Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxvj. Capittel.

Sanherib valt in Iuda, vers 1. sendt Rabsake, die den Coninck Hizkia ende 't volck door Godts-lasterlicke redenen tot wantrouwen op Godt, ende afval tot Sanherib, soeckt te bewegen, 2. etc. verg. 2.Reg. 18. van het 13. vers af, ende 2.Chron. 32.1, etc.

1

Ga naar margenoot1 ENde het geschiedde in den veertienden jare des Conincx Hizkia, dat Sanherib de Coninck van Assyrien optooch tegen alle vaste steden Iuda, ende Ga naar margenoot2 namse in.

2

Ende de Coninck van Assyrien sondt Rabsake van Ga naar margenoot3 Lachis nae Ierusalem tot

[Folio 18v]
[fol. 18v]

den Coninck Hizkia met een swaer heyr, ende hy stont Ga naar margenoot4 aen den water-ganck des oppersten vyvers, Ga naar margenoot5 aen den hoogen wech van het velt des vollers.

3

Doe ginck tot hem uyt Eliakim de sone van Hilkia de Hof-meester, ende Sebna Ga naar margenoot6 de schrijver, ende Ioah de sone Asaphs, de Cancelier.

4

Ende Rabsake seyde tot hen, Segt nu tot Hizkia, Soo seyt de groote Coninck, de Coninck van Assyrien, Wat vertrouwen is dit daer mede ghy vertrouwt?

5

Ick mochte seggen (doch het is een woort der lippen) daer is raet ende macht tot de oorloge: op wien vertrouwt ghy nu, dat ghy tegen my rebelleert?

6

Siet, Ga naar margenoot7 ghy vertrouwt op dien Ga naar margenoota gebrokenen riet-staf, op Egypten, op den welcken so yemant leunt, so sal hy in sijne hant gaen, ende die doorbooren: alsoo is Pharao de Coninck van Egypten, allen den genen die op hem vertrouwen.

7

Maer so ghy tot my segt, Wy vertrouwen op den HEERE onsen Godt: is hy die niet, wiens hoochten ende wiens altaren Hizkia wech genomen heeft, ende Ga naar margenoot8 tot Iuda ende tot Ierusalem geseyt heeft, Voor desen altaer sult ghy u Ga naar margenoot9 neder buygen?

8

Nu dan, Ga naar margenoot10 weddet doch met mijnen heere den Coninck van Assyrien, ende ick sal u twee duysent peerden geven, so ghy voor u de ruyters daer op sult kunnen geven.

9

Hoe soudt ghy dan het aengesichte eenes eenigen Vorsten, van de geringste knechten mijnes heeren, afkeeren? maer ghy vertrouwt op Egypten, om de wagenen, ende om de ruyteren.

10

Ende nu, ben ick Ga naar margenoot11 sonder den HEERE opgetogen tegen dit lant, om dat te verderven? de HEERE Ga naar margenoot12 heeft tot my geseyt, Treckt op tegen dat lant, ende verderft het.

11

Doe seyde Eliakim, ende Sebna, ende Ioah, tot Rabsake, Ga naar margenoot13 Spreeckt doch tot uwe knechten op Syrisch, want Ga naar margenoot14 wy verstaen 't [wel]: ende en spreeckt niet met ons op Ioodsch voor de ooren des volcx, dat op den muer is.

12

Maer Rabsake seyde, Heeft mijn heere my tot uwen heere, ende tot u gesonden, om dese woorden te spreken? ist niet tot de mannen die op den muer sitten, Ga naar margenoot15 datse met u lieden haren dreck eten, ende hare pisse drincken sullen?

13

Also stont Rabsake, ende riep Ga naar margenoot16 met luyder stemme op Ioodsch, ende seyde: Hoort de woorden des grooten Conincx, des Conincx van Assyrien,

14

Alsoo seyt de Coninck, Dat Hizkia u niet en bedriege, want hy en sal u niet connen redden.

15

Daer toe, dat Hizkia u niet en doe vertrouwen op den HEERE, seggende, Ga naar margenoot17 De HEERE sal ons sekerlick redden, dese stadt en sal niet in de hant des Conincx van Assyrien gegeven worden.

16

Ende hoort nae Hizkia niet, want alsoo seyt de Coninck van Assyrien, Handelt met my Ga naar margenoot18 door een geschenck, Ga naar margenoot19 ende comt tot my uyt, ende etet een yeder [van] sijnen wijnstock, ende een yeder [van] sijnen vygeboom, ende drinckt een yeder het water sijnes bornputs.

17

Tot dat ick come, ende Ga naar margenoot20 hale u in een lant, Ga naar margenoot21 als u lieder lant is, een lant van koorn ende van most, een lant van broot ende van wijngaerden.

18

Dat Hizkia u lieden niet en verleyde, seggende, De HEERE sal ons redden: hebben de Goden der volckeren een yeder sijn lant gereddet uyt de hant des Conincx van Assyrien?

19

Waer zijn de Goden van Ga naar margenoot22 Hamath ende Arpad? waer zijn de Goden van Sepharvaim? hebben sy oock Ga naar margenoot23 Samaria van mijner hant gereddet?

20

Welcke zijnse onder alle de Goden deser landen, die haer lant uyt mijne hant gereddet hebben? dat de HEERE Ierusalem uyt mijne hant redden soude?

21

Doch Ga naar margenoot24 sy swegen stille, ende en antwoordden hem niet een woort, want het gebot des Conincx was, seggende, Ghy en sult hem niet antwoorden.

22

Doe quam Eliakim de sone van Hilkia, de Hof-meester, ende Sebna de Schrijver, ende Ioah de sone Asaphs, de Cancelier, tot Hizkia Ga naar margenoot25 met gescheurde kleederen, ende sy gaven hem de woorden van Rabsake te kennen.

margenoot1
Dit 36 capittel, als oock de drye naestvolgende, zijn van den Prophete hier in gevoecht, niet alleen om den voorgaenden capittelen licht te geven, maer oock om aenleydinge daer uyt te scheppen om te spreken van het Rijcke Christi, daer van in de voorgaende capittelen met verbloemde woorden gesproken is: Ende dit alles by occasie van de heerlickheyt des Conincx Hizkia, die in velen dingen een voor-beelt des Coninckrijcks Christi geweest is.
margenoot2
T.w. Eenige der selver.
margenoot3
Een Stadt in de stamme Iuda gelegen, de welcke de Coninck van Assyrien te dier tijt belegert hadde. Vergel. Ies. 37.8. ende 2.Chron. 32.9.
margenoot4
Siet 2.Reg. 18.17. ende Ies. 7. op vers 3.
margenoot5
Of, aen de strate van des vollers velt. Siet 2.Reg. 18.17.
margenoot6
Siet de aenteeck. 1.Reg. 4. op vers 3.
margenoot7
Rabsake doet den Coninck Hizkia groot ongelijck, als hy aldus van hem oordeelt ende spreeckt: want hy betrouwde op den Heere.
margenoota
Ezech. 29.6, 7.
margenoot8
D. tot de inwoonders van Iuda ende Ierusalem.
margenoot9
T.w. om te aenbidden.
margenoot10
Ofte, stelt borge. And. verpandet u mijnen heere, of, sett u selven mijnen heere te pande, als Nehe. 5.3. T.w. dat ghy u onder sijne heerschappye sult begeven, Indien ghy niet en vermeugt soo veel ruyteren op te brengen, als ick u peerden leveren sal.
margenoot11
D. sonder 't bevel des Heeren.
margenoot12
Siet 2.Reg. 18. op vers 25.
margenoot13
Dit begeeren sy, vreesende dat Rabsake door sijne redenen eenige onder 't volck tot oproerhadde mogen verwecken.
margenoot14
Hebr. wy hooren't. als bov. cap. 33. vers 19.
margenoot15
D. om hen aen te seggen, dat sy tot dien uytersten noot sullen gebracht worden, als Sanherib de Stadt van Ierusalem belegeren sal, dat sy genootsaeckt sullen wesen haren eygenen dreck te eten, etc. siet 2.Reg. cap. 18. de aenteeck. op vers 27.
margenoot16
Hebr. met grooter stemme.
margenoot17
Hebr. reddende sal de Heere ons redden.
margenoot18
Hebr. door een segeninge, Dat is, geschenck. Siet 2.Reg. 18. op vers 31.
margenoot19
De sin is, Op dese conditie sal ick u lieden toe-laten, dat ghy uytkomt.
margenoot20
Hebr. neme. Siet Gen. 12.15. Ier. 37.17. met d'aent.
margenoot21
D. dat soovruchtbaer is, etc.
margenoot22
Siet van dese Stadt Num. 13.21.
margenoot23
Siet van dese stadt 1.Reg. 16.24.
margenoot24
T.w. de mannen die Hizkia gedeputeert hadde, ende het volck. siet 2.Reg. 18.36.
margenoot25
Die sy selfs gescheurt hadden tot een teecken van verslagentheyt ende verbaestheyt, oock tot een teecken van droefenisse, van wegen de Godts-lasterlicke woorden die Rabsake gesproken hadde. Aengaende dese maniere van kleederen te scheuren, siet Gen. 37.29.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken