Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm I.

Beschrijvinge van den wandel ende de gelucksalicheyt der vroomen, ende ter contrarie van den aert ende elendigen staet der godtloosen.

1

Ga naar margenoot1 WElgelucksalich is de Ga naar margenoot2 man, Ga naar margenoota die niet en wandelt Ga naar margenoot3 in den raet der Ga naar margenoot4 godtloosen, noch staet op den Ga naar margenoot5 wech der Ga naar margenoot6 sondaren, noch sitt in’t Ga naar margenoot7 gestoelte der spotteren.

2

Ga naar margenootb Maer sijn lust is in des HEEREN Ga naar margenoot8 wet, ende hy Ga naar margenoot9 overdenckt sijne wet dach ende Ga naar margenoot10 nacht.

3

Want hy sal zijn als een Ga naar margenootc boom, geplant aen Ga naar margenoot11 water-beken, die sijne vrucht geeft in Ga naar margenoot12 sijnen tijt, ende welckes Ga naar margenoot13 blat niet af en valt: ende al wat Ga naar margenoot14 hy doet, sal wel Ga naar margenoot15 gelucken.

4

Ga naar margenoot16 Alsoo en zijn de godtloose niet, maer als Ga naar margenootd het caf, dat de wint henen drijft.

5

Daerom sullen de godtloose niet Ga naar margenoot17 bestaen in’t Gerichte, noch de sondaers in de vergaderinge der rechtveerdigen.

6

Want de HEERE Ga naar margenoot18 kent den wech der rechtveerdigen, maer de wech der godtloosen sal vergaen.

margenoot1
Als hebbende de belofte van het tegenwoordige, ende toekomende leven, 1.Tim. 4.8.
margenoot2
Dat is, mensche. siet Iob 12. op vers 10.
margenoota
Psal. 26.4. Prov. 1.10, 15. ende 4.14, 15. 1.Cor. 15.33. Ephes. 5.11.
margenoot3
D. nae haeren raet, ofte, aenradinge sijn leven niet aenstelt: ofte, niet gaet in haren raet, om boose stucken met haer te besluyten. Siet Iob 21.16.
margenoot4
Ofte, ongodtlicken, ongerechtigen, onvroomen, boosen, onrustigen. siet Num. 35. op vers 31.
margenoot5
D. met hare maniere van leven, boosen handel ende wandel geene gemeenschap en heeft. Siet Genes. 6. op vers 12. ende onder vers 6.
margenoot6
Die haer werck maken van’t sondigen, in welcken de sonde teenemael is heerschende: alsoo vers 5. ende Psal. 26.9. ende 104.35. Eccl. 2.26. ende 9.2. Ies. 65.20. Mat. 26.45. Rom. 5.8. Siet oock 1.Sam.15. op vers 18.
margenoot7
Ofte, setel, sitplaetse, (als Psal. 107.32.) daer sy ’tsamen zijn, om, als verstockte ende overgegevene booswichten, met alles wat Godtlick is, haer spotterye te drijven.
margenootb
Deut. 6.6, etc. ende 17.19. Ios. 1.8. Psal. 119.1, etc.
margenoot8
Ofte, leere: want door dit woort wort elders, ende doorgaens in dit boeck verstaen de gantsche leere van Godts beschreven woort, ofte der H. Schrifture.
margenoot9
Hebr. eygentlick sal overdencken, ofte, betrachten, ofte, spreken. T.w. met hert ende monde. ende soo in’t volg. dese verwisselinge van tijden is seer gemeen by den Hebreen, (gelijck in’t voorgaende vers Hebr. eygentlick heeft gewandelt, gestaen, geseten.) wy gebruycken oock wel in onse tale gelijcke maniere van spreken: een vroom man sal sulcx niet doen, de godtloose sal soo ende soo doen: een goede boom sal sijne vrucht brengen te sijner tijt. D. een vroom man doet sulcx niet, pleecht soo niet te doen. een godtloose daerentegen doet soo, pleecht soo te doen, etc.
margenoot10
Als hy ontwaeckt, ofte om dies wille sijnen slaep breeckt. Vergel. Psal. 16.7. ende 17.3. ende 63.7. ende 77.7. ende 88.2. ende 119.55, 62. de sin is: steedts, geduerichlick, doorgaens.
margenootc
Ierem. 17.8.
margenoot11
Hebr. eygentlick, waterscheydingen, ofte, verdeylingen der wateren, dat is, stroomen, armen, hier ende daer henen vliedende. Vergel. Psal. 46.5. Prov. 5.16.
margenoot12
Dat is, ter rechter tijt, in sijn saisoen. Alsoo Lev. 26.4. Psal. 104.27. ende 145.15. Ierem. 5. vers 24.
margenoot13
Ofte, loof. het afvallen der bladeren is vergeselschapt met het verwelcken, daerom setten ’t sommigen over, verwelckt niet. Vergel. Ies. 34.4.
margenoot14
De rechtveerdige, die by dien boom vergeleken is.
margenoot15
Ofte, bestaen, gedyen: ofte, [daer in] sal hy voorspoedich zijn. Vergel. Genes. 39.2. 2.Chron. 31.21. ende 32.30. ende siet Rom. 8.28. Sommige duyden dit op den boom, by welcken de rechtveerdige wort vergeleken, aldus: al wat hy voortbrengt (Hebr. maeckt, ofte, doet) sal wel gedyen: om dat het Hebr. woort, maken, van’t voort-brengen der vruchten elders gebruyckt wort. Siet Ies.4. op versen 4, 10. Ierem. 12. op vers 2. ende 17. op vers 8. ende vergel. Matth. 3.8, 10.
margenoot16
T.w. als sulck een boom, als de rechtveerdige.
margenootd
Iob 21.18. Psal. 35.5. Iesa. 17.13. ende 29.5. Hos. 13.3.
margenoot17
Maer vallen, ten tijde als Godt sijne oordelen in de werelt over de godtloose uyt-voert, doch insonderheyt als sy van den Sone Godts verdoemt ende ter hellen verwesen sullen worden: de vergaderinge der rechtveerdigen daer en tegen, sal voor Godt bestaen, ende ten laetsten ingaen in de eeuwige heerlickheyt. Siet Matth. 25.41, 46, etc.
margenoot18
D. bemint, heefter behagen in, kent voor goet, draechter sorge voor. Vergelijckt Genes. 18. op vers 19. Deut. 2.7. Psal. 31.8. ende 101.4. Nah. 1.7. Mat. 7.23. ende 25.12. Thess. 5.12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken