Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

De wijse man leert de jonge lieden, dat sy haer tot godtsalicheyt sullen schicken ende wennen, eer de ouderdom aenkomt, vers 1. welcken hy met velerley gelijckenissen beschijft, 2, etc. hier op volcht het besluyt deses Boecks, dat het al ydelheyt is, 8. ende hy seyt, dat de somme aller leere dese is, Godt te vreesen, ende sijne geboden te houden, 13.

1

ENde Ga naar margenoot1 gedenckt aen Ga naar margenoot2 uwen Schepper in de dagen uwer jongelinckschap: eer dat Ga naar margenoot3 de quade dagen komen, ende de jaren naederen, van de welcke ghy seggen sult, Ick en hebbe geenen lust in de selve.

2

Ga naar margenoot4 Eer dan de Sonne, ende het licht, ende de Mane, ende de Sterren Ga naar margenoot5 verduystert worden, ende Ga naar margenoot6 de wolcken weder komen na den regen.

3

In den dage wanneer Ga naar margenoot7 de wachters des huyses sullen beven, ende Ga naar margenoot8 de stercke mannen haer selven sullen krommen: ende Ga naar margenoot9 de maelsters sullen Ga naar margenoot10 stille staen, om dat sy Ga naar margenoot11 minder geworden zijn: ende Ga naar margenoot12 die door de vensteren sien, verduystert sullen worden.

4

Ende Ga naar margenoot13 de twee deuren Ga naar margenoot14 nae de strate Ga naar margenoot15 sullen gesloten worden, Ga naar margenoot16 alsser is een nederich geluyt Ga naar margenoot17 der malinge, ende Ga naar margenoot18 hy Ga naar margenoot19 opstaet Ga naar margenoot20 op de stemme des vogelkens, ende alle Ga naar margenoot21 de sangeressen Ga naar margenoot22 neder gebogen sullen werden.

5

Oock [wanneer] Ga naar margenoot23 sy haer Ga naar margenoot24 voor de hoochte sullen vreesen, ende datter Ga naar margenoot25 verschrickingen sullen zijn op den wech, Ga naar margenoot26 ende d’amandel-boom sal bloeyen, Ga naar margenoot27 ende dat de sprinckhane sich selven een last sal wesen, ende dat Ga naar margenoot28 de lust sal vergaen: Ga naar margenoot29 want de mensche gaet Ga naar margenoot30 nae sijn eeuwich huys, ende Ga naar margenoot31 de rouw-klagers sullen in der strate omgaen.

6

Ga naar margenoot32 Eer dan de silveren coorde ontketent worde, ende Ga naar margenoot33 de guldene schale in stucken gestooten worde, ende Ga naar margenoot34 de kruycke aen de sprinck-ader gebroken worde, ende Ga naar margenoot35 het radt aen den bornput in stucken gestooten worde:

7

Ga naar margenoota Ende dat Ga naar margenoot36 het stof wederom tot aerde keere, als het geweest is: ende Ga naar margenoot37 de geest weder Ga naar margenoot38 tot Godt keere, Ga naar margenootb Ga naar margenoot39 die hem gegeven heeft.

8

Ga naar margenootc Ga naar margenoot40 Ydelheyt der ydelheden, seyt de Prediker: ’t is al ydelheyt.

9

Ende voorts, dewijle de Prediker wijs geweest is, Ga naar margenoot41 so leerde hy het volck noch Ga naar margenoot42 wetenschap, ende Ga naar margenoot43 merckte op, ende Ga naar margenoot44 ondersocht, Ga naar margenoot45 hy stelde vele Ga naar margenootd spreucken in orden.

10

De Prediker socht aengename Ga naar margenoot46 woorden uyt te vinden: ende het geschrevene is Ga naar margenoot47 recht, woorden der waerheyt.

11

Ga naar margenoot48 De woorden der wijsen zijn gelijck

[Folio 22v]
[fol. 22v]

prickelen, ende gelijck nagelen, diep Ga naar margenoot49 ingeslagen [van] de meesters der Ga naar margenoot50 versamelingen, Ga naar margenoot51 [die] gegeven zijn Ga naar margenoot52 van den eenigen Herder.

12

Ende wat boven Ga naar margenoot53 de selve is, mijn Sone, weest gewaerschouwt: Ga naar margenoot54 van vele Boecken te maken, en is geen eynde; ende Ga naar margenoot55 veel lesens Ga naar margenoot56 is vermoeyinge Ga naar margenoot57 des vleesches.

13

Van Ga naar margenoot58 alles dat gehoort is, is Ga naar margenoot59 het eynde van de sake: Ga naar margenoote Vreest Ga naar margenoot60 Godt, ende houdt sijne geboden; want Ga naar margenoot61 dit [betaemt] alle menschen.

14

Ga naar margenootf Want Godt sal Ga naar margenoot62 yeder werck Ga naar margenoot63 in ’t gerichte brengen, met al dat verborgen is, ’t zy goet, of, ’t zy quaet.

Eynde des Boecks Ecclesiastes, of, Prediker.

margenoot1
D. schickt u tot de vreese des Heeren, ende tot het onderhouden sijner Geboden.
margenoot2
Het Hebr. woort staet in’t getal van velen. Vergel. de aenteeck. Genes. 1. op vers 26.
margenoot3
D. de dagen des ouderdoms, die veel ongemacks mede brengen, want de ouderdom is als eene geduerige sieckte.
margenoot4
Dit versken, ende eenige der naest-volgende, begrijpen eene beschrijvinge des ouderdoms, nae de wyse der Poëten, Ende ’t is een geduerige Allegorie tot het sevende vers toe.
margenoot5
Niet inder daet, maer den ouden half blinden dunckt het soo te zijn.
margenoot6
D. d’eene elende na d’andere, gelijck het eene onweder na het andre komt.
margenoot7
D. de armen met de handen, die ’t lichaem (daer in de ziele, als in een huys woont) bewaren, dienende om het quaet af te weeren, ende het goede aen te nemen.
margenoot8
D. de beenen of schenckelen, die ’tlichaem dragen, als twee stercke mannen.
margenoot9
D. de tanden, die de spijse als vermalen, de selve kaeuwende, ende in stucken bijtende.
margenoot10
T.w. van malen, D. van kaeuwen. de sin is, Als de tanden soo gaeu niet zijn en sullen, om de spijse te kaeuwen.
margenoot11
T.w. minder in getale.
margenoot12
D. de oogen, die van tusschen de ooge-leden sien.
margenoot13
D. de twee lippen door de welcke de spijse passeert, als tusschen twee deuren. Vergel. Iob 41.5. Andre verstaen hier door de deuren, den gurgel, ofte strote daer de spijse ende dranck door passeren.
margenoot14
D. diemen uytterlick aen het lichaem siet. daer zijn oock deuren inwendich, diemen niet en siet, als het decksel der kele, ende het decksel van het blaesken der galle.
margenoot15
T.w. in plaetse van die te openen, als sy harde spijse souden in-nemen. Eenige verstaen dit alsoo, Als de deuren, D. de lippen, sullen gesloten worden, om dat de oude persoonen belemmert spreken, niet so wel kunnende hare woorden formeren noch voortbrengen als de jonge lieden.
margenoot16
Ofte, van wegen. D. de wijle de tanden swaerlick knaeuwen, also datmender niet tusschen of onder en hoort kraken noch breken, gelijckmen wel hoort als de jonge lieden, harden kost kaeuwen ende in stucken byten, hebbende goet gebit, het welck de oude persoonen selden, ofte niet hebben.
margenoot17
T.w. als de tanden de spyse vermalen.
margenoot18
T.w. de oude man.
margenoot19
T.w. van sijn bedde.
margenoot20
D. des morgens vroech, als de vogelkens beginnen te singen, want hy niet slapen en kan.
margenoot21
Hebr. de dochters des liedts. Dat is, de sangeressen, Verstaet hier by oock de sangers, ofte musicanten. And. Alle dochters des gesancks. D. alle de deelen ofte leden des lichaems die de stemme formeren.
margenoot22
Of, bucken sullen. D. vergaen, afnemen, hare kracht verliesen: Of, kleyn geachtt, ende van geener weerde zijn en sullen, dewyle de oude man daer geen werck van en maeckt, als geen genoechte meer in de musijcke nemende. Siet hier van een exempel in Barsillai. 2.Sam. 19.35.
margenoot23
T.w. de oude persoonen.
margenoot24
Of, voor de hooge plaetsen. D. voor hooch-verhevene, of on-effene plaetsen, die de oude persoonen niet geern en betreden, van wegen de swackheyt harer beenen, vreesende haer daer aen te stooten, ofte daer van te sullen vallen: Ofte, om dat het haer suer valt de hooge trappen, ofte heuvelen op te klimmen.
margenoot25
Ofte, verslagentheden. T.w. groote, ofte, vele. Vreesende, dat sy ergens hare voeten, ofte teen aen stooten mochten.
margenoot26
Als de gryse, of graeuwe hayren daer zijn.
margenoot27
D. de oude man, die soo mager, krom, ende dorre geworden is, als een sprinck-haen. Andere, ende hem een sprinck-hane, Dat is, een licht dinck, als een sprinck-hane, lastich valt.
margenoot28
T.w. der lichamelicker genoechten ende wellusten, oock de lust tot eten, drincken, etc.
margenoot29
Als of hy seyde, Als de mensche alle die ongemacken gevoelt, so mach hy wel dencken, dat hy nae by de doot is, ja alreets den eenen voet in’t graf heeft.
margenoot30
D. nae het graf, want daer sal de mensche lange blyven.
margenoot31
D. die luyden, die de verstorvene ten grave bestellen, beschreyen, ende beklagen, daer toe men luyden pleecht te hueren. Siet d’aenteeck. Ierem. 9. op vers 17.
margenoot32
D. eer het merch ofte pit in den rugge-strang los worde. Dit merch is wit als silver, ende ’t gaet van de hersenen af langst den rugge-strang, als een zeel of touwe. Andre verstaen hier door de silveren koorde, de puls-aderen. And. wech-gedaen. And. geketent, ofte, gebonden. Dat is, verdroocht, verstijft.
margenoot33
D. dat dunne huyfken, velleken, daer de hersenen in liggen, ofte ’t welck goutverwich is. Andre verstaen hier door de guldene schale, het beckeneel daer de hersenen in besloten liggen. Het welcke mede door den doot vergaet, ende als gebroken wort.
margenoot34
D. de voornaemste bloet-ader aen den lever.
margenoot35
D. de longe, die door hare geduerige beweginge den adem dan van sich stoott, ende dan wederom tot haer treckt, gelijck het rat aen eenen water-put nu den emmer tot sich optreckt, dan van sich in den put neder laett.
margenoota
Gen. 3.19.
margenoot36
D. het lichaem, ’t welck in den beginne van aerde genomen ende gemaeckt is. Gen. 3.19. Siet Iob 7. vers 5.
margenoot37
D. de ziele. Siet Num. 16.22. ende 27.16.
margenoot38
T.w. in den hemel, verstaende dat Salomo hier het volck Godes alleen aen spreeckt. Sommige verstaen het van de zielen, soo wel der ongeloovigen als der geloovigen, die beyde van Godt als richter, terstont als de mensche sterft, gewesen worden elck aen hare plaetse, der geloovigen ten hemel, der ongeloovigen ter hellen. Vergel. Luce 16.22.
margenootb
Genes. c. 2. op vers 7. Num. 16.22.
margenoot39
Siet Genes. 2.7.
margenootc
Eccles. 1.2. Psal. 62.9. ende 144.4.
margenoot40
Siet bov. 1.2.
margenoot41
Na dat hy bekeert was so bekeerde ende leerde hy oock andre.
margenoot42
D. goede leeringen.
margenoot43
And. hy heeft gewegen. T.w. met de schale der wijsheyt.
margenoot44
And. examineerde.
margenoot45
Salomo heeft vele spreucken gesproken, 1.Reg. 4.32. waer van alleen het Boeck Proverbiorum, ofte der Spreucken, ende dit Boeck Cohelet, tot ons gekomen is: Ende verstaet hier onder den name van Spreucken, deftige, wijse sententien, handelende van het leven ende seden der menschen, ende van den loop der werelt. Siet de aenteeck. 1.Reg. 4. op vers 32.
margenootd
1.Reg. 4.32.
margenoot46
Of, saken.
margenoot47
Of, rechtmatich: Dat is, soodanich, op het welcke niemant met reden te spreken en hadde.
margenoot48
Hy wil seggen, dat, gelijck de ossen tot het ploegen, met het steken van prickelen of scherpe pinnen worden voort gedreven, dat oock alsoo de menschen door scherpe ende eernstachtige vermaningen moeten aengeporret worden tot vroomicheyt ende Godtsalicheyt, ende tot afkeer van de wereltsche ydelheyt.
margenoot49
Hebr. ingeplant.
margenoot50
Ofte, der gemeynte, D. van de leeraers der Gemeynte.
margenoot51
Die, of welcke, T.w. woorden der wijsen, of, die, Te weten, nagelen.
margenoot52
Hebr. van eenen herder, Te weten, van Godt, die sijnes volcks Herder ende Hoeder is, Psal. 23. ende die sijne Propheten ende dienaren uytsendende, de selve met sijnen Geest verlicht ende bekrachticht. Siet Ioh. 10.11. 1.Petr. 1.11. ende cap. 5. vers 4. And. van den eersten herder.
margenoot53
T.w. de woorden der wijsen ende des eenigen Herders. And. voorts mijn sone, weest hier uyt vermaent, ofte, gewaerschout. Hebr. eygentl. weest verlicht. T.w. uyt de spreucken, die in dit Boeck staen, ende insonderheyt oock in het Boeck mijner spreucken, ende andre Boecken meer: Ghy hebt hier genoech aen, bewaert dit maer wel, ende wacht u van aen te nemen ’t gene dat de Philosophen, ofte werelt-wijse geschreven hebben van ’t opperste goet ende gelucksalicheyt der menschen, want dese en zijn van den Geest Godes niet geregeert geweest, daerom zijn sy wijt van den rechten wech afgetreden.
margenoot54
Te weten, gelijck de werelt-wijse Philosophen gedaen hebben.
margenoot55
Of, Te veel lesens. And. te veel studeren.
margenoot56
D. het maeckt het hooft ende de hersenen moede.
margenoot57
D. des menschen.
margenoot58
D. Al ’tgene daer toe dese mijne predicatie gericht is, aengaende het opperste goet.
margenoot59
D. het besluyt, ofte somme.
margenoote
Deut. 6.2. ende 10.12. Prov. 3.7.
margenoot60
Vreest Godt, door den welcken alleen ghy het hoochste goet ende salicheyt kont vercrijgen, Maer niet door eenich aerdsch ofte verganckelick dinck.
margenoot61
And. want dit is het gantsche [werck] of, ampt des menschen. D. daer behoorde hy sijn gantsch werck van te maken: dit is het principaelste eynde van des menschen leven: of, dit is ’t geheele des menschen. D. de volkomene gelucksalicheyt: of, hier in bestaet sijn welvaren ende salicheyt. And. des geheelen menschen.
margenootf
1.Cor. 4.5. ende 2.Cor. 5.10.
margenoot62
Of, alle daet, D. alle daden ende wercken der menschen.
margenoot63
Want ten jongsten dage sal Godt selfs de verborgene gedachten oordeelen, Rom. c. 3. vers 16. Hebr. 1.34.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken