Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxxij.

David korts voor sijnen doot, bidt voor Salomo, ende voorseyt eenen seer gesegenden ende geluckigen staet sijns Coninckrijcks, als zijnde een voorbeelt des Coninckrijcks Christi, over welckes eeuwicheyt, uytbreydinge, heerlicheyt, ende genaden-rijcken staet hy sich ten uytersten door geloove verheugt, besluytende met eene hertelicke dancksegginge.

1

Ga naar margenoot1 VOor Salomo. O Godt, geeft den Ga naar margenoot2 Coninck uwe Ga naar margenoot3 rechten; ende uwe gerechticheyt den sone des Ga naar margenoot4 Conincx.

2

So sal hy u volck richten met gerechticheyt; ende Ga naar margenoot5 uwe elendige met recht.

3

Ga naar margenoot6 De Ga naar margenoot7 bergen sullen den volcke vrede dragen; oock de heuvelen, Ga naar margenoot8 met gerechticheyt.

4

Hy sal de elendige des volcks Ga naar margenoot9 richten, hy sal de kinderen des nootdurftigen verlossen; ende den Ga naar margenoot10 verdrucker verbrijselen.

5

Sy sullen u vreesen, Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 soo lange de Sonne ende Mane sullen zijn, van geslachte tot geslachte.

6

Hy sal nederdalen als een Ga naar margenootb Ga naar margenoot12 regen op het Ga naar margenoot13 na-gras; als de droppelen die de aerde Ga naar margenoot14 bevochtigen.

7

Ga naar margenoot15 In sijne dagen sal de rechtveerdige Ga naar margenoot16 bloeyen, ende de veelheyt van vrede; Ga naar margenoot17 tot dat de Mane niet meer en zy.

8

Ende hy sal heerschen van de Ga naar margenoot18 zee tot aen de zee; ende van de Ga naar margenoot19 Riviere tot aen de eynden der aerde.

9

Ga naar margenoot20 D’ingesetene van dorre plaetsen sullen voor sijn aengesichte knielen: ende sijne vyanden sullen het Ga naar margenoot21 stof lecken.

10

De Coningen van Ga naar margenoot22 Tharsis ende de Ga naar margenoot23 eylanden sullen geschencken aenbrengen: de Coningen van Ga naar margenoot24 Scheba ende Seba sullen vereeringen toevoeren.

11

Ia Ga naar margenoot25 alle Coningen sullen sich voor hem nederbuygen: alle heydenen sullen hem dienen.

12

Ga naar margenootc Want hy sal den nootdurftigen redden, die daer Ga naar margenoot26 roept: mitsgaders den elendigen, ende die geenen helper en heeft.

13

Hy sal den armen ende nootdurftigen Ga naar margenoot27 verschoonen: ende de zielen der nootdurftigen Ga naar margenoot28 verlossen.

[Folio 269r]
[fol. 269r]

14

Hy sal hare zielen van Ga naar margenoot29 list ende gewelt bevrijden; ende haer Ga naar margenoot30 bloet sal dierbaer zijn in sijne oogen.

15

Ende hy sal Ga naar margenoot31 leven; ende men sal hem geven van ’t gout van Scheba; ende men sal geduerichlick voor Ga naar margenoot32 hem bidden: den gantschen dach salmen hem Ga naar margenoot33 segenen.

16

Isser een Ga naar margenoot34 hant vol koorn in’t lant op de Ga naar margenoot35 hoochte der bergen; de vrucht daer van sal Ga naar margenoot36 ruysschen als de Libanon: ende die van de Ga naar margenoot37 stadt sullen bloeyen als het kruyt der aerde.

17

Sijn Naem sal zijn tot in eeuwicheyt; Ga naar margenoot38 soo lange alsser de Sonne is, sal sijn Naem Ga naar margenoot39 van kint tot kint voortgeplant worden; ende sy Ga naar margenoot40 sullen in hem gesegent worden: alle heydenen sullen hem welgelucksalich roemen.

18

Ga naar margenoot41 Gelooft zy de HEERE Godt, de Godt Israëls; die alleen wonderen doet.

19

Ende gelooft zy de Naem sijner Ga naar margenoot42 heerlickheyt tot in eeuwicheyt: ende de gantsche aerde worde met sijne heerlickheyt vervult: Amen, ja Amen.

20

Ga naar margenoot43 De gebeden Davids, des soons Isai hebben een eynde.

margenoot1
Als sijn vader David hem tot Coninck in sijne plaetse gestelt hadde. Siet 1.Reg. 1.32, etc. doch onder Salomo is mede begrepen de Messias, als de Coninck des vredes. Hebr. 7.2.
margenoot2
Salomo.
margenoot3
D. eene rechtveerdige regeringe, nae ’t voor-schrift uwer wetten.
margenoot4
D. mijnen sone: want dat David den autheur deses Psalms is, blijckt uyt het laetste versken: doch onder Salomons voorbeelt propheteert David mede seer heerlick van den Hemelschen Coninck Christo, ende sijn Coninckrijck.
margenoot5
D. de vroome, die t’onrecht verdruckt worden, ende u lief zijn: alsoo Psa. 74.19. Vergel. Psal. 69.24, 34.
margenoot6
Ofte, laet de bergen, etc. by forme van prophetisch wenschen ende bidden: ende soo in’t volgende.
margenoot7
Alle plaetsen des lants, hooge ende leege, sullen overvloeyen van vrede ende gerechticheyt, gelijck een aerdrijck, dat vruchten draegt in overvloet. Vergelijckt 2.Reg. 4.25. Psal. 85. versen 11, 12. item 1.Chron. 22.9. ende Hebr. 7.2.
margenoot8
Ofte, door, vermits de gerechticheyt, die de Coninck Salomo oeffenen, ende de Messias aenbrengen sal.
margenoot9
D. van overlast bevrijden.
margenoot10
Die met list ofte gewelt andere verdruckt.
margenoota
Psal. 89.37, 38.
margenoot11
D. soo lange als de werelt sal staen, sult ghy, ô Godt, uwe kercke onder de regeringe des Messie op aerden hebben, die u sal eeren ende dienen. Hebr. met, by, ofte, voor de Sonne, ende voor’t aenschijn der Mane, geslacht der geslachten. Vergel. Gen. 8. op vers 22. Iob 26. op vers 10. Psal. 89.37, 38. ende onder vers 7, 17.
margenootb
2.Sam. 23.4.
margenoot12
Vergel. 2.Sam. 23. op vers 4. Deut. 32.2. Iob 29.23. Hos. 6.3.
margenoot13
Afgemaeyt gras, et-groen, Hebr. eygentl. afgeschoren.
margenoot14
Hebr. Bevochtinge. maer het Hebr. woort (dat hier alleen gevonden wort) heeft de beteeckeninge van eene sulcke bevochtinge, die door verspreydinge ofte, sprenginge der droppelen geschiet, so dat het lant den regen bequamelick kan indrincken, ende sijn kleyn uytspruytsel daer van verquickt worden ende opschieten. Vergel. Psal. 65.10, 11.
margenoot15
D. in den tijt sijner regeringe, onder sijn Rijck.
margenoot16
Ofte, groenen, groeyen.
margenoot17
Siet op vers 5.
margenoot18
D. van d’eene zee tot d’andere zee.
margenoot19
Euphrates, welcke lantpale Israel belooft was, ende Salomo gehadt heeft: maer Christus tot aen de eynden der werelt. siet Genes. 15.18. 1.Reg. 4.21, 24. Matth. 28.18, 19. Apoc. 11.15.
margenoot20
Hebr. dorricheden. Dat is, barbarisch volck, dat woeste, dorre, onbekende plaetsen bewoont, voor Salomo: item, wilde, woeste, ongeloovige heydenen, voor Christo. Vergel. Iesa. 40.3, 4. ende 42.11, 12, etc.
margenoot21
Vergel. Mich. 7.17. ende Iesa. 49.23.
margenoot22
Die aende oceaensche zee woonen. siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot23
De Hebreen verstaen hier, ende in vele andere plaetsen, by de eylanden, de volcken die in ofte aen de middellantsche zee ende daer over gelegen zijn, al en zijnse juyst niet rontom in’t water gelegen. Siet Genes. 10. op vers 5. item, Iesa. 20.6. ende 23.2, 6. Ierem. 25.22. met d’aenteeck. etc.
margenoot24
Siet Genes. 10. op vers 7.
margenoot25
Dit siet alleenlick op den Messiam.
margenootc
Iob 29.12.
margenoot26
Over sijne elende, ende om hulpe. Vergel. Iob 29.12.
margenoot27
Ofte, genadichlick sparen.
margenoot28
Ofte, behouden.
margenoot29
D. van de gene diese met list ende gewelt verdrucken.
margenoot30
Dat de godtloose soeckt te vergieten, acht hy so weerdich, dat hy de uytstortinge niet lichtelick sal toelaten, ofte hy sal’t swaerlick wreken. Vergel. Psal. 116.15.
margenoot31
D. een lanck leven hebben, gelijckmen den Coningen pleecht toe te wenschen. 2.Sam. 16.16. 1.Reg. 1. versen 31, 39. Vergel. 1.Reg. 11.42. ende Christum aengaende, Ies. 53.10. Rom. 6.9. Hebr. 7.3. ende 13.8.
margenoot32
Niet alleen voor Salomo ende sijn rijck, maer wel bysonderlick voor den voortganck des geestelicken Coninckrijks Christi. Siet Psal. 118.24, 25, 26.
margenoot33
D. hoochlick loven ende roemen. And. aldus: ende hy (Christus) sal hem (den armen) geven van ’t gout van Scheba. ende hy (Christus) sal geduerichlick voor hem (den armen) bidden: den gantschen dach sal hy (Christus) hem (den armen) segenen.
margenoot34
Ofte, een kleyn deel, het minste, ofte, een weynich koorns. te weten, gezaeyt.
margenoot35
Hebr. hooft.
margenoot36
D. ’t sal soo overvloedich ende heerlick opkomen, dat het van wegen de menichte sal ruysschen, als het van den wint bewogen wort, gelijck de boomen op den Libanon. Vergel. wijders Hose. 14.8. met d’ aenteeck. ende Matth. 13.7, 23. Actor. 2.41. ende 4.4, etc. Ofte aldus: Hy sal zijn als [wanneer] een hant vol koorn, etc. verstaende dit van de kleyne beginselen sijns Coniuckrijcks op aerden.
margenoot37
D. de stadt-lieden, inwoonders van Ierusalem ende andere steden. Vergel. Iesa. 27.6.
margenoot38
Hebr. voor ’t aenschijn der Sonne. Siet op vers 5.
margenoot39
Hebr. eygentlick als of men seyde: sal gesoont, ofte, gekindt worden, dat is, van kint tot kint worden voortgebreyt, voortgeteelt.
margenoot40
Siet Gen. 22. op vers 18.
margenoot41
Hebr. gesegent, ende soo in’t volgende vers.
margenoot42
D. sijn eerlicke ofte heerlicke Naem.
margenoot43
De sin is niet, datter geen Psalmen Davids in dit boeck meer souden volgen, maer dat dit de laetste Psalm is, dien David in sijn leven gemaeckt, ende sijnen sone Salomo, ja der gantscher Kercke, als tot een Testament ofte kleynoot heeft nagelaten, besluytende met dese uytmende prophetie van sijnen geestelicken gebenedijden Coninck, den Messia, onsen Heere Iesu Christo. Sommige meenen dat met dit besluyt te kennen wort gegeven, dat alle de voorgaende Psalmen van David alleen gemaeckt zijn, daer in ’t volgende verscheydene gevonden worden, die van anderen zijn gemaeckt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken