Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm xxx.

David danckt Godt voor sijne verlossinge uyt doodtlicke perijckelen, ende vermaent de kercke om ’t selve met hem te doen, van wegen Godts onbegrijplicke goedertierenheyt, die hy in sijn eygen persoon merckelick hebbe ondervonden: als hy door een gantsch onverwachten haestigen ende schricklicken overval seer ontsett ende verbaest zijnde, op sijn bidden oock seer wonderbaerlick ende haestichlick van Godt verlost is.

1

EEn Psalm, een Ga naar margenoot1 liedt der inwyinge van Davids huys.

2

Ick sal u Ga naar margenoot2 verhoogen, HEERE, want ghy hebt my Ga naar margenoot3 opgetrocken, ende mijne vyanden Ga naar margenoot4 over my niet verblijdt.

3

HEERE, mijn Godt; ick hebbe tot u geroepen, ende ghy hebt my Ga naar margenoot5 genesen.

4

HEERE, ghy hebt mijne ziele uyt het Ga naar margenoot6 graf opgevoert; ghy hebt my by ’tleven behouden, Ga naar margenoot7 dat ick inden kuyl niet ben nedergedaelt.

5

Psalm-singet den HEERE, ghy sijne Ga naar margenoot8 gunst-genooten, ende Ga naar margenoota segget lof ter gedachtenisse sijner Ga naar margenoot9 heylicheyt.

6

Want een Ga naar margenoot10 oogenblick isser in sijnen toorn, [maer] een Ga naar margenoot11 leven in sijne goetgunsticheyt: des avonts vernacht het geween; maer des morgens isser gejuych.

7

Ick seyde wel in mijnen Ga naar margenoot12 voorspoet; Ick en sal niet wanckelen in eeuwicheyt.

8

[Want], HEERE, Ga naar margenoot13 ghy hadt mijnen berch door uwe goetgunsticheyt vast gesett: [maer doe] ghy u aengesicht Ga naar margenoot14 verberchdet, wierd’ ick Ga naar margenoot15 verschrickt.

9

Tot u, HEERE, riep ick; ende ick smeeckte tot den HEERE:

10

Wat gewin isser in mijn Ga naar margenoot16 bloet? in mijn nederdalen tot de groeve? Ga naar margenoot17 sal u het stof loven? sal’t uwe waerheyt verkondigen?

11

Hoort, HEERE, ende zijt my genadich; HEERE, weest my een helper.

12

Ga naar margenoot18 Ghy hebt my mijne wee-klage verandert in eene reye; ghy hebt mijnen Ga naar margenoot19 sack ontbonden, ende my met blijtschap omgordet.

13

Op dat [mijne] Ga naar margenoot20 eere u psalm-singe, ende niet en swijge: HEERE, mijn Godt, in eeuwicheyt sal ick u loven.

margenoot1
Ofte, gesanck, (Siet Psal. 48. op vers 1.) om gespeelt ende gesongen te worden by de inwyinge van Davids hof, als hy van de victorie tegen Absalom te Ierusalem was wedergekomen, ende, in sijn Coninckrijck herstelt zijnde, sijn hof van Absaloms grouwelen suyverde: 2.Sam. 20.3. waer van de meeste uytleggers dit verstaen, gelijck het oock op den inhout deses Psalms bequamelick past. sommige nochtans meynen, dat David Godt hier danckt voor de verlossinge van eene dootlicke krancheyt, uyt vers 3. ende 10. vergeleken met Psal. 6.5. van de inwyinge siet Deuter. 20. op vers 5.
margenoot2
D. hoochlick roemen.
margenoot3
Gelijckmen yets ophaelt ofte optreckt uyt eenen bornput, alsmen doet, wanneermen water putt, waer van het Hebr. woort gebruyckt wort, Exod. 2.19. Dit siet op de groote nooden, daer in David te dier tijt gesteken hadde.
margenoot4
Ofte, tegen my, als Psal. 27.2. siet aldaer.
margenoot5
D. mijn leven van doots perijckel verlost, als in’t volgende verclaert wort. Alsoo worden allerleye plagen ende elenden by krancken ende wonden, ende de geestelicke ende lichamelicke verlossinge ofte herstellinge, by genesinge ofte gesontmakinge in de heylige Schrift dickwils vergeleken. Siet Deut. 32.39. Psal. 103.3. ende 147.3. Ies. 6.10. ende 19.22. Ierem. 8.15. ende 33.6. Hos. 7.1. ende 11.3.
margenoot6
Ofte, helle. dat is, groote angsten ende benauwtheden. Van’t Hebr. woort Scheol, siet Gen. 37. op vers 35.
margenoot7
Ofte aldus: op dat ick niet en ware onder de gene die inden kuyl nederdalen. Vergel. Psal. 28.1.
margenoot8
Siet Psal. 4. op vers 4.
margenoota
Psal. 97.12.
margenoot9
D. sijner wercken ende weldaden aen my ende sijn volck bewesen, daer in hy sijne heylicheyt laet lichten.
margenoot10
D. de straffen ende castijdingen sijner kinderen, gerekent zijnde tegen de weldaden, die hy hen, insonderheyt nae de ziele, bewijst, bevint het sich, dat haer gantsche leven overvloeyt van weldaden, ende dat de straffen door sijne genade alsoo versacht, gematicht ende afgebroken worden, datse seer kort mogen genoemt worden, als David in Absaloms vervolginge hadde ondervonden, ende in’t volgende verklaert, niet tegenstaende, dat andersins sijn kruys ende vervolginge onder Sauls regeringe lange geduert hadde, daer over hy dickwils in de Psalmen klaeght. Vergel. Psal. 37.10. Ies. 17.14. ende 54.8. 2.Cor. 4.17.
margenoot11
Leven, wort hier gestelt tegen, een oogenblick, gelijck avont tegen den morgen.
margenoot12
Als ick in goede ruste satt van alle mijne vyanden, beeld’ ick my in, dat my geen ongeval meer soude overkomen. Vergel. Iob 29. versen 18, 19, 20, etc.
margenoot13
Hebr. Ghy hadt op mijnen berch sterckte doen staen. de sin is, om dat Godt sijn Rijck bevesticht hadde, meynde hy niet dat hem soude bejegenen, het gene hem nochtans door Absalom soo haestichlick overquam. Door sijnen berch kan men verstaen sijn Coninckrijck (vergel. Dan. 2.35, 44). ende Conincklicke hoocheyt, ofte, den berch Zion, daer hy sijn Conincklick hof hieldt.
margenoot14
Dat is, als ghy uwe voorige gunste om mijner sonden wille wat ophielt, (vergel. Deut. 31. op vers 17) ende my door mijnen sone van Ierusalem verdreeft, doe was ick te seer verslagen. Vergel. Psal. 31.23. ende 116.11.
margenoot15
Ofte, ontstelt, beroert.
margenoot16
D. in mijnen doot, dat my Absalom ende de sijne om’t leven brengen. Vergel. Psal. 72.14.
margenoot17
Vergel. Psal. 6. op vers 6.
margenoot18
David verhaelt hier, hoe Godt sijn smeecken genadichlick verhoort, ende hem wonderlick verlost hebbe.
margenoot19
Siet Genes. 37. op vers 34. ende vergel. 2.Sam. 15.30.
margenoot20
Siet Genes. 49. op vers 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken