Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxxxj.

De Prophete vermaent het volck, Godt den Heer hoochlick te loven, van wegen de veelvoudige weldaden ende verlossingen die Godt aen het selve gedaen hadde: met klachte over hare ongehoorsaemheyt, die hen tot schade was gereykende.

1

VOor den Opper-sang-meester op Ga naar margenoot1 de Gittith, [een Psalm] Ga naar margenoot2 Asaphs.

2

Singt vrolick Gode onse Sterckte: Iuychet Ga naar margenoot3 den Gode Iacobs.

3

Heft eenen Psalm op, ende geeft den trommel: de lieflicke harpe met de luyte.

4

Ga naar margenoot4 Blaest de basuyne Ga naar margenoot5 in de nieuwe Mane, Ga naar margenoot6 ter bestemder tijt op onsen feest-dach.

5

Want Ga naar margenoot7 dat is eene insettinge Ga naar margenoot8 in Israël, een recht Ga naar margenoot9 van den Godt Iacobs.

6

Hy heeft Ga naar margenoot10 het gesett Ga naar margenoot11 tot een getuygenisse Ga naar margenoot12 in Ioseph, als Ga naar margenoot13 hy uytgetogen was tegen Egyptenlant: [al waer] Ga naar margenoot14 ick gehoort hebbe Ga naar margenoot15 een sprake die ick niet en verstont.

7

Ga naar margenoot16 Ick hebbe Ga naar margenoot17 sijne schouder van Ga naar margenoot18 den last onttrocken: sijne handen zijn Ga naar margenoot19 van de potten Ga naar margenoot20 ontslagen.

8

Ga naar margenoot21 In de benauwtheyt riept ghy, ende ick hielp u uyt, Ick antwoordde u Ga naar margenoot22 uyt de schuyl-plaetse des donders: Ga naar margenoot23 Ick beproefde u aen de wateren van Ga naar margenoot24 Meriba, Ga naar margenoot25 Sela!

9

Ga naar margenoot26 Mijn volck, [seyde ick] hoort toe, ende Ga naar margenoot27 ick sal onder u betuygen: Israël, Ga naar margenoot28 of ghy nae my hoordet!

10

Daer en sal onder u geen uyt-lants Godt wesen, ende ghy en sult u voor geenen vreemden Godt nederbuygen.

11

Ick ben de HEERE uwe Godt, die u hebbe op-gevoert uyt het lant van Egypten: Ga naar margenoot29 Doet uwen mont wijt open, ende ick sal hem vervullen.

12

Maer mijn volck en heeft mijne stemme niet gehoort: ende Israël Ga naar margenoot30 en heeft mijner niet gewilt.

13

Dies heb’ ick het overgegeven Ga naar margenoot31 in ’t goetduncken hares herten, datse wandelden in hare raetslagen.

14

Och dat mijn volck nae my gehoort hadde! Ga naar margenoot32 dat Israël in mijne wegen gewandelt hadde!

15

In korten soude ick hare vyanden Ga naar margenoot33 gedempt hebben, ende mijne Ga naar margenoot34 hant gewendt hebben tegen hare wederpartijders.

16

Die den HEERE haten, souden Ga naar margenoot35 sich hem geveynsdelick onderworpen hebben, maer Ga naar margenoot36 haerlieder tijt soude eeuwich geweest zijn.

17

Ende Ga naar margenoot37 hy soude Ga naar margenoot38 het gespijst hebben met Ga naar margenoot39 het vette der tarwe: Ia Ga naar margenoot40 ick soude u versadigt hebben met honich Ga naar margenoot41 uyt de rotz-steenen.

margenoot1
Siet Psal. 8. op vers 1.
margenoot2
Ofte, voor Asaph, als Psal. 80.1.
margenoot3
D. dien Godt, die een verbont gemaeckt heeft met Iacob ende sijne Nakomelingen.
margenoot4
Siet de aenteeckeninge Lev. 23. op vers 24.
margenoot5
T.w. te dier tijt als Godt een besonder feest hadde ingestelt, Num. 10.10. ende 28.11, 14.
margenoot6
And. in de bedeckinge, T.w. der mane, D. als de mane duyster is. sommige verstaen hier het feest des geklancks. waer van te sien is, Lev. 23.24. andere verstaen in’t eerste lit de nieuwe mane, ende in’t volg. de drye jaer feesten. waer van te sien is, Deut. 16.16.
margenoot7
T.w. de basuyne te blasen.
margenoot8
D. onder ’t volck van Israel.
margenoot9
And. voor den Godt Iacobs, T.w. datmen hem eenen rechten Godts-dienst doe, soo als hy dien van sijn volck vereyscht. Siet van de insettinge der feest-dagen, Exod. 23.17. Deut. 16.16.
margenoot10
T.w. het blasen der basuynen, ende d’onderhoudinge der ceremonien ende feest-dagen.
margenoot11
T.w. sijner genade over sijn volck.
margenoot12
D. onder de nakomelingen Iosephs, by de welcke hier in ’t gemeyn alle Israeliten verstaen worden, als oock Psal. 80.2.
margenoot13
T.w. Godt, die oorloge tegen de Egyptenaers gevoert heeft, haer aentastende met sijne plagen.
margenoot14
Dit spreeckt Israel, in sulcken sin, namelick willende te verstaen geven, dat het in den persoon harer vaderen [in welckers lendenen sy waren] onder een vreemt ende onbekent volck in Egypten gewoont hadde.
margenoot15
Hebr. een lippe, als Genes. 11.1. De Hebreeusche ende Egyptische spraken waren so wijt van malkanderen verscheyden, dat d’een d’ander niet en verstont. T.w. in’t begin, als sy eerst in Egypten quamen. Siet Genes. 42.23. Sommige nemen dit alsoo, dat de Propheet alhier wil seggen, dat Israel te dier tijt noch niet en verstont de aensprake Godts, als daer toe noch niet gewent zijnde. Vergel. Act. 7.25.
margenoot16
Dit zijn de woorden des Heeren, den welcken de Prophete hier sprekende in-voert.
margenoot17
Syne) T.w. Iosephs, D. der Israeliten, als vers 6.
margenoot18
T.w. der dienstbaerheyt, die ’tvolck van Israel in Egypten onderworpen was. siet Exod. 1. ende 5.
margenoot19
Hebr. van den pot. ’T schijnt, dat de Prophete daer op siet, dat de kinderen Israels potaerde hebben moeten graven, van de welcke sy gedwongen waren tichel-steenen ende potten te maken. And. Backen. T.w. daer men den kalck ofte mortel in droech. And. manden, korven.
margenoot20
Hebr. door-gegaen, of, gepasseert.
margenoot21
Eenige verstaen dit van ’t gene daer vers 7. van gesproken wort: Andere, van de benaeutheyt daer sy in waren by de Roode zee, Exod. 2.23. ende 14.10, 15.
margenoot22
Of, in de schuyl-plaetse, D. uyt de dicke wolcken-kolomne, in de welcke Godt als verborgen zijnde, sijn volck van Israel geleydde, maer de Egyptenaers verschrickte met donder, etc. Exod. 13.21. ende 14.19, 20, 24, 25. Siet oock Psal. 77.18, 19.
margenoot23
T.w. door grooten dorst dien ick u te Raphidim liet lijden.
margenoot24
Aldus zijn de wateren te Raphidim na der hant genoemt geworden. siet Exod. 17. versen 1, 2, 3....7. Num. 20.13.
margenoot25
Siet d’aenteeck. Psal. 3. op vers 3.
margenoot26
Dit zijn de woorden met dewelcke Godt sijn volck aenspreeckt in’t geven sijner wet.
margenoot27
D. Ick sal u tot getuyge nemen. ofte ick sal u betuygen ende te kennen geven, wat mijnen wille zy, ende wat ghy doen sult.
margenoot28
Verst. hier by, hoe geluckich soudt ghy zijn? Siet Exo. 15.26. Deut. 32.29.
margenoot29
D. spreeckt ende begeert al wat ghy wilt, ick sal ’t u overvloedelick geven: Te weten, indien ghy nae mijnen wille ende wetten leeft. Siet dergelijcke belofte, Ioh. 15. vers 7. ende 1.Iohan. 3.22.
margenoot30
D. ’T en is tot my soo yverichlick, noch soo getrouwelick niet geneycht geweest, als dat wel soude betaemt hebben: ’t welck daer aen gebleken heeft, als het sich stracks, na dat ick het mijne wetten ende geboden gegeven hadde, een gouden calf gemaeckt, ende tegens my gerebelleert heeft, Exod. 32.2, etc. Item Iud. 2.2. ende 4.1. ende 6.1. ende 8.27. ende 10.6. ende 13.1. ende 18.30.
margenoot31
Siet Deut. 29.19. Ierem. 3.17. ende 7.24. ende 9.14. ende 11.8. Actor. 14.16.
margenoot32
D. de Israeliten. Daerom volchter in den hebreeuschen text, Gewandelt hadden. in’t getal van vele.
margenoot33
Ende volgens dien, haer vrede verleent hebben. Vergel. 2.Sam. 7.10. ende 1.Chron 17.9.
margenoot34
D. straffe, plage. siet de aenteeck. Iob. 13.21.
margenoot35
Siet de aent. Deut. 33. op vers 29. Siet oock Psal. 66.3.
margenoot36
T.w. mijnes volcks tijdt, D. welvaert, gelucksalicheyt: De sin is, datse een lanckduerich ende goet leven souden gehadt hebben.
margenoot37
T.w. de Heere.
margenoot38
T.w. sijn volck, vers 14.
margenoot39
Dat is, de bloeme, ofte, het beste des koorns, als Num. 18.12. Deut. 32.14. Psal. 147.14.
margenoot40
Dit spreeckt nu Godt wederom in sijnen eygenen persoon.
margenoot41
Versaet hier by, dat stedes in de reten der steen-rotzen in overvloet soude gevonden worden: Also de byen in ’t lant Canaan, haer vele in de steen-rotzen onthouden. Siet de aenteeck. Deut. 32.15. Hebr. uyt den rotz-steen. Dit geestelicker wijse verstaen zijnde, so beteeckent de steen-rotze Christum, 1.Corinth. 10.4. Ende de honich, de soeticheyt der woorden, die uyt sijnen mont vlieten, zijnde soeticheyt der ziele, ende gesontheyt der beenderen, Psal. 19.11. Prov. 16.24. ende Cant. 4.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken