Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm xix.

David leert, dat Godts schepselen, insonderheyt den hemel ende der Sonnen loop, overvloedichlick betuygen van sijne macht, wijsheyt, ende gemeyne goedicheyt, maer roemt boven al de bysondere genade, die hy aen sijn volck bewijst door d’ openbaringe sijns salichmakenden woorts: waer door David verlicht zijnde, sijnen sondelicken staet bekent, biddende om reyninge, mitsgaders bewaringe voor der sonden heerschappye, ende dat hy Gode wel-behaechlick moge leven.

1

EEn Psalm Davids, voor den Ga naar margenoot1 Opper-sang-meester.

2

De hemelen Ga naar margenoot2 vertellen Godts eere, ende het Ga naar margenoot3 Uytspansel verkondicht sijner handen werck.

3

Ga naar margenoot4 De dach aen den dach Ga naar margenoot5 stort overvloedichlick sprake uyt; ende de nacht aen de nacht toont wetenschap.

4

Ga naar margenoot6 Geene sprake, noch geene woorden zijnder, daer Ga naar margenoot7 hare stemme niet en worde gehoort.

5

Ga naar margenoota Haer Ga naar margenoot8 richt-snoer gaet uyt over de gantsche aerde, ende hare redenen aen ’t eynde der werelt; hy heeft in de selve eene Ga naar margenoot9 tente gestelt voor de Sonne.

6

Ende Ga naar margenoot10 die is als een bruydegom, uytgaende uyt sijne slaep-kamer; sy Ga naar margenootb is vrolick als een Ga naar margenoot11 helt, om ’t pat te loopen.

7

Haren uytganck is van ’t eynde des hemels, ende haren ommeloop tot aen de eynden des selven; ende Ga naar margenoot12 niets is verborgen voor hare hitte.

8

Ga naar margenootc De Ga naar margenoot13 Wet des HEEREN is volmaeckt, Ga naar margenoot14 bekeerende de ziele: de Ga naar margenoot15 getuygenisse des HEEREN is Ga naar margenoot16 gewis, den slechten wijsheyt gevende.

9

De bevelen des HEEREN zijn Ga naar margenoot17 recht, verblijdende het herte: het gebodt des HEEREN is suyver, verlichtende de Ga naar margenoot18 oogen.

10

De Ga naar margenoot19 vreese des HEEREN is reyn, bestaende tot in eeuwicheyt: de rechten des HEEREN zijn Ga naar margenoot20 waerheyt, t’ samen zijnse rechtveerdich.

11

Ga naar margenootd Sy sijn begeerlicker dan gout, ja dan veel fijn gout; ende Ga naar margenoote soeter dan honich, ende Ga naar margenoot21 honich-seem.

12

Oock wort u knecht door de selve Ga naar margenoot22 klaerlick vermaent; in’t houden van dien is grooten Ga naar margenoot23 loon.

[Folio 254v]
[fol. 254v]

13

Wie soude de Ga naar margenoot24 afdwalingen verstaen? reynigt my van de Ga naar margenoot25 verborgene [afdwalingen].

14

Houdt uwen knecht oock te rugge van Ga naar margenoot26 trotsheden, laetse niet over my Ga naar margenoot27 heerschen; dan sal ick Ga naar margenoot28 oprecht zijn, ende reyn van Ga naar margenoot29 groote overtredinge.

15

Laet de redenen mijns monts, ende de overdenckinge mijns herten Ga naar margenoot30 welbehaeglick zijn voor u aengesichte; ô HEERE, mijn rotzsteen ende mijn verlosser.

margenoot1
Siet Psal. 4. op vers 1.
margenoot2
D. geven ons stoffe om Godts almacht, wijsheyt, ende goedicheyt te vertellen.
margenoot3
Siet Genes. 1. op vers 6.
margenoot4
D. elcke dach ende nacht, steets op malkanderen volgende, d’eene aen den anderen.
margenoot5
Dat is, ’t is ofse ons steets toespraken ende leerden, gelijck de fonteynen ofte sprinck-aderen steets overvloedichlick water uytgeven ofte uytbortelen, waer van’t Hebr. woort eygentlick verstaen wort. siet Prov. 18.4. Eccl. 12.8. Ies. 49.10.
margenoot6
D. hoe seer verscheyden de talen ende woorden der menschen oock mogen zijn, sulcks dat d’een den anderen niet en kan verstaen, so is nochtans (om soo te spreken) de tale deser schepselen ende hantwercken Godts by allen verstandelick, datmen kan weten, wat sy ons willen seggen. And. [sy hebben] geen sprake, noch geene woorden, [nochtans] wort hare stemme gehoort. dat is, verstaen, Siet Genes. 11. op vers 7.
margenoot7
T.w. der hemelen, uyt vers 1.
margenoota
Rom. 10.18.
margenoot8
D. haer uytermaten schoon gebouw, als of het met een richt-snoer afgemeten ende daer nae gemaeckt ware. siet Zach. 1.16. ende Iob 38. op vers 5. ofte, linie, regel, voorschrift, schrift. D. ’T is, ofse ons met grove linien ende letteren schreven ende leerden van haren Schepper. Vergel. Iesai. 28.10. waer op d’Apostel dit gepast hebbe, Siet Rom. 10.18.
margenoot9
Dit wort in ’t volgende vers verklaert.
margenoot10
T.w. de Sonne, seer schoon ende cierlick hervoor brekende ende oprijsende, gelijck een bruydegom met cierlicke kleederen voor den dach pleecht te komen. Siet Iesa. 61.10.
margenootb
Eccl. 1.5.
margenoot11
Snel ende sterck-loopende van den opganck tot den nederganck. Vergel. Eccl. 1.5.
margenoot12
Ofte, niemant, verstaet daer de Sonne schijnt.
margenootc
2.Sam. 22.31. Psal. 18.31.
margenoot13
Ofte, leere, dat is, Godts Heylich woort. Siet Psal. 1. op vers 2.
margenoot14
Ofte, weder-brengende, weder-oprichtende, dat is, verquickende, troostende, als Psal. 23.3. siet oock Ruth 4. op vers 15. dit is de vrucht van de leere des Euangeliums.
margenoot15
Sijn woort, getuygende van sijn wesen, wille, ende wercken.
margenoot16
Dat is, waerachtich, seker, vast, bestandich. Vergelijckt Psal. 93.5. ende 111.7.
margenoot17
Ofte, richtich, dat is, in alles gelijckformich, met sich selven over-een-stemmende, ende den eenigen rechten wech der salicheyt recht wijsende, van ’t Hebr. woort siet bov. Psal. 7. op vers 11.
margenoot18
Des verstants, siet Psal. 13. op vers 4.
margenoot19
Godt vreesen ende eeren, item, in sijn wegen te wandelen, worden met malcanderen verwisselt. Ies. 29.13. Vergel. met Mat. 15.9. ende 2.Chro. 6.31. met 1.Reg. 8.40. ende Psal. 128.1. Sulcx datmen hier door de kinderlicke vreese, waer mede de kinderen Godts uyt den geloove hem eeren, bequamelick kan verstaen de leere van de ware Religie, ende Godts-dienst, zijnde reyn van alle vuylicheyt der menschelicke gedichtselen, ende medebrengende reynicheyt der herten ende handen. Psal. 24.4.
margenoot20
D. seer, ofte, in alle manieren waerachtich, niet dan enckele waerheyt.
margenootd
Psal. 119.72, 127. Proverb. 8.11.
margenoote
Psal 119.103.
margenoot21
Hebr. het vloeyende der honichraten. dat is, dat uyt de honichraten van selfs sonder perssen vloeyt, ongepijnden honich.
margenoot22
Het Hebr. woort beteeckent blincken, klaer schijnen, ende voorts vermanen, waerschouwen, waer door de mensche een licht ende klaricheyt bekomt voor sijne ziele, mitsgaders nutticheyt, profijt, ende voordeel. Vergel. Ezech. 3. versen 18, 19, 20, 21.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick de hiele. verssene, (Gen. 3.15. ende 26.26.) ende wort voorts genomen voor het eynde van een dinck, (als hooft voor’t begin) ende wijders voor uytkomste, geluck, profijt, belooninge, om datse in’t eynde ende op’t laetste komen: gelijck een ander woort, beteeckende eygentlick het achterste, oock alsoo gebruyckt wort. Siet Prov. 23. op vers 18. dat nu Godt de gehoorsaemheyt sijner kinderen, niet tegenstaende hare onvolmaecktheyt, met groote beloften vereert, de selve voor aengenaem houdt ende beloont, dat en geschiet niet na hare verdienste, maer uyt genade om de verdiensten Iesu Christi wille.
margenoot24
D. sonden, die men door onwetenheyt ende onbedachtheyt begaet. Siet Levit. 4. op vers 2. hy wil seggen, niemant kanse verstaen: (soo menigerley, veel, ja ontallick zijnse). Verg. 1.Reg. 3.9. met 2.Chron. 1.10.
margenoot25
Die ick niet sie noch mercke.
margenoot26
Ofte, moetwillicheden, dat is, moetwillige sonden, die willens ende wetens, ende met opset, hoochmoet, ende verachtinge Godts geschieden.
margenoot27
Vergel. Rom. 6.12.
margenoot28
Siet Genes. 6. op vers 9.
margenoot29
Ofte, vele, menichvuldige.
margenoot30
Hebr. tot, ofte, nae welbehagen, ofte, aengenaemheyt zijn: verg. Ies. 56.7. Ier. 6.20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken