Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Verstooringe der vyanden van Godes kercke vers 1. ende dat hy sijn volck soude beschutten, ende segenen, 2. etc. als sy souden ophouden van sondigen, 9. Hier by voecht de Prophete een dreygement, belangende de verstooringe van Ierusalem, 10. Ende eeniger Ioden weder-komste uyt de landen daer in sy verstroyt waren, 13.

1

Ga naar margenoot1 TE dien dage sal de HEERE Ga naar margenoot2 met sijnen harden, ende groo-

[Folio 14r]
[fol. 14r]

ten, ende stercken sweerde Ga naar margenoot3 besoecken Ga naar margenoot4 den Leviathan, de Ga naar margenoot5 lang-wemelende slange, ja den Leviathan, de kromme slomme slange: ende hy sal de Ga naar margenoot6 de drake die in der zee is, dooden.

2

Te dien dage salder Ga naar margenoot7 een wijngaert van rooden wijne zijn, Ga naar margenoot8 singt van den selven by beurte.

3

Ick de HEERE behoede dien, alle oogenblick sal ick hem bevochtigen: op dat [de vyant] Ga naar margenoot9 hem niet en besoecke, sal ick hem bewaren nacht ende dach.

4

Ga naar margenoot10 Grimmicheyt en is by my niet, wie soude my [als] een doorne [ende] distel in oorloge stellen, dat ick Ga naar margenoot11 tegen hem soude aenvallen, [ende] hem te gelijcke verbranden soude?

5

Ga naar margenoot12 Ofte hy moeste mijne sterckte Ga naar margenoot13 aengrijpen, hy sal vrede met my maken; vrede sal hy met my maken.

6

Ga naar margenoot14 In het toekomende sal Ga naar margenoot15 Iacob wortelen schieten, Ga naar margenoota Israël sal bloeyen ende groeyen: ende Ga naar margenoot16 sy sullen de werelt met Ga naar margenoot17 incomsten vervullen.

7

Heeft Ga naar margenoot18 hy Ga naar margenoot19 hem geslagen, Ga naar margenoot20 gelijck hy Ga naar margenoot21 dien geslagen heeft, die hem sloech? is Ga naar margenoot22 hy gedoodt, gelijck Ga naar margenoot23 sijne gedoodde gedoodt zijn geworden?

8

Ga naar margenootb Ga naar margenoot24 Met mate hebt Ga naar margenoot25 ghy Ga naar margenoot26 met hem getwist, wanneer ghy hem Ga naar margenoot27 wech-stiett: [als] Ga naar margenoot28 hy [hem] wech-nam door sijnen harden wint, in den dage Ga naar margenoot29 des oosten wints.

9

Daerom sal Ga naar margenoot30 daer door de ongerechticheyt Iacobs Ga naar margenoot31 versoent worden, ende dit is de gantsche Ga naar margenoot32 vrucht, dat Ga naar margenoot33 hy Ga naar margenoot34 des selven sonde sal wech doen, wanneer hy alle de steenen Ga naar margenoot35 des altaers Ga naar margenoot36 maken sal als verstroyde kalck-steenen: Ga naar margenoot37 de Ga naar margenoot38 bosschen ende Ga naar margenoot39 de Sonne-beelden en sullen niet bestaen.

10

Ga naar margenoot40 Want Ga naar margenoot41 de vaste stadt sal eensaem, de Ga naar margenoot42 woonstede sal verstooten ende verlaten worden, gelijck een woestijne: daer sullen de kalveren weyden, ende daer sullen sy neder liggen, ende sullen Ga naar margenoot43 hare tacken verslinden.

11

Als hare tacken verdorret sullen sijn, sullense afgebroken worden, [ende] de wijven, comende, sullen se Ga naar margenoot44 aensteken: want 't en is geen Ga naar margenoot45 volck van eenich verstant; daerom en sal hy Ga naar margenoot46 die het gemaeckt heeft, Ga naar margenoot47 sich desselven niet ontfermen; ende Ga naar margenoot48 die het geformeert heeft, en sal aen het selve geen genade bewijsen.

12

Ende het sal Ga naar margenoot49 te dien dage geschieden, dat de HEERE Ga naar margenoot50 dorschen sal, Ga naar margenoot51 van den Ga naar margenoot52 stroom der riviere af, tot aen de riviere van Egypten: Ga naar margenoot53 doch ghylieden Ga naar margenootc sult opgelesen worden Ga naar margenoot54 een by een, ô ghy kinderen Israëls.

13

Ende het sal te dien dage geschieden, datter met Ga naar margenoot55 een groote basuyne geblasen sal worden: dan sullen Ga naar margenoot56 die comen, Ga naar margenoot57 die in den lande Assur Ga naar margenoot58 verloren zijn, ende die henen-gedrevene Ga naar margenoot59 in den lande van Egypten: ende Ga naar margenoot60 sy sullen den HEERE aenbidden Ga naar margenoot61 op den heyligen berch te Ierusalem.

margenoot1
T.w. als Godt sijn volck uyt de Babylonische gevanckenisse verlossen sal.
margenoot2
Dat is, door de Persen ende Meden, Ies. 13.17. ende 21.2.
margenoot3
D. straffen, verdelgen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot4
Hier by verstaen eenige den Coninck te Babel, listich als een slange: vergiftich, ofte schadelick, als een drake. Andre verstaen oock hier door Leviathan, den duyvel, Antichrist, ende alle soo geestelicke, als lichamelicke vyanden der kercke Godes. siet breeder van het woort Leviathan Iob c. 40. op vers 20. ende Psal. 74.14.
margenoot5
Siet Iob 26.13. met d'aent.
margenoot6
Of, de zee-drake.
margenoot7
De roode wijn wiert in het Ioodsche lant voor den besten ende stercksten wijn gehouden. Siet Gen. 49.12. Prov. 23.31. Doch de woorden deses vers zijn te verstaen, van de Gemeynte der Gelooovigen, die treffelicke vruchten der godsalicheyt dragen soude. Van de geestelicke beteeckenisse des wijngaerts, siet Ies. c. 5. de aenteeck. op vers 1.
margenoot8
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick, antwoorden, als Exod. 15.21. siet de aenteeck. aldaer. Het beteeckent oock by beurte singen inden reye, als andersins. 1.Sam. 18.7. als oock hier, ende elders meer. Het is hier een vermaninge aen alle godtsalige, datse haer verblijden van wegen hare verlossinge door Iesum Christum.
margenoot9
D. hem en beschadige. Siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot10
Dit spreeckt de Prophete in den persoone Godes, als of hy seyde, Ick ben nu met mijn volck gantschelick versoent, om Christi wille. So dat niemant my wederom tot toorn tegen het selve alsoo aenstoken en sal, dat ick daer tegen oorlogende, het selve als een distel ende doorn soude worden, ofte het selve verbranden soude. ô dat zy verre van my. sommige verstaen, dat Godt gesproken hebbende van sijne liefde tot de kercke, hier nu spreeckt van sijnen toorn ende de straffen der vyanden, ten zy sake dat sy haer oprechtelick tot hem bekeeren, ende settent aldus over: So wie my [als] een doorn ende distel in oorlooge sal stellen, ick sal tegen hem aenvallen, ick sal hem te gelijcke verbranden: Ofte hy moste mijne sterckte aengrijpen, hy most vrede met my maken, etc.
margenoot11
T.w. tegen mijnen wijngaert.
margenoot12
And. Of hy mijne sterckte aengrepe? T.w. de wijnstock, D. mijn volck, de kercke.
margenoot13
D. hy sal sich vaste houden aen mijne sterckte, hy salder sich op verlaten ende rusten, T.w. met berouw over sijne sonden, beteringe des levens, ende door een vast geloove.
margenoot14
And. O ghy nakomelingen, Iacob sal wortelen schieten, And. Aengaende de nakomelingen, Iacob sal wortelen schieten. D. de kercke Godes sal vaste staen, groeyen en bloeyen.
margenoot15
D. de nakomelingen Iacobs.
margenoota
Psal. 72.16.
margenoot16
T.w. de nakomelingen Iacobs, of Israëls.
margenoot17
Of, vruchten.
margenoot18
T.w. de Heere.
margenoot19
T.w. Iacob, D. het volck Godes.
margenoot20
D. soo hart.
margenoot21
Hebr. gelijck hy sijnen (T.w. Iacobs) slager (T.w. den Babylonier) geslagen heeft?
margenoot22
T.w. Iacob.
margenoot23
T.w. des Conincx van Babel. And. sijne gedoode] T.w. Godes, die Godt in sijnen toorn gedoodet heeft. De sin is, dat Godt veel genadelicker met sijn volck handelt, als hy 'tkastijt, dan hy met de vyanden sijnes volcx omme-gaet.
margenootb
Ierem. 30.11. ende 46.28.
margenoot24
siet van 't Hebr. woort Gen. 18. op vers 6.
margenoot25
ô Heere.
margenoot26
met uwen wijnstock, met u volck.
margenoot27
T.w. door de Babyloniers. Hy spreeckt van een sake die noch geschieden soude, als ofse alreets geschiet ware. And. Doe hem de [vyant] wech-nam, door sijnen harden wint, D. door den krijch, of andre sware plagen.
margenoot28
T.w. de Heere. de Prophete verandert den persoon, 't welck wat duysterheyt in sijne reden veroorsaeckt.
margenoot29
D. der vyanden, welcker een groot deel uyt Oosten quam, ende was een hardt wreet volck, gelijck de ooste wint in die landen een harde, scherpe, schadelicke wint is. Siet Iob 15.2. Psal. 48.8. Hos. 12.2.
margenoot30
T.w. door sulcke straffen, ende vaderlicke kastydingen, als daer is de Babylonische gevanckenisse.
margenoot31
Ten dien aensien, dat de uytverkorene daer door tot berouw ende leetwesen over hare sonden sullen gebracht worden, ende tot beteringe hares levens, ende alsoo souden sy vergevinge harer sonden verkrijgen door een oprecht geloove aen Iesum Christum.
margenoot32
T.w. die van de Babylonische gevanckenisse komen sal.
margenoot33
T.w. Godt de Heere.
margenoot34
T.w. Iacobs.
margenoot35
Verstaet dat hier gesproken wort van de steenen dier altaren, die hier en daer op de hoochten gesticht waren, ter eere der Afgoden.
margenoot36
De sin is, na dat hy alle de Afgoderye, die een oorspronck is van alle andre sonden, sal wech gedaen hebben.
margenoot37
And. Alsser geen bosschen noch Sonne-beelden en sullen staende gebleven zijn: verstaet hier by, maer al te samen sullen afgehouwen ende verbroken zijn.
margenoot38
Van de Afgodische bosschen siet Iud. 3. op vers 7.
margenoot39
Siet de aent. Levit. 26. op vers 30.
margenoot40
Hier keert de Prophete wederom tot de beschrijvinge der straffen met de welcke Godt de Heere die van Iuda te huys soecken soude.
margenoot41
T.w. Ierusalem. siet Ies. 22.2. ende 24.10. Ezech. c. 21.
margenoot42
Of, wooningen.
margenoot43
Verstaet de tacken, die in haer (te weten, in de stadt van Ierusalem) wassen sullen aen de boomen, die in hare verlatene huysen, ende op hare straten, in hare hoven en tuynen, van selfs souden opschieten ende wassen. Siet de aent. Iob 18.16.
margenoot44
T.w. de tacken, ofte, de stadt.
margenoot45
Verstaet het Ioodsche volck, by het welcke nu geen verstant en was te soecken, noch te vinden.
margenoot46
D. Godt de Heere, Hebr. haren maker.
margenoot47
Verstaet hier by, maer hy salse verdelgen, T.w. door de Babyloniers, gelijck stracx volcht, vers 12.
margenoot48
Hebr. haren formeerder.
margenoot49
Te weten, als het Ioodsche volck in de Babylonische gevanckenisse zijn sal.
margenoot50
Hebr. uyt-slaen, of, uyt-kloppen sal. Vergel. ond. 28.27. alwaer dorschen ende uyt-slaen onderscheyden worden, maer hier wort het woort dorschen klaricheyts-halven gebruyckt.
margenoot51
And. van den ruyschenden stroom. And. van den gront. And. van 't canael dier riviere.
margenoot52
D. van de riviere Euphrates af, tot de riviere van Egypten toe, genaemt Sichor. siet Ios. 13. op vers 3.
margenoot53
De sin is, Na dat ghylieden eenen tijt lanck hier en daer sult zijn verstroyt geweest, so sult ghy weder in u lant gebracht, ende by malkanderen versamelt worden, gelijckmen de aren op het velt inden oogst nae-leest, of op leest.
margenootc
Ies. 17.5.
margenoot54
Of, tot een toe, of, een voor een, elck in't bysonder.
margenoot55
Verstaet door dese groote basuyne, voor eerst, het edict ende openbare toelatinge des Conincx Cyri, die de Ioden heeft toegelaten wederom in haer Vader-lant te komen: 2.Chron. 36.22. Ezr. 1.1. Ten anderen, geestelicker wijse van de Basuyne des Euangeliums, door de welcke Godt sich een kercke t' samen geroepen ende versamelt heeft uyt alle volckeren ende natien der werelt.
margenoot56
Sy sullen in haer Vaderlant, in het Ioodsche lant weder comen.
margenoot57
D. de gevangene der tien stammen des Coninckrijcks van Israël.
margenoot58
Dat is, die gins en weer om-dwalen.
margenoot59
Daer henen waren de overgeblevene van den stamme Iuda gevlucht, 2.Reg. 25.26.
margenoot60
Siet Gen. 24. de aenteeck. op vers 26.
margenoot61
Hebr. op den berch der heylicheyt, T.w. In den nieu-herbouden Tempel, ende voortaen in uwe heylige, ende Christelicke Gemeynte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken