Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm L.

De Prophete voert Godt in, als komende met groote Majesteyt om sijn volck solemnelick te richten, stercklick betuygende, waer in de ware ende Godt aengename Godts-diensticheyt niet en bestae, ende waer in sy ter contrarie bestae: met eene heftige overtuyginge der Godt-vergetende huychelaren ende verbont-brekers, dreyginge van eeuwich verderf, so sy haer niet en beteren, ende belofte van salicheyt aen de gene die hem recht dienen.

1

EEn Psalm Ga naar margenoot1 Asaphs. De Ga naar margenoot2 Godt der goden, de HEERE spreeckt, ende roept de Ga naar margenoot3 aerde; van den op ganck der Sonne, tot aen haren onderganck.

2

Uyt Zion, de Ga naar margenoot4 volkomentheyt der schoonheyt, Ga naar margenoot5 verschijnt Godt blinckende.

3

Onse Godt sal Ga naar margenoot6 komen ende sal niet Ga naar margenoot7 swijgen: een Ga naar margenoot8 vyer voor sijn aengesichte sal verteeren; ende rontom hem sal het seer stormen.

4

Hy sal roepen tot den Ga naar margenoot9 hemel van boven, ende tot de aerde, om sijn volck te richten.

5

Ga naar margenoot10 Versamelt my mijne gunst-genooten, die Ga naar margenoot11 mijn verbont maken met offerhande.

6

Ga naar margenoot12 Ende de hemelen verkondigen sijne gerechticheyt: want Godt selve is Richter, Ga naar margenoot13 Sela!

7

Hoort, mijn volck, ende ick sal spreken; Israël, ende ick sal onder u Ga naar margenoot14 betuy-

[Folio 263r]
[fol. 263r]

gen: Ick Godt, ben Ga naar margenoot15 uwe Godt.

8

Ga naar margenoot16 Om uwe offerhanden en sal ick u niet straffen: want uwe brant-offeren zijn steets voor my.

9

Ick sal uyt u huys geenen varre nemen; [noch] bocken uyt uwe koyen.

10

Want al ’t gedierte des wouts is mijne; de beesten op Ga naar margenoot17 duysent bergen.

11

Ick kenne al’t gevogelte der bergen: ende het wilt des velts is Ga naar margenoot18 by my.

12

So my hongerde, ick en soude’t u niet seggen: want Ga naar margenoota mijne is de werelt ende hare Ga naar margenoot19 volheyt.

13

Soud’ ick Ga naar margenoot20 stieren-vleesch eten, ofte bocken-bloet drincken?

14

Offert Gode Ga naar margenoot21 danck: ende Ga naar margenootb betaelt den Alderhoochsten uwe geloften.

15

Ende roept my aen in den dach der benautheyt: Ick salder u uyt helpen, ende ghy sult my eeren.

16

Maer tot den godtloosen seyt Godt; Wat hebt ghy mijne insettingen te vertellen? ende neemt mijn verbont in uwen monde?

17

Dewijle ghy de Ga naar margenoot22 kastijdinge hatet, ende mijne woorden Ga naar margenoot23 achter u henen werpt.

18

Indien ghy eenen dief siet, so Ga naar margenoot24 loopt ghy met hem: ende u Ga naar margenoot25 deel is met de overspeelders.

19

Uwen mont Ga naar margenoot26 slaet ghy in ’t quade: ende uwe tonge Ga naar margenoot27 koppelt bedroch.

20

Ghy sitt, ghy spreeckt Ga naar margenoot28 tegen uwen broeder, tegen den Ga naar margenoot29 sone uwer moeder geeft ghy lasteringe uyt.

21

Dese dingen doet ghy, ende ick Ga naar margenoot30 swijge: ghy meent, dat ick Ga naar margenoot31 teenemael ben gelijck ghy: Ick sal u straffen, ende sal’t Ga naar margenoot32 ordentelick voor uwe oogen stellen.

22

Verstaet dit doch, ghy godt-vergetende: op dat ick niet en Ga naar margenoot33 verscheure, ende niemant en redde.

23

Wie danck-offert, die sal my eeren: ende wie [sijnen] Ga naar margenoot34 wech [wel] aenstelt, dien sal ick Godts heyl doen Ga naar margenoot35 sien.

margenoot1
Ofte, voor Asaph, dat is, hem ofte sijnen nakomelingen ter handen gestelt, om in Godts kercke te gebruycken: gelijck Iacob ende Israel dickwils genomen worden voor de Israeliten ofte Iacobs nakomelingen, ende Aaron voor Aarons nakomelingen, 1.Chr. 12.27. Alsoo kanmen oock door Asaph somtijts verstaen sijne nakomelingen. Asaph was een Oppersangmeester ende oock een Siender, ofte Prophete. Siet 1.Chron. 25.1, etc. ende 2.Chron. 29.30.
margenoot2
Siet Deut. 10. op vers 17. ende Psal. 82.1. Sommige verstaen, dat hier drie onderscheydene namen Godts by een gevoecht zijn, El, Elohim, Iehova, vergel. Iosu. 22.22.
margenoot3
Dat is, inwoonders der aerde.
margenoot4
Dat is, die volkomen schoon is, ten aensien des reynen Godts-diensts, der heylige vergaderingen, der Arke des verbonts, etc. ende aller geestelicke beteeckende saken. Vergel. Psal. 48.3. Thren. 2.15. 1.Pet. 1.10, 11, 12.
margenoot5
Ofte, is Godt blinckende verschenen. Vergel. Deut. 33.3. sommige nemen’t aldus: Godt heeft de volkomenheyt der schoonheyt uyt Zion doen verschijnen.
margenoot6
Vergel. Apoc. 22.20.
margenoot7
Ofte, stille zijn. siet Iud. 18. op vers 9.
margenoot8
Vergel. Deut. 4.24. 2.Sam. 22.9. ende Psal. 18.9.
margenoot9
Om die als tot getuygen te nemen, siet Deut. 4. op vers 26.
margenoot10
Verg. Mat. 24.31. Dit zijn Godts woorden, waer mede hy ingevoert wort, gelijck als door sijne sentboden, sommerende ende verdachvaerdende sijn volck (die in’t gemeyn den tijtel voeren van sijne gunst-genoten) om sijn oordeel over hare Godtsdiensten uyt te spreken.
margenoot11
D. die offeren, om het verbont, dat tusschen my ende hen is, daer door te versegelen, ende te toonen, dat sy mijne trouwe bontgenooten zijn. van de ceremonien, in’t maken van verbonden gebruyckelick, siet Gen. 15. op versen 17, 18. ende een exempel van verbont-maken tusschen Godt ende sijn volck door offerhanden, Exo. 24.4, 5, 6, 7, 8. Dit alles sach op het bloet des nieuwen Testaments, ende den Middelaer van dien, onsen Heere I. Christum, in welcken alleen het verbont Godts met alle sijne ware gunst-genooten bevesticht is. Hebr. capp. 7, 8, 9, 10.
margenoot12
Dit zijn weder de woorden des Propheets, die hy (eer hy voortgaet in’t verhael van Godts woorden tot sijn volck) hier invoecht, om de gerechticheyt van Godts oordeel aen te wijsen, waer van alle creaturen getuygenisse moeten geven, insonderheyt de Hemelsche heyrscharen der H. Engelen, die hem in ’t oordeel assisteren ende vereerlicken, mitsgaders sijne heyligen, vande welcke oock geseyt wort, datsysullen richten Mat. 19.28. 1.Cor. 6.2. Vergel. Dan. 7.10. Matth. 25.31.
margenoot13
Siet Psal. 3. op vers 3.
margenoot14
Ick sal u eernstelick voorhouden ende verklaren den rechten inhout des verbonts, dat ick met u opgericht hebbe: ofte, Ick sal tegen u betuygen, D. u met eernst overtuygen, dat ghy mijn verbont overtreedt. Beyds doet Godt in desen Psalm, eensdeels opscherpende de vroome, anderdeels de godtloose huychelaren overtuygende ende scherpelick dreygende, als verbont-brekers: ende de Hebr. maniere van spreken wort in beyde beteeckeningen gebruyckt.
margenoot15
Ofte, Ick [ben] Godt, uwe Godt. siet Genes. 17. op vers 7. Dit is den inhoudt des verbonts van Godts zijde. van sijns volcks plicht spreeckt Godt in’t volgende.
margenoot16
T.w. so veel het uyterlicke aengaet: met offeren zijt ghy gestadichlick besich, daer schort het niet aen, wil de Heere seggen: maer aen’t geestelicke ende pricipaelste, als onder volcht. sommige verstaen’t voorts van de afschaffinge der ceremonien des Ouden Testaments, ende instellinge van den geestelicken godtsdienst in den Nieuwen Testamente.
margenoot17
Hebr. geberchten van duysent. dat sommige oversetten, op geberchten by duysenden, verstaende dat van de beesten.
margenoot18
Ofte, aen my, met my. D. het is in mijne macht, voor my gereet. ofte, het komt my altemael toe, ick kan ’t hebben als het my belieft, ’tis tot mijnen besten: sulcx dat ghy verre verdoolt zijt, so ghy meynt, dat ghy my met uwe uyterlicke offerhanden alleen soudt payen, ofte mijn verbont voldoen.
margenoota
Exod. 19.5. Deut. 10.14. Iob 41.2. Psal. 24.1. 1.Cor. 10.26, 28.
margenoot19
D. al watter in is, waer mede sy van my vervult ende verciert is. als Psal. 24.1. ende 89.12.
margenoot20
Van het Hebr. woort siet psal. 22. op vers 13.
margenoot21
Ofte, lof. van’t ceremoniael lof-offer siet Lev. 7.12. maer hier wort gesproken vande geestelicke offerhanden, die Godts bontgenooten schuldich zijn te doen. Verg. Hebr. 13.15.
margenootb
Deut. 23.23. Iob 22.27. Psal. 76.12. Eccl. 5.4, 5.
margenoot22
Ofte, tucht, bestraffinge, met woorden ofte wercken, dienende tot onderwijs ende verbeteringe eens sondaers. het Hebr. woort beteeckent eygentlick verbant, bedwanck, ende wort voorts genomen voor tucht ende kastijdinge, zijnde den wech des levens ende der wijsheyt, Prov. 6.23. ende 12.1.
margenoot23
Alsmen doet, wanneermen yets veracht, ende van geener weerde houdt, dat men voor oogen niet sien en mach. Vergel. 1.Reg. 14. op vers 9.
margenoot24
Ofte, ghy stemt met hem toe, ghy hebt behagen in hem. de sin is, ghy zijt terstont vyerich ende gereedt om in sijn quaet doen te consenteren, ende voegt u met herte, mont, ende daet met hem. het Hebr. woort schijnt beyder beteeckeninge deelachtich te zijn, loopen, ende behagen daer in hebben.
margenoot25
Vergel. Prov. 29.24. waerop dan volcht, dat soodanige haer deel der straffe oock met de selve ontfangen. siet Iob 20.29. met d’aenteeck.
margenoot26
Hebr. eygentlick, sendt, D. ghy gebruyckt, legt aen, besteedt dien in quade saken.
margenoot27
Ofte, smeedt te samen.
margenoot28
Tot sijn nadeel.
margenoot29
Siet deut. 13. op vers 6.
margenoot30
Ofte, houde my stil, u op der daet niet straffende, maer tijt gunnende tot bekeeringe, nae mijne lanckmoedicheyt, die ghy nochtans misbruyckt. Vergel. Rom. 2.4, 5.
margenoot31
Hebr. zijnde zy, ofte, zijn sal.
margenoot32
Als op eene rijge, ofte in order, sal ick u optellen, ende doen gevoelen alle uwe verbont-brekingen.
margenoot33
Als een leeuw ofte ander wilt dier. Siet dese beteeck. van’t Hebr woort Gen. 31.39. ende 37.33. Exod. 22.13. And. roove, wech-rijte. T.w. om te verscheuren.
margenoot34
D. leven, handel ende wandel. als Psal. 1. op vers 1. And. die ’t tot eene gewoonte stelt, ofte, eene gewoonte daer van maeckt. T.w. van Godt te loven ende te dancken.
margenoot35
D. genieten, als Psal. 4.7. ende elders dickwils. siet Iob 7. op vers 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken