Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Groote vreucht aller creaturen met Godes kercke, over de verlossinge door Christum, vers 1, etc. Vermaninge aen de Leeraers, dat sy de verslagene van gemoede hier mede troosten souden, 3. Miraculen die de Messias doen soude, 5. Verder verhael van den stant, ende vrede des volcks des Heeren, 8.

1

Ga naar margenoot1 DE woestijne ende Ga naar margenoot2 de dorre plaetsen sullen Ga naar margenoot3 hier over vrolick zijn: ende de wildernisse sal sich verheugen, ende sal bloeyen als een roose.

2

Ga naar margenoot4 Sy sal lustich bloeyen, ende sich verheugen, ja [met] verheuginge, ende juychen: Ga naar margenoot5 de heerlicheyt van Libanon is haer gegeven, de cieraet van Carmel, ende Saron: Ga naar margenoot6 sy sullen sien de heerlickheyt des HEEREN, den cieraet onses Godts.

3

Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 Versterckt de slappe handen, ende stelt Ga naar margenoot8 de struyckelende knyen vaste.

4

Segt Ga naar margenoot9 den onbedachtsamen van herten, Weest sterck, en vreest niet, siet Ga naar margenoot10 u lieder Godt sal Ga naar margenoot11 [ter] wrake komen [met] de vergeldinge Godts, hy sal komen, ende u lieden Ga naar margenoot12 verlossen.

5

Ga naar margenoot13 Alsdan sullen Ga naar margenootb der blinden oogen opgedaen worden, ende Ga naar margenootc der dooven ooren sullen geopent worden.

6

Alsdan sal Ga naar margenootd de kreupele springen als een hert, ende Ga naar margenoote de tonge des stommen sal juychen: want in de woestijne sullen Ga naar margenoot14 Ga naar margenootf wateren Ga naar margenoot15 uytbersten, ende beken in de wildernisse.

7

Ende het dorre lant sal tot staende water worden, ende het dorstich lant tot sprinck-aders der wateren: in de wooninge der Draken, Ga naar margenoot16 daer sy gelegen hebben, Ga naar margenoot17 sal gras met riet ende biesen zijn.

8

Ende Ga naar margenoot18 aldaer sal eene verhevene bane, ende een wech zijn, welck de heylige wech sal genaemt worden: Ga naar margenoot19 De onreyne en sal daer niet doorgaen, maer Ga naar margenoot20 hy sal Ga naar margenoot21 voor dese zijn: die [desen] wech Ga naar margenoot22 wandelt, selfs Ga naar margenoot23 de dwasen Ga naar margenoot24 en sullen niet dwalen.

9

Ga naar margenoot25 Daer en sal geen Leeuw zijn, nochte Ga naar margenoot26 geen verscheurende gedierte en sal daer op komen, noch aldaer gevonden worden, maer de verloste sullen [daer op] wandelen.

10

Ende Ga naar margenoot27 de vrygecochte des HEEREN Ga naar margenoot28 sullen wederkeeren, ende Ga naar margenoot29 [tot] Zion komen met gejuych, ende eeuwige blijtschap sal op haer hooft wesen: Ga naar margenootg vrolickheyt ende blijtschap sullen sy Ga naar margenoot30 verkrijgen, maer droeffenisse ende suchtinge sullen wech-vlieden.

margenoot1
Alle creaturen sullen haer daer over verblyden, dat de Heere sijne rechtveerdige oordeelen sal geoeffent hebben over de vyanden sijnes volcks. wijders verstaet hier door de woestyne, de geloovige, of de gemeynte Godts, die te vooren was (als een woestyne) dorre, drooch ende onvruchtbaer, maer door Godts genade verheerlickt, verheven ende vruchtbaer worden soude. Vergel. bov. 32.15, 16. ende hier het volg.
margenoot2
Hebr. de dorricheyt, of, de dorre, D. de dorre eensame plaetsen, of landen.
margenoot3
Of, over dese [dingen] T.w. dat de vyanden des volcks Godes alsoo gestraft ende verdelcht sullen worden, gelijck in het 34 cap. geseyt is.
margenoot4
Hebr. het sal bloeyende bloeyen, of, Sy, T.w. de woestyne, verstaende door de woestijne, de geloovige, als op vers 1. is aengeteeckent.
margenoot5
D. de kercke Godes is schoon, heerlick, ende vruchtbaer gemaeckt, gelijck de Libanus, Carmel, ende Saron plechten te zijn, van welcke bergen, siet Ies. 33.9.
margenoot6
T.w. de geloovige, sullen sien, D. genieten, etc. And. die [plaetsen] T.w. de woestijne, vers 1.
margenoota
Hebr. 12.12.
margenoot7
D. troost ende versterckt malkanderen, ô ghy geloovige, met de over-legginge deser genade Godes, die hy sijner kercke bewesen heeft. Of, het is een aensprake aen de Leeraers. siet Hebr. 12.12.
margenoot8
Swacke, waggelende, loterend e knyen.
margenoot9
Siet Ies. 32. vers 4.
margenoot10
T.w. Iesus Christus, in den vleesche geopenbaert.
margenoot11
Om de vyanden zijner kercke te straffen. Andere nemen 't aldus: Siet, u lieder Godt, de wrake sal komen, de vergeldinge Godts. hy selve sal komen etc.
margenoot12
Of, Behouden, salichmaken.
margenoot13
T.w. als Christus sal gekomen zijn, Ies. 29.18. ende 42.7. Christus en heeft niet alleen de weldaden die hier in dit ende eenige der volgender versen verhaelt worden, aen veler gebreckelicker menschen lichamen gedaen, maer oock geestelicker wijse, door dien hy ons met sijnen H. Geest verlicht ende wederbaert, doende alsoo blijcken sijne goddelicke almachticheyt.
margenootb
Matth. 9.27. ende 11.5. ende 12.22. ende 20.30. ende 21.14. Ioh. 9.6.
margenootc
Matth. 11.5. ende Marc. 7.32.
margenootd
Matt. 11.5. ende 15.30. ende 21.14. Ioh. 5. vers 8, 9. Act. 3.2. ende 8, 7. ende 14.8.
margenoote
Matt. 9.32. ende 12.22. ende 15.30.
margenoot14
Door dese wateren moetmen verstaen de verkondinge des Euangelii, ende de gaven des H. Geestes, die ten tijde Christi overvloedelick over allerley menschen, oock over de heydenen (die te vooren als een woestyne ende dorre heyde geweest waren) sullen uytgestort worden. Siet Ioh. 7.38, 39.
margenootf
Ioh. 7.38, 39.
margenoot15
Hebr. gespleten worden, De sin is, de steenrotsen ende d'aerde sullen open splijten, op datter wateren uyt-vlieten.
margenoot16
Hebr. haer-lieder nederligginge.
margenoot17
De sin is, De Gemeynte der Geloovigen sal met den H. Geest bevochtigt worden, 't welck de selve sal doen groeyen ende bloeyen, gelijck het riedt ende biesen in vochtige plaetsen wassen. And. sal de voor-hof des riets ende der biese zijn. De sin is, Het lant 't welck geenen anderen nut noch oorboor en hadde, dan dat het den draken diende om daer te liggen ende hare woon-plaetse te hebben, dat sal in een lieflick velt verandert worden, ende 't sal zijn als een sale vol riedt ende vol biesen.
margenoot18
De sin is, De Christelicke kercke en sal geen wilde onvruchtbare woestyne zijn, maer in de selve sal de rechte wech der salicheyt gewesen worden, door 't geloove aen Iesum Christum, die ons reynicht van alle onse sonden, ende hy geeft ons den H. Geest, die ons vernieuwt ende herbaert tot een nieuw godtsalich leven.
margenoot19
T.w. die noch in sijne sonden leyt. Siet Apoc. 22.15.
margenoot20
T.w. dien wech.
margenoot21
T.w. voor de gene die heylich zijn, gelijck de wech heylich is, D. voor de ware ledematen der Christelicker kercke, die vanden Heere vry gekocht zijn vers 10.
margenoot22
Reyst, gaet, of gaen sal, T.w. op desen heyligen wech.
margenoot23
D. de gene die in goddelicke saken niet en verstaen, of, de eenvoudige Christenen.
margenoot24
Dewijle sy eene vaste ende effene bane sullen hebben, op de welcke haer de Heere sal voeren ende leyden.
margenoot25
D. Geenen duyvel en sal de geloovige van den wech der salicheyt trecken noch af-leyden, hoewel hy altoos rontom ons gaet, als een briesschende leeuw, soeckende ons te verslinden. Siet Ioh. 10.28. ende 1.Pet. 5.8.
margenoot26
Eygentlick, geen inbreker, of doorbreker der gedierten.
margenoot27
Verstaet hier voor eerst de gene die uyt de Babylonische gevanckenisse souden verlost worden: Doch insonderheyt die, die van den Heere zijn vry gekocht, D. verlost, namelick aen der ziele ende aen den lichame, door het bloet Iesu Christi.
margenoot28
D. sy sullen haer tot den Heere bekeeren.
margenoot29
T.w. in de versamelinge der geloovigen, eerstelick hier op aerden, daer na in den hemel. Ies. 51.11. Apoc. 22.14.
margenootg
Apoc. 21.4.
margenoot30
Of, omvangen, vatten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken