Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Van de nutticheyt deser spreucken, vers 1, etc. plicht der kinderen tegen d’ouders, 8. waerschouwinge voor der godtloosen geselschap, 11. de eeuwige Wijsheyt selve wort ingevoert, klagende over haerder verachtinge, vermanende tot bekeeringe, ende dreygende allen ongehoorsamen het eeuwich verderf, ende den gehoorsamen belovende eene vaste gelucksalicheyt, 20.

1

DE Ga naar margenoot1 spreucken Salomons des soons Davids, des Conincks Israëls.

2

Om Ga naar margenoot2 wijsheyt, ende Ga naar margenoot3 tucht te weten; om te verstaen Ga naar margenoot4 redenen Ga naar margenoot5 des verstants.

3

Om aen te nemen onderwijs van Ga naar margenoot6 goet verstant; Ga naar margenoot7 gerechticheyt, ende Ga naar margenoot8 recht, ende Ga naar margenoot9 billickheden.

4

Om den Ga naar margenoot10 slechten Ga naar margenoot11 kloecksinnicheyt te geven, den Ga naar margenoot12 jongelinck Ga naar margenoot13 wetenschap, ende Ga naar margenoot14 bedachtsaemheyt.

5

Die wijs is sal hooren, ende sal Ga naar margenoot15 in leere toe-nemen; ende die verstandich is, sal Ga naar margenoot16 wijsen raet bekomen:

6

Om te verstaen eene Ga naar margenoot17 spreucke, ende Ga naar margenoot18 de uytlegginge; de woorden der Wijsen, ende hare Ga naar margenoot19 raetselen.

7

Ga naar margenoota De vreese des HEEREN is het Ga naar margenoot20 beginsel der wetenschap: Ga naar margenoot21 de dwase verachten wijsheyt, ende tucht.

8

Ga naar margenoot22 Mijn soon, hoort de tucht uwes vaders, ende en verlaet de Ga naar margenoot23 leere uwer moeder niet:

9

Want sy sullen uwen hoofde Ga naar margenoot24 een aengenaem toevoechsel zijn, ende ketenen aen uwen Ga naar margenoot25 halse.

10

Mijn soon, indien Ga naar margenoot26 de sondaers u Ga naar margenoot27 aenlocken, Ga naar margenootb en verwillicht niet.

11

Indien sy seggen; Gaet met ons, laet ons Ga naar margenoot28 loeren op bloet, ons Ga naar margenoot29 versteken tegen den onschuldigen, Ga naar margenoot30 sonder oorsake:

12

Laet ons haer Ga naar margenoot31 levendich verslinden, Ga naar margenoot32 als het graf; ja geheel ende al, gelijck Ga naar margenoot33 die inden kuyl neder dalen:

13

Alle kostelick goet sullen wy vinden, onse huysen sullen wy met roof vullen:

14

Ghy sult Ga naar margenoot34 u lot midden onder ons werpen: Ga naar margenoot35 wy sullen alle eenen buydel hebben.

15

Mijn soon en Ga naar margenoot36 wandelt niet met hen op den wech; weert uwen Ga naar margenoot37 voet van haren padt.

[Folio 1v]
[fol. 1v]

16

Want hare Ga naar margenootc voeten loopen Ga naar margenoot38 ten boose; ende sy haesten hen om bloet te storten.

17

Sekerlick Ga naar margenoot39 het net wort Ga naar margenoot40 te vergeefs gespreydt voor de oogen van Ga naar margenoot41 allerley gevogelte:

18

Ende dese Ga naar margenoot42 loeren op haer [eygen] bloet, ende Ga naar margenoot43 versteken sich tegen hare zielen.

19

Soo zijn de Ga naar margenoot44 paden eens yegelicx, die Ga naar margenoot45 giericheyt pleecht: Ga naar margenoot46 sy sal de ziele Ga naar margenoot47 harer meesters Ga naar margenoot48 vangen.

20

De Ga naar margenoot49 opperste Wijsheyt Ga naar margenoot50 roept over luyt daer buyten; sy Ga naar margenoot51 verheft hare stemme op de straten.

21

Sy roept Ga naar margenoot52 in’t voorste der woelingen; aen de deuren Ga naar margenoot53 der poorten spreeckt sy hare redenen in der Ga naar margenoot54 stadt.

22

Ga naar margenoot55 Ghy slechte, hoe lange sult ghy de slechticheyt beminnen? ende Ga naar margenoot56 de spotters voor sich de spotterye begeeren? ende de Ga naar margenoot57 sotten wetenschap haten?

23

Ga naar margenoot58 Keeret u tot mijne bestraffinge: Siet, ick sal Ga naar margenoot59 mijnen geest ulieden overvloedichlick Ga naar margenoot60 uytstorten; ick sal mijne woorden u bekent maken.

24

Dewijle ick Ga naar margenootd geroepen hebbe, ende ghy lieden geweygert hebbet; mijne hant Ga naar margenoot61 uytgestreckt hebbe, ende daer niemant en was die opmerckte:

25

Ende hebbet allen mijnen raet Ga naar margenoot62 verworpen; ende mijne bestraffinge niet gewilt:

26

So sal ick oock in ulieder verderf lacchen: ick sal spotten, wanneer uwe Ga naar margenoot63 vreese comt.

27

Wanneer uwe vreese Ga naar margenoote komt gelijck eene Ga naar margenoot64 verwoestinge, ende u verderf aenkomt Ga naar margenoot65 als een wervel-wint; wanneer u benauwtheyt, ende angst over komt:

28

Dan sullen sy tot my roepen, maer ick en sal niet antwoorden: sy sullen my Ga naar margenoot66 vroech soecken, maer en sullen my niet vinden:

29

Daerom dat sy de Ga naar margenoot67 wetenschap gehaet hebben, ende de vreese des HEEREN niet en hebben vercoren.

30

Sy en hebben in mijnen raet niet bewilliget: alle mijne bestraffinge hebben sy versmadet.

31

Ga naar margenoot68 So sullen sy Ga naar margenoot69 eten van de Ga naar margenoot70 vrucht hares wechs, ende Ga naar margenoot71 sich versadigen met hare raetslagen.

32

Want de Ga naar margenoot72 afkeeringe der slechten Ga naar margenoot73 salse dooden, ende de Ga naar margenoot74 voorspoet der sotten salse verderven.

33

Maer die nae my hoort, sal Ga naar margenoot75 seker woonen: ende hy sal gerust zijn van de vreese des quaets.

margenoot1
Siet van’t Hebr. woort, 1.Reg. 4. op vers 32.
margenoot2
Verstaet eene vaste, ende grondige kennisse van goddelicke, ende menschelicke dingen, om sich selven in geloove, ende leven wel te schicken. Vergel. 1.Reg. 3. op vers 14.
margenoot3
Verst. het onderwijs dat gegeven wort, om tot de wijsheyt te geraken.
margenoot4
Ofte, redenen, die verstandelick voorgestelt zijn.
margenoot5
Dit houdtmen te zijn de kloeckheyt, ende voorsichticheyt des geestes, waer door de wijsheyt tot het recht gebruyck wel wort aengelegt. Vergel. 1.Reg. 3. op vers 12.
margenoot6
T.w. waer door men mach kloecksinnich, wijs, vernuftich, ende voorsichtich worden, in al het gene dat den mensche in sijn doen, ofte laten soude mogen voorvallen. Vergel. ond. 3.4. ende 13.15. ende c. 21.16.
margenoot7
Verst. den gantschen plicht, die wy Godt, ende onsen naesten schuldich zijn, nae uytwijsen van de eerste, ende tweede tafel.
margenoot8
T.w. waer door wy tegen onsen naesten doen dat wy schuldich zijn, achtervolgende het voorschrift van de tweede tafel eygentlick.
margenoot9
Die onderhouden moeten zijn in alle tsamenhandelingen, ende verschillen der menschen nae den aert der liefde, ende den eysch der sake.
margenoot10
Dit woort is somtijts in’t quade genomen voor de gene, die door hare domheyt lichtelick gelooven, sich lichtelick laten omsetten, ende van het goede verleyden. Siet Iob 5. op vers 2. alsoo ond. versen 22, ende 32. item 7.7. ende 8.5. ende 14.15, 18. Somtijts is het Hebr. woort in’t goede genomen, voor de gene die leersaem, onnoosel, eenvoudich, ende recht uyt zijn, ende lichtelick van de boose bedrogen, ende beschadicht souden worden, ten ware dat Godt hen, op den welcken sy vertrouwen, als een vader bewaerde, Psal. 19.8. ende 116.6. ond. 19.25. Mat. 10.16.
margenoot11
Dit woort is hier in’t goede genomen voor een kloeck, wacker, subtijl, ende scherp verstant, als ond. cap. 8. versen 5, 12. item 19.25. Elders ist genomen in’t quade voor erglisticheyt, ende snoode schalckheyt, als Exod. 21.14. Ios. 9.4. Iob 5.12. ende 15.5.
margenoot12
Soo in jaren als in verstant.
margenoot13
Verst. met eene bloote kennisse der dingen diemen weten moet, maer oock der redenen daer van.
margenoot14
D. een kloeck, ende vernuftich bedencken, vereenicht met sonderlinge voorsichticheyt. Alsoo ond. 2.11. ende 3.21. siet Iob 21. d’aenteeck. op vers 27.
margenoot15
Siet van ’t Hebr. woort overgeset, leere, Iob c. 11. op vers 4. Ofte, sal geleertheyt vermeerderen, ofte, in begrijp toenemen. Vergel. ond. 9.9. Hebr. eygentl. leere toedoen.
margenoot16
Hebr. wijse raden. in’t getal van velen. Siet van dit woort Iob 37. op vers 12.
margenoot17
Siet bov. op vers 1.
margenoot18
T.w. der selver spreucke. Anders, konstige redenen. D. bequame welsprekentheyt, om sijn woort wel t doen.
margenoot19
D. redenen, die eenen verborgenen ende diepen sin hebben. Siet Iud. 14. op vers 12. ende 1.Reg. 10. op vers 1.
margenoota
Iob 28.28. Psal. 111.10. Prov. 9.10. Eccl. 12.15.
margenoot20
D. de grontslag, ende het fondament der warer wijsheyt, T.w. om die ten vollen te verkrijgen; even gelijck int bouwen van een huys het fondament het beginsel is van de resterende bouwinge, om die te voltrecken. Siet Psal. 111. op vers 10.
margenoot21
Verst. door dese meest de menschen, die vele valsche opinien ingedroncken hebbende, den rechten wech der wijsheyt, ende de vreese Godts niet en volgen. Siet Iob 5. op vers 2.
margenoot22
Alsoo noemt Salomo alle de gene, die sijne leeringe hooren, ofte lesen, om te toonen niet alleen, dat hyse met een vaderlick gemoet voortbrengt, maer oock dat sy die met eene kinderlicke, ende gantsch gehoorsame toegenegentheyt behoorden te ontfangen, alsoo ond. versen 10, 15. ende 2.1. ende 3.1, etc. Vergel. Iud. 17. op vers 10. 1.Reg. 20. op vers 35. ende 2.Reg. 2. op vers 12. Psal. 34. op vers 12.
margenoot23
Ofte, wet, ofte, onderwijsinge. Alsoo ond. 3.1. ende 4.2. ende 6.20, 23. ende 7.2.
margenoot24
Hebr. een toevoechsel der aengenaemheyt, dat is, ’t welck u aengenaem, ende aensienlick maken sal. alsoo ond. 4.9.
margenoot25
Hebr. gorgel.
margenoot26
Verst. grove, ende onbekeerde sondaers. Siet 1.Sam. 15. op vers 18.
margenoot27
Ofte, verleyden willen. Dat is, sullen soecken met schoone woorden te bepraten, ende te vervoeren. Siet van ’t Hebr. woort Iudic. 14. op vers 15.
margenootb
Prov. 4.14.
margenoot28
T.w. om dat met dootslaen, ende moorden te vergieten. Bloet, voor dootslach. Siet Genes. 37. op vers 26.
margenoot29
Dat is, lagen leggen. Alsoo Psal. 56. ende ond. vers 18.
margenoot30
Dat is, sonder dat hy het verdient heeft. Alsoo Psal. 35. vers 7.
margenoot31
D. sonder barmherticheyt. Vergel. Psal. 124.3.
margenoot32
Dat is, gelijck het graf de doode lichamen verslint. Vergel. ond. 27.20. ende 30.16.
margenoot33
Hebr. de nederdalende des kuyls. alsoo Gen. 23.10. den ingangers sijner Stadts-poorte, D. die ter poorte sijner stadt ingingen. Psal. 78.9. schutters der boge, D. die met den boge schieten.
margenoot34
D. den buyt met ons helpen deelen: ’t welcke gemeynelick geschiet met lotinge, als yeder sijn deel daer uyt begeert te trecken.
margenoot35
D. allen roof sullen wy gemeen hebben, ende onder ons deelen.
margenoot36
D. en houdt met hen geene gemeynschap, ofte, en verkeert niet met hen. Vergel. de maniere van spreken met 1.Sam. 25.15. Psal. 1.1.
margenoot37
D. gaet niet met haer in hare quade wegen. voorts kan men hier door verstaen, affecten, genegentheden, bewegingen: want gelijck de voeten het lichaem herwaerts, ende gintswaerts dragen, alsoo wort de geest des menschen door de affecten tot veelderley voornemen, ende werck gedreven. Vergel. ond. vers 16. ende 5.5. ende 6.18, etc.
margenootc
Iesa. 59.7. Rom. 3.15.
margenoot38
D. om yemant quaet, ofte schade te doen.
margenoot39
De sin is, Gelijck een vogel te vergeefs het net uytgespannen siet, overmits hy daer op niet en let, maer sijne oogen alleene heeft op het aes, daer op hy vallende gevangen wort: alsoo en letten de boosdoenders niet op het perikel, daer in sy sich selven steken, als sy om eenich tijdelick voordeel haren naesten beschadigen, maer vallen in de handen van de Overheyt, diese nae hare verdiensten straft, ofte, werden van Godt andersins geplaecht.
margenoot40
Wel verstaende, ten aensiene van het gevogelte, overmits het door de uytspanninge van het net niet gewaerschouwt en wort van het perikel; maer wort door eenen gretigen lust alleen tot het aes gedreven. Sommige duyden dit alsoo: dat de vogelen, als sy het net sien spreyden, daer door gewaerschouwt worden, ende wech-vliegen; maer dat de godtloose soo dom zijn, dat sy haer eygen net bereyden daer in sy gevangen sullen worden.
margenoot41
Hebr. van allen Heere des vleugels. D. van allerley gevogelte, ofte, al dat vleugelen heeft. siet Gen.14. op vers 13.
margenoot42
T.w. sy, van de welcke gesproken is, bov. 15, 16. De sin is, dat sy haer eygen leven in het verderf brengen, mits te staen nae het leven van een ander. Vergel. ond. 8. vers 36. ende d’aent.
margenoot43
Siet bov. op vers 11.
margenoot44
D. voornemen, daden, ende wercken. Vergel. Gen. 6. op vers 12. item ond. 2. vers 15. ende 22.25.
margenoot45
Hebr. giericheyt giert, ofte, met giericheyt giert. alsoo ond. 15.27. Ier. 6.13. Ezech. 22.27. Hab. 2.9. Het Hebr. woort is meest altijt in ’t quade genomen voor vuyl, gierich, ende oneerlick gewin. Siet Genes. 37.26. Exod. 18.21. 1.Sam. 8.3. Psal. 119.36. ond. 28.16. Ies. 56.11.
margenoot46
T.w. de giericheyt.
margenoot47
D. der gener, die de giericheyt plegen. Siet van ’t woort Baal. Genes. 14. op vers 13.
margenoot48
D. in’t verderf brengen: gelijck een vogel door het aes, daer hy nae vliecht, gevangen wort, ende aen sijne doot komt.
margenoot49
Hebr. wijsheden; in’t getal van vele, dat is, de hoochste, uytnemenste, ofte opperste wijsheyt. Alsoo ond. 9.1. ende Psal. 49.4. alsoo wort Iob 40. vers 10. een groot beest genoemt Behemot, D. beesten, in’t getal van velen. Dit geschiet om eenige saken te vergrooten, ofte te vermenichvuldigen. And. elcke wijsheyt, ofte, menigerley wijsheyt, ofte, >wijsheytw der wijsheden. Men kan hier door dese wijsheyt verstaen, ofte de wesentlicke wijsheyt des Vaders, dewelcke is de Sone Godts, daer van siet ond. cap. 8. ofte de wijsheyt begrepen in de H. Schrift, die alle wijsheyt der menschen te boven gaet. Sommige verstaen de wijsheyt, die door Godts woort, ende de wercken der goddelicker voorsichticheyt geopenbaert wort.
margenoot50
T.w. door de Predickers van Godts woort, ofte oock door de wercken der scheppinge, ende regeringe aller dingen.
margenoot51
Hebr. geeft. D. sy verheft hare stemme, ende laetse hooren. alsoo Genes. 45.2. ond. 2.3. ende 8.1.
margenoot52
Hebr. in ’t hooft der woelingen. Verst. de plaetsen daer groote vergaderinge is van volcke, ende daer in oock veel gewoels.
margenoot53
Daer het gerichte gehouden wiert, ende volgens groote by-een-komste van volck was. Siet Genes. 22. op vers 17.
margenoot54
Verst. elcke stadt van het lant Israels.
margenoot55
Dit zijn de woorden der wijsheyt, die Salomo aldus sprekende invoert: van het woort slechte. siet bov. op vers 4.
margenoot56
Siet Psal. 1. op vers 1.
margenoot57
Verst. niet narren, ende sinneloose, die het redelick gebruyck des menschelicken verstants niet en hebben, maer die berooft zijn van de ware wijsheyt ten eeuwigen leven leydende, nochte daerna te trachten genegen zijn, maer alleene met dit tijdelicke leven sich bekommeren.
margenoot58
T.w. om die aen te hooren, ende na te volgen. And. bekeert u op mijne bestraffinge, dat is, doet boete, ende betert u door kracht van mijne bestraffinge. Verstaet eene bestraffinge, dewelcke geschiet door woorden van onderwijsinge, ende vermaninge. alsoo ond. versen 25, 30.
margenoot59
D. de kennisse van mijnen sin, ende wille. siet het woordeken geeft seer in gelijcken sin, dat is, voor de gave des verstants genomen, Psal. 76. vers 13. ond. 29.11. Ioel 2.28.
margenoot60
Eene maniere van spreken genomen van de Fonteynen, uyt de welcke het water met grooten overvloet voortspringt. Siet van het Hebr. woort, Psal. 19. op vers 3. Het wort gebruyckt in ’t goede, als hier, ende in de voorgemelde plaetse, ende in’t quade, als ond. 15.2, 28.
margenootd
Iesa. 65.12. ende 66.4. Ierem. 13.10.
margenoot61
T.w. om u tot bekeeringe te noodigen. Siet gelijcke wijse van spreken Ies. 65.2.
margenoot62
Het Hebr. woort is in gelijcken sin genomen, ond. 4.15. ende 8.33. ende 13.18. ende 15.32. And. hebbet [u van] mijnen raet onttrocken, ofte, ontblootet. And. hebbet mijnen raet doen ophouden.
margenoot63
D. het quaet, ende ongeluck, daerin ghy seer bevreest, ende verslagen sult zijn: ofte, daer ghy voor vreest. Alsoo in’t volgende vers siet Iob 39. op vers 25.
margenoote
Iob 27.9. ende 35.12. Ies. 1.15. Ier. 11. vers 11. ende 14.12. Ezech. 8.18. Mich. 3.4.
margenoot64
Die haer wijt, ende breet met groot geruysch uytspreyt, ende geweldige schade doet. siet van dese gelijckenisse oock Psal. 35.8. ende d’aent. ond. 3.25. Ies. 10.3. ende 47.11.
margenoot65
D. seer snellick, schrickelick, ende geweldelick. siet van sulcke gelijckenisse oock Iob 9. op vers 17.
margenoot66
D. met groote sorge, ende vlyticheyt soecken. Siet Iob 8. op vers 5.
margenoot67
Siet bov. op vers 4.
margenoot68
Ofte, daerom sullen sy eten, etc.
margenoot69
D. ontfangen, ende verkrijgen de straffe, ofte vergeldinge van hare boose wercken. Siet Iob 21. op vers 25.
margenoot70
Dit woort is genomen voor allerley quaet, ofte, goet, dat yewers uyt voorkomt. voor het quaet, als hier, Ies. 10.12. Ier. 6.19. Mich. 7. vers 13. Luce 6.43. Voor het goet. ond. 8.19. ende 31.31. Amos 6.12. Gal. 5.22. Phil. 1.11.
margenoot71
D. eenen verdrietigen overvloet van plagen over sich brengen, veroorsaeckt door hare ongeseggelicke, ende hartneckige sinnen. Siet van dese maniere van spreken, Iob 7.4. ende de aenteeck.
margenoot72
T.w. waer door sy hen afwenden van de leeringe, ende vermaninge der wijsheyt.
margenoot73
T.w. de slechte: het welcke geschiet door middel van de Overicheyt, ofte andere middelen, ende van Godt selve.
margenoot74
Verst. die sy, ofte andere boose menichmael in dit leven hebben, waer door sy in hare afwijckinge gestijft worden.
margenoot75
Hebr. in, ofte, met sekerheyt, D. niet alleene sonder quade bejegeninge, maer oock sonder vreese daer van. De selve maniere van spreken is, Lev. 25.18. Deut. 33.12. Iesa. 47.8. Ier. 23.6. Ezech. 39.26, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken