een onverstandich oordeel van Godes straffen, ende segeningen, mitsgaders door onminne, ende wreetheyt tegen Iob, hem voor een huychelaer veroordeelende, ende leugenen tegens hem verdichtende, in plaetse van hem te vertroosten: maer Iob heeft meest misdaen door menschelicke swackheyt, ende onverduldicheyt, zijnde daer toe gekomen door de verkeerde oordeelen, ende schampere aenspraken sijner vrienden.
margenoot16
Te weten, door de hant Iobs.
margenoot17
De hebreeusche woordekens chi im, zijn alsoo genomen, Prov. 23.18.
margenoot18
D. hem uyt genade gunstich zijn, ende sijn gebedt verhooren. Siet Gen. 19. op vers 21. aldus is dese maniere van spreken in't goede genomen; maer in't quade genomen zijnde, beteeckentse den persoone van yemant aensien uyt eene blinde, ende onrechtveerdige gunste. Siet Levit. 19.15. ende de aenteeck.
margenoot19
Sommige setten't aldus over: op dat ick geene dwaesheyt aen u en doe. D. straffe der dwaesheyt, gelijck elders sonde ende ongerechticheyt voor straffe der selver genomen wort.
margenoot20
Siet op vers 8.
margenoot21
Siet op vers 8.
margenoot22
Verstaet hiermede het gewelt des Satans, die Iob als gevangen hielt, om hem te plagen in sijn goet, bov. cap. 1.12. in sijne kinderen vers 18. in sijn lichaem, bov. 2.6. ende inde versmaetheyt, die hem sijne vrouwe, sijne vrienden, ende andere aendeden, bov. 2.9. item 19.13, 14, etc. ende 30.1, etc. Vergel. bov. 36.8. ende d'aenteeck.
margenoot23
Hebr. sijnen vrient. Een eenvoudich getal voor een veelvoudich, gelijck af te nemen is, bov. uyt het vers 8.
margenoot24
Vergel. sijnen eersten rijckdom, daer van te sien is bov. 1.3. met sijnen laetsten, waer van te sien is ond. vers 12.
margenoot25
D. bloetvrienden, ende die hem in maechschap bestonden. Siet Genes. 24. op vers 27.
margenoot26
D. sijne goede bekende, met de welcke hy gemeensamelick tot onderhoudinge van goede vrientschap verkeert hadde.
margenoot27
Siet Gen. 31. op vers 54.
margenoot28
Siet bov. 2. op vers 11.
margenoot29
Verst. het quaet der straffe, ende kastijdinge. siet Gen. 19. op vers 19.
margenoot30
Siet Gen. 33. op vers 19.
margenoot31
And. eenen gouden oor-rinck. Siet Gen. 24. op vers 22.
margenoot32
T.w. het laetste sijns levens.
margenoot33
Siet bov. 1. vers 2, etc.
margenoot34
Dese eerste heeft haren name vanden dach, uyt oorsake (soo eenige meenen) vande klaerte harer schoonheyt.
margenoot35
Soo genaemt van de specerye geheeten kaffie, dewelcke heeft eenen seer lieflicken, ende aengenamen reuck. Siet van de selve specerye, Psal. 45.9.
margenoot36
Dit beteeckent soo veel, als een hoorn van blancketsel. Men meent datse soo blinckende was, als ofse met overvloet van blancketsel hadde overstreken geweest.
margenoot37
Hebr. gaf hen. alsoo in't volgende; zijnde het mannelicke geslachte gestelt voor het vrouwelicke. alsoo Exod. 1.21, etc.
margenoot38
Verstaet nae dese sware besoeckinge.
margenoot39
Vergel. Genes. 25.8. ende de aenteeck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken