Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Een dreyginge over de onrechtveerdige Richters, ende verkeerders des rechts, vers 1 etc. als oock tegen de Assyriers, 5, 12, 15, 16, 17, 18. die een ander oogemerck hebben in het verderven der Ioden, dan de Heere hadde, 7. haren hoochmoet wort beschreven, 8. ende Godt belooft dat hy het overblijfsel sijner kercke sal redden, 21. ende dat haestelick, 25. De tocht. Sanheribs marcherende nae Ierusalem, 28 etc. Dreygement Godes over den selven, 33.

1

WEe Ga naar margenoot1 den genen die ongerechte insettingen Ga naar margenoot2 insetten, Ga naar margenoot3 ende den schrijvers die Ga naar margenoot4 moeyte voor schrijven;

2

Ga naar margenoot5 Om de arme van 't recht af te wenden, ende om het recht der elendigen mijnes volcks te rooven, Ga naar margenoot6 op dat de weduwen haren buyt worden, ende op dat sy de weesen mogen plunderen.

3

Maer wat sult ghylieden doen Ga naar margenoot7 ten dage der besoeckinge, ende Ga naar margenoot8 der verwoestinge, [die] Ga naar margenoot9 van verre komen sal? Ga naar margenoot10 tot wien sult ghy vlieden om hulpe? ende waer sult ghy Ga naar margenoot11 uwe heerlickheyt laten?

4

Dat elck een sich Ga naar margenoot12 niet en soude buygen onder de gevangene, ende vallen onder de gedoodde? Om allen desen en keert sijn toorn niet af, maer sijne hant is noch uytgestreckt.

5

Ga naar margenoota Wee Ga naar margenoot13 den Assyrier [die] de Ga naar margenoot14 roede mijnes toorns is, Ga naar margenoot15 ende mijne grimmicheyt is een stock in hare hant Ga naar margenoot16.

6

Ick sal Ga naar margenoot17 hem senden Ga naar margenoot18 tegen een huychelsch volck, ende Ga naar margenoot19 ick sal hem bevel geven Ga naar margenoot20 tegen het volck mijner verbolgentheyt: op dat hy Ga naar margenoot21 den roof roove, ende plundere de plunderinge, ende stelle Ga naar margenoot22 het ter vertredinge, Ga naar margenootb gelijck het slijck der straten.

7

Hoewel hy het Ga naar margenoot23 soo niet en meynt, noch sijn herte alsoo niet en denckt, Ga naar margenoot24 maer hy sal in sijn herte hebben te verdelgen, ende uyt te roeyen niet weynich volckeren.

8

Want hy seyt, Ga naar margenoot25 Zijn niet mijne Vorsten al t'samen Coningen?

9

Ga naar margenoot26 Is niet Ga naar margenoot27 Calno gelijck Ga naar margenoot28 Carchemis? is Ga naar margenoot29 Hamath niet gelijck Ga naar margenoot30 Arphad? is niet Samaria gelijck Damascus?

10

Gelijck als mijne hant Ga naar margenoot31 gevonden heeft de Coninckrijcken Ga naar margenoot32 der Afgoden, Ga naar margenoot33 of schoon hare gesnedene beelden Ga naar margenoot34 beter Ga naar margenoot35 zijn, dan Ga naar margenoot36 [die] van Ierusalem, ende dan [die] van Samaria.

11

Gelijck als ick gedaen hebbe aen Samaria, ende aen hare Afgoden, soude ick alsoo Ga naar margenoot37 niet kunnen doen aen Ierusalem, ende aen Ga naar margenoot38 hare Afgoden?

12

Ga naar margenoot39 Want het sal geschieden, Ga naar margenoot40 als de Heere een eynde sal gemaeckt hebben van al sijn werck op den berch Zion, ende te Ierusalem: dan sal Ga naar margenoot41 ick Ga naar margenoot42 te huys soecken Ga naar margenoot43 de vrucht der grootscheyt des herten Ga naar margenoot44 des Conincks van Assyrien, ende den pracht Ga naar margenoot45 van de hoocheyt sijner oogen.

13

Ga naar margenoot46 Om dat hy geseyt heeft, Door de kracht mijner hant hebbe ick 't gedaen, ende door mijne wijsheyt: Ga naar margenoot47 want ick ben verstandich; ende Ga naar margenoot48 ick hebbe de lant-palen der volckeren wech-genomen, ende hebbe Ga naar margenoot49 haren voorraet gerooft, ende Ga naar margenoot50 hebbe als een geweldige Ga naar margenoot51 de inwoonders doen neder dalen.

14

Ende mijne hant heeft gevonden het Ga naar margenoot52 vermogen der volcken, Ga naar margenoot53 als eenen nest, ende Ga naar margenoot54 ick hebbe het gantsche aerdrijck te samen geraept, gelijckmen de eyeren die verlaten zijn, te samen raept: ende daer en is niemant geweest, Ga naar margenoot55 die eenen vleugel verroerde, of Ga naar margenoot56 den beck op dede, of Ga naar margenoot57 piepede.

15

Ga naar margenoot58 Sal Ga naar margenoot59 een byle haer beroemen tegen dien die daer mede houwt? sal Ga naar margenoot59 een sage Ga naar margenoot60 pocchen tegen dien Ga naar margenoot61 diese treckt? als of een staf Ga naar margenoot62 beweegde de gene die hem opheffen? Ga naar margenoot63 als men eenen stock opheft, en is 't geen hout?

16

Daerom sal de Heere Heere der heyrscharen onder Ga naar margenoot64 sijne Ga naar margenoot65 vette eene Ga naar margenoot66 magerheyt senden: ende Ga naar margenoot67 onder Ga naar margenoot68 sijne heerlickheyt Ga naar margenootc sal hy Ga naar margenoot69 eenen brant doen branden, als de brant des vyers.

17

Want Ga naar margenoot70 het licht Israels Ga naar margenoot71 sal tot een vyer zijn, ende Ga naar margenoot72 sijn Ga naar margenoot73 Heylige Ga naar margenoot74 tot een

[Folio 6v]
[fol. 6v]

vlamme, welcke in brant steken ende verteeren sal Ga naar margenoot75 sijne Ga naar margenoot76 doornen ende Ga naar margenoot75 sijne Ga naar margenoot76 distelen Ga naar margenoot77 op eenen dach.

18

Oock sal Ga naar margenoot78 hy verteeren de heerlickheyt Ga naar margenoot79 sijnes Ga naar margenoot80 wouts, ende Ga naar margenoot81 sijnes vruchtbaren velts, Ga naar margenoot82 van der ziele aen tot den vleesche toe: ende Ga naar margenoot83 hy Ga naar margenoot84 sal zijn, gelijck als wanneer een vaendrager Ga naar margenoot85 versmelt.

19

Ende Ga naar margenoot86 de overgeblevene boomen sijnes wouts, sullen Ga naar margenoot87 weynige in getale zijn, Ga naar margenoot88 ja een jonge soudese opschryven.

20

Ga naar margenoot89 Ende het sal geschieden te dien dage, dat Ga naar margenoot90 het overblijfsel Israëls, ende Ga naar margenoot91 de ontkomene des huyses Iacobs, Ga naar margenoot92 niet meer steunen en sullen Ga naar margenoot93 op dien diese geslagen heeft: maer sy sullen steunen op den HEERE Ga naar margenoot94 den Heyligen Israels, Ga naar margenoot95 oprechtelick.

21

Ga naar margenoot96 Het overblijfsel Ga naar margenoot97 sal weder-keeren, Ga naar margenoot98 het overblijfsel Iacobs, tot den stercken Godt.

22

Ga naar margenoot99 Want Ga naar margenootd ofwel u volck, ô Israël, is Ga naar margenoot100 gelijck het zant der zee, so en sal [doch maer] het overblijfsel Ga naar margenoot101 daer van wederkeeren: Ga naar margenoot102 de Ga naar margenoot103 verdelginge is vastelick besloten, overvloeyende met gerechticheyt.

23

Want Ga naar margenoote een verdelginge, die vastelick besloten is, sal de Heere HEERE der heyrscharen doen in het midden deses gantschen lants.

24

Daerom seyt de Heere HEERE der heyrscharen alsoo, En vreest niet, ghy mijn volck dat te Zion woont, voor Assur, als hy u met de roede sal slaen, Ga naar margenoot104 ende hy sijnen staf tegen u sal opheffen, Ga naar margenoot105 nae de wijse der Egyptenaren:

25

Ga naar margenoot106 Want noch Ga naar margenoot107 een kleyn weynich, so sal volbracht worden de gramschap ende mijn toorn tot Ga naar margenoot108 harer Ga naar margenoot109 vernielinge.

26

Want de HEERE der heyrscharen sal Ga naar margenoot110 tegen hem Ga naar margenoot111 een geessel verwecken, Ga naar margenoot112 gelijck de slachtinge Midians was aen Ga naar margenoot113 de rotse Orebs: ende Ga naar margenoot114 [gelijck] Ga naar margenootf sijn staf over de zee was, den welcken hy verheffen sal Ga naar margenoot115 nae de wyse der Egyptenaren.

27

Ende het sal geschieden ten selven dage, dat Ga naar margenoot116 sijn last sal afwijcken van uwen schouder, ende sijn jock van uwen halse: ende het jock sal Ga naar margenoot117 verdorven worden, Ga naar margenoot118 om des Gesalfden wille.

28

Ga naar margenoot119 Hy komt te Ga naar margenoot120 Ajath, hy treckt door Ga naar margenoot121 Migron: te Ga naar margenoot122 Michmas Ga naar margenoot123 leyt hy sijne gereetschap af.

29

Sy trecken door Ga naar margenoot124 den doorganck, te Ga naar margenoot125 Geba houden sy hare vernachtinge: Ga naar margenoot126 Rama beeft, Ga naar margenoot127 Gibea Sauls vlucht.

30

Ga naar margenoot128 Roept luyde met uwe stemme, Ga naar margenoot129 ghy dochter Gallim, Ga naar margenoot130 laetse hooren tot Ga naar margenoot131 Laïs toe, ô elendige Ga naar margenoot132 Anathoth.

31

Ga naar margenoot133 Madmena Ga naar margenoot134 vliedt wech, de inwoonders van Gebim Ga naar margenoot135 vluchten met hoopen.

32

Noch een dach Ga naar margenoot136 blijft Ga naar margenoot137 hy Ga naar margenoot138 te Nob: Ga naar margenoot139 hy sal sijne hant Ga naar margenoot140 bewegen Ga naar margenoot141 [tegen] den berch Ga naar margenoot142 der dochter Zions, Ga naar margenoot143 den heuvel Ierusalems.

33

[Doch] siet, de Heere HEERE der heyrscharen, sal Ga naar margenoot144 met gewelt Ga naar margenoot145 de tacken Ga naar margenoot146 af-cappen, ende Ga naar margenoot147 die hooge van stature zijn, sullen nedergehouwen worden, Ga naar margenoot148 ende de verhevene sullen vernedert worden.

34

Ende Ga naar margenoot149 hy sal Ga naar margenoot150 met yser Ga naar margenoot151 de verwerrede-struycken des wouts omhouwen: ende Ga naar margenoot152 de Libanon sal vallen Ga naar margenoot153 door den Heerlicken.

margenoot1
D. den Rechtsgeleerden, ende wetgeveren.
margenoot2
Of, ordineren, voorschrijven.
margenoot3
Die de wetten maken ende voorschryven zijn de Regeerders des lants, over welcke hier het wee uytge sproken wort.
margenoot4
Of arbeyt. D. sulcke wetten of ordinantien, die den ondersaten moeyte ende swaricheyt aenbrengen.
margenoot5
D. op dat sy de arme lieden verhinderen, dat hare sake (hoe rechtveerdich die oock zy) in 't gerichte niet gehoort noch aengenomen, noch bevordert en worde.
margenoot6
Plat tegen de wet Godes, Exod. c. 22.22.
margenoot7
D. als ick u in mijnen toorne kome besoecken. Hier spreeckt de Heere de onrechtveerdige Wetgevers ende Regenten aen.
margenoot8
T.w. der verwoestinge uwes lants. Siet 2.Reg. 18.13.
margenoot9
T.w. van den Koninck van Assyrien. Siet bov. 9. Versen 11, 12.
margenoot10
Als of hy seyde, daer en sullen geen menschen inde werelt zijn, die u sullen kunnen helpen.
margenoot11
D. uwen rijckdom, uwe staten, ende officien, die u groot ende aensienlick maken voor de werelt: Waer wilt ghy die brengen, datse uwe blyven, ende u niet afgenomen en worden?
margenoot12
And. Sonder my sullen sy haer buygen, etc. ontbloot zijnde van mijne hulpe. Hier spreeckt Godt noch al de onrechtveerdige Richters aen. And. sonder dien, of behalven dien, die leeger dan de gevangene sich sal buygen,, sullender oock onder de verslagene vallen. D. sy en sullen niet alleen gevanckelick wech-gevoert worden: maer behalven die, sullender oock eenige doot geslagen worden.
margenoota
Ies. 36.1. Ierem. 25.9. Ezech. 21.9.
margenoot13
Hebr. Assur. welck woort somtijts de nakomelingen Assurs beteeckent: somtijts het lant van Assyrien: Hier beteeckent het den Koninck van Assyrien met sijn leger.
margenoot14
D. die ick in mijnen toorn wil gebruycken als een roede om mijn volck te castyden. Siet Iob 9.34.
margenoot15
Alsof Godt seyde, Of ick schoon in mijnen toorn de Assyriers de macht geve om mijn volck te slaen: so sal ickse evenwel oock straffen.
margenoot16
And. ô den Assur, de roede mijnes toorns, ende in welcker hant mijne grimmicheyt eenen stock is.
margenoot17
T.w. den Koninck van Assyrien met sijn heyr-leger.
margenoot18
T.w. tegen de tien stammen Israëls, ende tegen het volck van Iuda, die haer wel voor mijn volck uytgeven, ende den uyterlicken Godtsdienst eeniger mate oeffenen, maer inder daet zijn sy huychelaers ende spotters. Siet de aenteeck. Iob 8.13.
margenoot19
D. ick sal hem door eene heymelicke inwendige beweginge (volgens mijn rechtveerdich oordeel) alsoo stieren ende regeren. Siet de aent. 2.Sam. 16.10.
margenoot20
D. tegen het volck over het welcke ick seer vergramt ende verbolgen ben: of, over het volck over 't welck ick mijne verbolgentheyt sal uytstorten.
margenoot21
Of eenen buyt buyte, ende eenen roof roove.
margenoot22
T.w. het huychelisch volck.
margenootb
Iesa. 5,25.
margenoot23
Hebr. Sich soo niet inbeeldt. T.w. dat ick hem sende om een huychelisch volck te straffen: Hy heeft veel een ander ooge-merck in desen krijch dien hy de Ioden aendoet, dan ick hebbe: maer ick sal het alles regeren nae mijnen heyligen wille ende heymelicken raedt.
margenoot24
Hebr. maer verdelgen is in sijn herte.
margenoot25
Als of hy seyde, Ben ick niet die grootmachtige Potentaet, dien selfs de Koningen onderworpen zijn, ende te dienste staen moeten? So dat ick ben een Koninck der Koningen. Siet dergelijck pocchen 2.Reg. 18.24.33, etc. ende cap. 19.10, etc.
margenoot26
Als of hy seyde, Hebbe niet ick, ende mijn vader Salmanassar, ende andere mijne voorsaten, alle dese machtige steden, soo wel d'eene als d'andere, onder onse heerschappye ende gebiet gebracht? Siet 2.Reg. 18.34.
margenoot27
And. Calne,Gen.10.10. ende Amos 6.2. Eenige meynen dat dit Seleucia zy.
margenoot28
Eene stadt gelegen aen de riviere Euphrates, 2.Chro. 35.20. Ierem. 46.2.
margenoot29
Siet Genes. 10.18.
margenoot30
Siet 2.Reg. 18.34.
margenoot31
D. overweldigt, verkregen, als Iob 31. Siet aldaer de aent. op vers 25.
margenoot32
D. der gener die d'Afgoden eeren. siet van 't Hebr. woort Elilim, Lev. 19. op vers 4.
margenoot33
Of, ende nochtans, of, daer doch.
margenoot34
D. treffelicker.
margenoot35
Of, waren.
margenoot36
T.w. afgoden. siet vers 11.
margenoot37
Als of hy seyde, Ia ick sal 't aen Ierusalem noch veel lichter en beter konnen doen.
margenoot38
Siet 1.Sam. 31. op vers 9. De Koninck van Assyrien spreeckt hier op sijn heydens, als of het te Ierusalem met den Godts-dienst sulck eene gelegentheyt gehadt hadde, als met der heydenen afgoden.
margenoot39
Dit past op het wee vers 5. over de Assyriers uytgesproken. Want van vers 6. tot hier toe heeft de Prophete verhaelt de trotsige woorden des Konincks van Assyrien, ende sijnen inval in der Israëliten lant.
margenoot40
D. als de Heere sijn volck genoechsaem door de Assyriers sal getuchtigt hebben.
margenoot41
De Heere.
margenoot42
D. straffen. Siet de aent. Gen. 21.1.
margenoot43
D. sijn Godts-lasterlick ende vermetelick roemen en pocchen, 't welck als een quade vrucht uyt sijn hoovaerdich gemoet spruytet.
margenoot44
T.w. Sanheribs.
margenoot45
D. sijner hoovaerdiger oogen.
margenoot46
Of, om dat hy sal geseyt hebben.
margenoot47
Of, de wijle ick kloeckheyt gebruyckt hebbe.
margenoot48
Als of hy seyde: de Koninckrijcken die te vooren yeder hare palen hadden, die hebbe ick al in een gesmolten, ende my onderdanich gemaeckt.
margenoot49
Of, hare gereede schatten, D. hare dierbaerste schatten.
margenoot50
D. Ick hebbe de Koningen, ende andre machtige Heeren van hare staten gesett ende vernedert.
margenoot51
Of, de besitters.
margenoot52
Of, de macht, D. den rijckdom.
margenoot53
D. als vogelen op de eyeren in haer nest.
margenoot54
Als of hy seyde, ick hebbe alle hare goederen ende rijckdommen in mijne schat-kameren gebracht.
margenoot55
T.w. om te vluchten, ofte, om my tegenstant te doen: als of hy seyde, Sy zijn voor my soo verschrickt geweest, dat sy haer tegens my niet en repten noch en roerden.
margenoot56
Ofte, den mont opende.
margenoot57
Of, kirrede, schaterde, kickte. Te weten om ergens hulpe te gaen soecken, ofte, om aen yemant over my te klagen.
margenoot58
Tot hier toe zijn beschreven de woorden des Konincks van Assyrien, nu spreeckt de Prophete wederom, ende 't is soo veel als of hy seyde, Is 't billick dat haer een byle beroeme tegen, etc. Hy wil seggen, Geensins. verstaet hier by, Alsoo en heeft de Koninck van Assyrien geen reden tegen den Heere te pocchen, die hem gebruyckt heeft als een byle, sage, etc.
margenoot59
Aldus worden de Assyriers genoemt, om dat Godt haer als instrumenten gebruyckt heeft, om de Ioden te tuchtigen ende castyden: Te gelijcke verwijt hier Godt de Heere den Assyrier sijne vermetenheyt, ende sijn groot-spreken, daer van vers 14. ende 15. te lesen is.
margenoot59
Aldus worden de Assyriers genoemt, om dat Godt haer als instrumenten gebruyckt heeft, om de Ioden te tuchtigen ende castyden: Te gelijcke verwijt hier Godt de Heere den Assyrier sijne vermetenheyt, ende sijn groot-spreken, daer van vers 14. ende 15. te lesen is.
margenoot60
Of, haer verheffen. Hebr. groot maken.
margenoot61
Of diese beweegt?
margenoot62
Verstaet hier by, alsoo ongerijmt soudet zijn indien sulcx geschiedde.
margenoot63
Als of Godt seyde: Soude een stock sich beroemen om dat yemant hem opheft, daer het doch een stuck houts is ende blijft?
margenoot64
T.w. des Konincks van Assyrien.
margenoot65
Verstaet hier door de vette, de Vorsten ende treffelickste Overste des Konincks van Assyrien, daer hy soo hooge op pochte.
margenoot66
D. eene uyt-teerende sieckte. siet Psal. 106. de aenteeck. op vers 15. Ofte hy wil seggen, datse de Heere sal verdelgen ende te niete maken. Siet 2.Reg. 19.25.
margenoot67
And. in plaetse sijner heerlickheyt sal hy, etc.
margenoot68
Aldus wort hier genoemt het leger des Conincks van Assyrien, om dat hy daer op seer pochte.
margenootc
Ies. 24.6.
margenoot69
T.w. als sy door eenen Engel met pestilentie sullen verslagen worden. Verg. hier mede de historie 2.Sam. 24.16.
margenoot70
D. de Heere, die sijn volck verlicht door sijn woort ende geest, als het in duystere elenden, ende oock in geestelicke dwalingen vervallen sal wesen. Siet Psal. 36. op vers 10. ende 84.12.
margenoot71
D. de Heere sal de Assyriers verteeren gelijck als vyer en vlamme het hout of stroo verslindt.
margenoot72
T.w. des volcks van Israels Heylige.
margenoot73
D. Godt, dien het volck van Israël heylicht ende eert, ende die hem selven betuycht heylich te zijn. Siet bov. cap. 1. op vers 4.
margenoot74
T.w. om de Assyriers te verbranden ende verdelgen.
margenoot75
T.w. des Konincks van Assyrien.
margenoot76
Dat is, sijn krijsch-volck, groot en kleyn, heer en knecht, die de Ioden gesteken, gekrabt, ende geplaegt hebben. siet bov. c. 9.17, ende ond. c. 37, 36.
margenoot75
T.w. des Konincks van Assyrien.
margenoot76
Dat is, sijn krijsch-volck, groot en kleyn, heer en knecht, die de Ioden gesteken, gekrabt, ende geplaegt hebben. siet bov. c. 9.17, ende ond. c. 37, 36.
margenoot77
D. op eenen korten tijt. onder den dach wort hier oock de nacht verstaen, want 't gene dat hier gedreygt wort, is in der nacht geschiet. 2.Reg. 19.35. ende Ies. 37.36.
margenoot78
T.w. de Heere.
margenoot79
T.w. Sanheribs des Konincks van Assyrien.
margenoot80
Dat is, legers, 't welck schijnt een dorre wout te zijn, van wegen de menichte der spiessen ende sperren sijner soldaten. Andre verstaen hier door het wout de Princen ende Vorsten des Konincks van Assyrien, die als stercke boomen geachtt wierden.
margenoot81
D. sijner vette, geweldige, rijcke Vorsten. And. sijnes Carmels, D. sijnes lants, dat soo schoon ende vruchtbaer is als Carmel. Siet 2.Reg. 19.23.
margenoot82
D. hy en sal haer niet alleen de ziele, D. het leven benemen, maer hy sal oock hare lichamen vernielen. Of verstaet door ziele, de menschen, door vleesch, het vee.
margenoot83
T.w. de Koninck van Assyrien.
margenoot84
D. 't sal hem gaen.
margenoot85
Of, beswijmt, vertsaecht wort, of, beswijckt. D. als hem 't herte in't lijf van angst en vreese versmelt. Siet de vervullinge 2.Reg. 19.36, etc. And. wanneer een vluchtige versmelt.
margenoot86
D. de overige soldaten sijnes legers, als vers 18, insonderheyt, de Overste, die ontkomen sullen uyt het leger Sanheribs. Siet ond. vers 33.
margenoot87
Siet de aent. Gen. 34. op vers 30.
margenoot88
Als of hy seyde, Men salder geenen kloecken man, die in 't reeckenen geoeffent is, toe behoeven, een kint salse lichtelick kunnen tellen, want harer sullen weynich zijn.
margenoot89
In dit vers wijst de Prophete het overblijfsel, de vrucht ende nutticheyt aen, ontstaende uyt de boven-verhaelde tuchtinge des volcx van Iuda door Sanherib, als oock der verlossinge uyt sijne macht ende gewelt.
margenoot90
T.w. die van de Assyriers niet en sullen omgebracht zijn.
margenoot91
Hebr. de ontkominge des huyses Iacobs.
margenoot92
D. haer voortaen niet meer verlaten op, etc.
margenoot93
T.w. op den Koninck van Assyrien, dewijle hyse bedrogen heeft. siet bov. cap. 7.20. ende 2.Reg. 16.7. ende 2.Chron. 28.20.
margenoot94
Siet bov. vers 17. ende cap. 1.4. ende 5.19, 24. etc.
margenoot95
Hebr. in der waerheyt. D. sonder huychelye.
margenoot96
D. de overgeblevene. Hebr. Schear Iaschub, siende op den name dien de Prophete sijnen sone gegeven heeft, uyt het bevel Godes, bov. c. 7.3. siet de aenteeck. aldaer. Ende verstaet hier door de overgeblevene, de uytverkorene Godts onder de Ioden, die Godt uyt den algemeynen onderganck gereddet hadde, ende die met waren geloove op Godt vertrouden ende bestandich bleven.
margenoot97
Of, bekeert worden, namelick tot den stercken Godt.
margenoot98
Als stracx.
margenoot99
Als of hy seyde, Of schoon des volcx van Israel vele is, so en sullen sy niet alle bekeert noch salich worden: Maer alleen eenige, die Godt in Christo heeft uytverkoren, siet Rom. 9.27. Even gelijck het toe-gegaen is ten tijde als de Assyriers de Israëliten hebben overvallen ende geslagen, verre het grootste deel is gevangen ende omgekomen.
margenootd
Rom. 9.27, 28.
margenoot100
Te weten, in grooten getale.
margenoot101
Of, des selven.
margenoot102
Of de precise verdelginge, ende alsoo vers 23. D. het verderf in den heymelicken raet Godes bestemt, in den welcken hy besloten heeft, hoe vele van de Israëliten datter souden verdelgt worden, ende welcke.
margenoot103
T.w. der ongehoorsame Ioden, soo uyterlicke ende lichamelicke, als oock inwendige ende geestelicke. gelijck af te nemen is uyt den sin der woorden des Apostels Pauli Rom. 9.27, 28. daer d'Apostel dese woorden by-brengt.
margenoote
Ies. 28.22.
margenoot104
And. want hy (T.w. Godt) sal sijnen staf voor u (D. tot uwer bescherminge) opheffen.
margenoot105
Verstaetmen door hy in't voorgaende lidt den Koninck van Assyrien, so is dit te seggen, Gelijck de Egyptenaren eertijts gedaen hebben: Maer verstaetmen door hy, Godt den Heere, so is dit de sin, Gelijck Godt de Egyptenaren eertijts geplaegt heeft. also oock ond. vers 26.
margenoot106
And. Maer noch een weynich, een luttel, so sal de gramschap [over u] een eynde nemen, maer mijn toorn sal [ontsteken] tot hare vernielinge.
margenoot107
D. in heel korten tijt, T.w. korts na dat de Koninck van Assyrien met sijn leger in het Ioodsche lant sal gekomen zijn.
margenoot108
T.w. der Assyriers.
margenoot109
Of, uytroeyinge, verdervinge, of verdelginge.
margenoot110
T.w. tegen den Koninck van Assyrien.
margenoot111
T.w. Voor eerst den slaenden Engel: ende stracx daer na des Conincks van Assyrien eygene sonen, Siet 2.Reg. 19.35, 37.
margenoot112
D. gelijck eertijts de Midianiten van Gideon plotselick zijn overvallen geweest, Iud. 7.23. etc. Ies. 9. versen 3, 4.
margenoot113
Gelegen by Bethbara aen de Iordane. die de rotse Orebs genoemt wort, om dat Oreb, een van de Vorsten der Midianiten, aldaer van Gideon is verslagen. siet Iud. 7.24, 25.
margenoot114
De sin is, Gelijck Pharao met sijn leger inde roode zee is om-gekomen, als Moses sijnen staf ophief: Alsoo sullen oock de Assyriers in't verderf vervallen ende omkomen.
margenootf
Exod. cap. 14.
margenoot115
Siet de aent. boven vers 24.
margenoot116
T.w. de last dien de Koninck van Assyrien u lieden heeft opgeleyt.
margenoot117
Of, in stucken, gehouwen, of verscheurt worden. D. te schande, of te niete gemaeckt worden.
margenoot118
Hebr. om ofte van wegen de olye. T.w. daer mede de Gesalfde des Heeren soude gesalft worden. D. om Christi wille, den welcken Godt tot eenen Koninck over sijn volck gesalft ende gestelt heeft. Verg. bov. cap. 9. vers 3, 5.
margenoot119
T.w. Sanherib de Koninck van Assyrien met sijn leger. Hier beschrijft voorder de Prophete den tocht Sanheribs, als hy trecken soude, om Ierusalem te gaen belegeren: mitsgaders wat steden hy onder wege soude innemen ende plunderen.
margenoot120
Of Ai: siet van dese stadt, Ios. 7. op vers 2. ende cap. 8.
margenoot121
Siet 1.Sam. 14.2.
margenoot122
Siet 1.Sam. 13.2. ende 14.5.
margenoot123
Hebr. Michmas beveelt hy sijne vaten, of bagagye. And. Te Michmas monstert hy sijne gereetschap, T.w. den treyn van oorloge.
margenoot124
D. de engten der bergen by Michmas, door de welcke men passeren moeste alsmen uyt Ephraim nae de Stamme Benjamins reysde. siet 1.Sam. 13.23. And. in de rustplaetse, of, in de herberge te Geba vernachten sy.
margenoot125
Van Geba siet 1.Sam. 14.5.
margenoot126
D. de burgers te Rama beven, T.w. van wegen de aenkomste der Assyriers. siet van Rama Ios. 18.25.
margenoot127
D. de burgers te Gibea Sauls. Van dese Stadt wort oock gesproken 1.Sam. 11.4. aldus genoemt, om dat de Koninck Saul daer geboren was. siet 1.Sam. 10.26.
margenoot128
Hebr. eygentlick, neyet, gelijck de peerden, D. verheft uwe stemme, ende schreeuwt luyde.
margenoot129
Ierusalem was de moeder-stadt, de kleyne steden wierden dochters genoemt. Hier wort gesproken van de inwoonders te Gallim, eene stadt in de Stamme Benjamin gelegen, gelijck oock de steden van de welcke vers 31. gesproken wort.
margenoot130
And. O ghy arm Anathoth, laet u hooren tot Lais toe. Ofte aldus: merckt op, ô Lais.
margenoot131
Een Stadt gelegen aen 't uyterste des Ioodschen lants. siet Iud. 18. versen 14, 27, 28.
margenoot132
Een stadt in Benjamin, daer de Prophete Ieremias geboren is, drie mijlen van Ierusalem gelegen. Siet Ios. 21.2. ende Ier. 1.1.
margenoot133
D. burgers van Madmena.
margenoot134
T.w. uyt vreese der vyanden die aenkomen marcheren.
margenoot135
Ofte, versamelen haer [om te vluchten]. Siet Ier. 4. op vers 6.
margenoot136
Hebr. staende te Nob. T.w. eer hy op Ierusalem aenkomt.
margenoot137
T.w. Sanherib met sijn leger.
margenoot138
Een Priesterlicke Stadt in Benjamin, by Ierusalem, 1.Sam. 21. ende 22.
margenoot139
Rabsake voor uyt sendende met groote macht van krijchs-volck, van Lachis nae Ierusalem toe, trotsende den Koninck Hizkiam, ende de inwoonders van Ierusalem, Ies. 36.2.
margenoot140
And. opheffen, als dreygende.
margenoot141
D. Tegen de stadt van Ierusalem op ende aen den berch Zions gelegen, als boven cap. 1. vers 8.
margenoot142
And. des huyses Zions.
margenoot143
Op den welcken Ierusalem gebouwt is.
margenoot144
Of, geweldelick, De sin is, Hy sal zijn heyr verdelgen, niet allenckskens, maer subytelick, ende met grooter macht, gelijckmen de groote tacken der boomen met gewelt afhouwt, T.w. door eenen Engel. siet. 2.Reg. 19.35.
margenoot145
D. de stercke ende geweldige crijchslieden in het heyr des Conincx van Assyrien.
margenoot146
Het Hebr. woort beteeckent soo veel als de tacken aftacken, And. af-hacken. Vergelijckt boven vers 19.
margenoot147
D. de Vorsten in het leger des Conincx van Assyrien.
margenoot148
And. dat is.
margenoot149
T.w. de Heere.
margenoot150
D. met het sweert des Engels.
margenoot151
Als bov. 9.17.
margenoot152
D. de crijchslieden des Conincx Sanheribs, die daer zijn te vergelijcken by de boomen die op Libanon groeyen, soo in grootte, als in getale.
margenoot153
Verstaet hier door den heerlicken, Godt den Heere selfs, of sijnen slaenden Engel. Siet de historie Ies. 37.36. ofte door den Geweldigen, of machtigen. Siet Psal. 8. op vers 2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken