Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Vermaen tot studeringe der wijsheyt, vers 1. eernstige waerschouwinge voor onkuysche vrouwen, 3. vermaninge tot een tuchtich ende vrolick leven in den echten staet, 15. Godt siet alles, vangt ende verderft de godtloose in hare sonden, 21.

1

MIjn soon, merckt op mijne Ga naar margenoot1 wijsheyt: neygt uwe oore tot mijn Ga naar margenoot1 verstant:

2

Op dat ghy alle Ga naar margenoot2 bedachtsaemheyt behoudt: ende uwe Ga naar margenoot3 lippen wetenschap bewaren.

3

Ga naar margenoot4 Want de Ga naar margenoot5 lippen Ga naar margenoot6 der vreemder [vrouwe] Ga naar margenoot7 druppen Ga naar margenoota honich-seem: ende Ga naar margenoot8 haer gehemelte is gladder dan olye.

4

Maer Ga naar margenoot9 ’t laetste van haer is bitter als alssen; scherp als Ga naar margenoot10 een twee-snijdende sweert:

5

Ga naar margenootb Hare voeten dalen nae Ga naar margenoot11 de doot: hare treden Ga naar margenoot12 houden de Ga naar margenoot13 helle vast.

6

Ga naar margenoot14 Op dat ghy het Ga naar margenoot15 padt des levens niet en soudt wegen, zijn hare Ga naar margenoot16 gangen Ga naar margenoot17 ongestadich, Ga naar margenoot18 [dat] ghy het niet en Ga naar margenoot19 merckt.

7

Nu dan, ghy kinderen, hooret nae my: ende en wijcket niet van de redenen mijnes monts.

8

Ga naar margenoot20 Maeckt uwen wech verre van haer: ende en naedert niet tot de deure van haer huys;

9

Op dat ghy Ga naar margenoot21 anderen uwe Ga naar margenoot22 eere niet Ga naar margenoot23 en geeft; ende uwe Ga naar margenoot24 jaren Ga naar margenootc den Ga naar margenoot25 wreeden.

10

Op dat de Ga naar margenoot26 vreemde sich niet en versadigen Ga naar margenoot27 van u vermogen; ende Ga naar margenoot28 al uwen smertelicken arbeyt niet en [kome] in het huys des Ga naar margenoot29 onbekenden.

11

Ende ghy in u laetste Ga naar margenoot30 brullet, als u vleesch, ende u lijf verteert is:

12

Ende segget, Hoe hebbe ick de tucht gehaet? ende mijn herte de bestraffinge versmaedt?

13

Ende en hebbe niet gehoort nae de stemme mijner onderwijsers; noch mijne oore geneycht tot mijne leeraers?

14

Ga naar margenoot31 Ick ben by nae in alle Ga naar margenoot32 quaet geweest, Ga naar margenoot33 in’t midden der Gemeynte, ende der vergaderinge.

15

Ga naar margenoot34 Drinckt water uyt uwen back, ende Ga naar margenoot35 vloeden uyt het midden van uwen born-put.

16

Laet uwe Ga naar margenoot36 fonteynen haer buyten verspreyden, [ende] de Ga naar margenoot37 water-beken op de straten.

17

Ga naar margenoot38 Laetse uwe alleene zijn, ende geener vreemden met u.

18

Ga naar margenoot39 Uwe sprinck-ader zy gesegent; ende verblijdt u van wegen de huysvrouwe uwer jeucht;

19

Eene Ga naar margenoot40 seer lieflicke hinde, ende Ga naar margenoot41 aengenaem steen-geytken: laet u hare borsten t’allen tijden Ga naar margenoot42 droncken maken; Ga naar margenoot43 doolt steets in hare liefde.

20

Ende waerom soudt ghy, mijn soon, Ga naar margenoot44 in eene vreemde dolen, ende den schoot der Ga naar margenoot45 onbekende omvangen.

21

Want Ga naar margenoot46 eens yegelicks wegen zijn voor de Ga naar margenootd oogen des HEEREN; ende hy Ga naar margenoot47 weecht alle sijne gangen.

22

Den godtloosen sullen sijne ongerechticheden vangen; ende met de banden sijner sonde sal hy vast gehouden worden.

[Folio 3v]
[fol. 3v]

23

Hy sal sterven, Ga naar margenoot48 om dat hy sonder tucht geweest is; ende in de Ga naar margenoot49 grootheyt sijner dwaesheyt sal hy Ga naar margenoot50 verdwalen.

margenoot1
Van het onderscheyt deser twee woorden wijsheyt, ende verstant, Siet bov. 1. op vers 2.
margenoot1
Van het onderscheyt deser twee woorden wijsheyt, ende verstant, Siet bov. 1. op vers 2.
margenoot2
Hebr. bedachtsaemheden. Siet bov. 1. op vers 4.
margenoot3
T.w. daermede ghy de wetenschap, die ghy uyt mijne leeringe krijcht, anderen moocht mede-deelen. Vergel. Mal. cap. 2.7.
margenoot4
Hier wort reden gegeven, waerom de voorgaende vermaninge by de menschen behoort plaetse te hebben.
margenoot5
D. woorden. siet Iob 2. op vers 20. De selve beteeckenisse heeft het woort gehemelte, dat volcht. Alsoo Iob 31.30.
margenoot6
Siet bov. 2. op vers 16.
margenoot7
D. brengen soete, ende lieflicke woorden sonder ophouden voort, waer door de jonge mannen tot hare liefde aengelockt worden. Siet van dese maniere van spreken, Deut. 32.2. ende d’aenteeck.
margenoota
Prov. 2.16. ende 6.24.
margenoot8
D. hare propoosten glyden in’t herte door hare lieflicke vleyinge, gelijck de olye in de mage door hare glatheyt. Vergel. ond. 26. vers 28.
margenoot9
Ofte, haer eynde, ofte, uytganck. De sin is, dat de uytkomste van alle de lieflickheyt, ende soeticheyt der vreemder vrouwe, ende der gener die de selve aenhangen, anders niet en is, dan gelijck inden text volcht. Alsoo wort het oorspronckelick woort voor een ongeluckich eynde genomen, Deut. 32.20. ond. 14.13. ende 23.32. Amos 8.10.
margenoot10
Hebr. een sweert der monden: D. dat twee monden heeft. Verstaet een sweert, dat aen beyden zijden snijdt. Alsoo Psal. 149.6. Hebr. 4.12.
margenootb
Prov. 7.27.
margenoot11
Hier by en wort niet alleen de tydelicke doot, ende ’t sichtbare graf verstaen, maer oock de eeuwige doot, ende de helle.
margenoot12
D. strecken daer henen, datse de selve niet ontgaen en sullen.
margenoot13
Siet van de beteeckenissen deses woorts, Gen. 37. op vers 35.
margenoot14
D. op dat ghy niet en komt by u selven te overwegen, ofmen met haer soude konnen verkeeren, ende evenwel den wech des levens behouden; so weet, dat hare gangen, ende manieren van doen soo ongestadich, veranderlick, ende dwalende zijn int aenleggen van alle listicheyt, om u te verleyden, dat ghy’t niet en sult konnen bemercken, ende sult volgens dien van haer in’t net des verderfs gevangen worden.
margenoot15
D. dat tot het ware leven leydt. siet bov. 2. op vers 19.
margenoot16
Hebr. sporen; D. hare woorden, ende wercken.
margenoot17
Ofte, bewegen sich heen ende weder, zijn weyfelende. D. dwalende, onseker, met alle winden gedreven, nu tot dese, dan tot die hangende, ende dat om de menschen te verleyden.
margenoot18
Ofte, [dat] ghy’t niet gewaer wort, ofte bevindt: T.w. dat hare gangen van het padt des levens afdwalen, ende den mensche nae de doot leyden.
margenoot19
Het Hebr. woort is alsoo dickwils genomen. Siet Iob 5. op vers 24.
margenoot20
D. hebt geene gemeynschap met haer, ende wacht u van ontrent haer te komen.
margenoot21
T.w. de overspeeldersse, ende haren man.
margenoot22
D. uwe jeucht, sterckte, middelen, goeden naem, ende zielen welvaert. Verstaet hier onder oock de kinderen, die een hoereerder van de hoere krijcht: want die blijven meest in’t huys der echt-breeckster.
margenoot23
T.w. als eenen roof, ende proye, om die quijt te worden.
margenoot24
T.w. uwe jonge jaren, ende den besten tijt uwes levens.
margenootc
Prov. 6.34, 35.
margenoot25
Verstaet het hoeren-geselschap, ende den man der hoere, die u wreedelick vervolgen, ende de Overicheyt overgeven sal. Vergel. ond. 6. 34, 35.
margenoot26
Verst. niet alleen de overspeeldersse, ende haren man, maer oock alle roffianen, koppelaers, koppelerssen, ende overspelich gedrochte, die eenich profijt van de onkuyscheyt trecken.
margenoot27
D. van uwe tydelicke middelen. Alsoo Hos. 7.9.
margenoot28
Dat is, dat ghy door uwen arbeyt (met smerte, ende moeyte vereenicht), gewonnen hebt. Vergel. ond. 14.23. ende Iesa. 58.3.
margenoot29
Ofte, uytlandischen. Alsoo ond. vers 20.
margenoot30
Ofte, schreeuwt. Het Hebr. woort beteeckent eygentlick het getier, ende gebrul, dat de beesten, ende bysonderlick de leeuwen maken, als sy in eenigen noot zijn, hoewel sy niet en versinnen, van waer die komt. Vergel. Psal. 32.3. Ies. 5.29, 30. Ezech. 24.2.
margenoot31
Hebr. ick ben nae, ofte, ontrent een weynich in alle quaet geweest.
margenoot32
T.w. het quaet der straffe. Siet Gen. 19. op vers 19. ofte verstaet oock daer by, het quaet der schult, waer van siet, Iob 20.12.
margenoot33
D. in’t openbaer voor de Gemeynte Godts, ende de gantsche werelt.
margenoot34
Dit is eene figuerlicke beschrijvinge tot het 19 vers ingesloten, vertoonende den schuldigen plicht, ’t wel-varen, ende de gerusticheyt des gemoets der gener die in den heyligen echten-staet nae Godts ordinantie kuyschelick leven. De sin is, dat een yeder sich met sijn eygen wettelick geselschap alleene in alle eerbaerheyt vermaken moet: als volcht versen 18, 19. Andere hebben dit verstaen van het wettelick besit, ende gebruyck der tijdelicke goederen, ende van de weldadicheyt, die wy daer mede bewijsen moeten.
margenoot35
Ofte, stroomen.
margenoot36
Verst. uwe kinderen, die uyt u als uyt eene Fonteyne voortkomen. Vergel. Iesa. 51.1. De sin is, dat een yeder de sijne eerlick soude opqueecken, op datse niet alleene den huysgesinne cieraet, ende dienst souden toebrengen, maer oock andere menschen, nae hare gelegentheyt, vrientschap, ende deucht doen.
margenoot37
Siet Psal. 1. op vers 3.
margenoot38
T.w. mits dat sy alleene u voor haren vader kennen, ende ghy hen voor uwe kinderen: het welcke niet en kan geschieden onder de kinderen, die uyt eene overspeeldersse geboren worden.
margenoot39
D. uwe wettelicke huysvrouwe, uyt de welcke u de kinderen, als uyt eene springende Fonteyne, voortkomen.
margenoot40
Hebr. hinde der liefden. Van dese wort hier gewach gemaeckt, om datse van het hert (soo eenige schrijven) seer innerlick bemint wort.
margenoot41
Hebr. rhee der aengenaemheyt.
margenoot42
Ofte, bevochtigen, drencken, laven; D. met vreuchde, ende wellust vervullen. Vergel. ond. 7.18.
margenoot43
D. vermaeckt u met haer gelijck yemant sich pleecht te vermaken in’t gene dat geoorloft is, ende daer in sich soo te vergeten, dat hy nae het ongeoorloofde niet eens om en siet.
margenoot44
D. in de liefde eener vreemde.
margenoot45
Ofte, uytlandische.
margenoot46
Ofte, eens mans.
margenootd
2 Cron. 16.9. Iob 31.4. ende 34.21. Prov. 15.3. Ierem. 16.17. ende 32.19.
margenoot47
Hebr. weecht alle sijne sporen. D. hy beproeft als met een pas-loot eens yegelicx wegen, ofse recht, ofte slim zijn: wetende volkomelick al het doen, ende laten der menschen.
margenoot48
D. om dat hy geen onderricht nochte tuchtinge en heeft willen hooren, ofte als hyse hoorde, niet willen aennemen.
margenoot49
Ofte, menichvuldicheyt. D. groote, oft menichvuldige dwaesheyt.
margenoot50
T.w. van den wech des levens, ende alsoo ter verdoemenisse loopen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken