Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xlix. Capittel.

Christus vercondicht allen volckeren sijn beroep, vers 1. hy klaecht over der Ioden ongeloovicheyt, 4. ende spreeckt van de beroepinge der heydenen, 6. ende troost de gevangene ende bedruckte, 9. Belooft alles wat hinderlick is om tot hem te comen, wech te nemen, 11. hy troost de mismoedige Ioden, 14. met belofte van haer geestelick zaet te sullen vermeerderen, 18. ende dat de Coningen des selven Voester-heeren souden zijn, 23. ende hy belooft, dat hyse uyt de hant soo der lichamelicke, als geestelicke vyanden verlossen soude, 24.

1

Ga naar margenoot1 HOort nae my, Ga naar margenoot2 ghy Eylanden, ende luystert toe, ghy volckeren van verre, de HEERE heeft Ga naar margenoot3 my geroepen van den buyck aen, van Ga naar margenoot4 mijnes moeders ingewant af heeft hy Ga naar margenoot5 mijnen name Ga naar margenoot6 gemeldet.

2

Ende hy heeft mijnen mont Ga naar margenoot7 gemaeckt als een scherp sweert, Ga naar margenoot8 onder de schaduwe sijner hant Ga naar margenoot9 heeft hy my bedeckt: ende hy heeft my Ga naar margenoot10 tot eenen suyveren Ga naar margenoot11 pijl gestelt, in sijnen pijl-koker heeft hy my verborgen.

3

Ende hy heeft tot my geseyt, Ga naar margenoot12 Ghy zijt mijn knecht; Israёl, Ga naar margenoot13 door welcken ick verheerlickt sal worden.

4

Doch Ga naar margenoot14 ick seyde, Ick hebbe Ga naar margenoot15 te vergeefs gearbeydt, Ick hebbe mijne kracht Ga naar margenoot16 onnuttelick ende ydelick Ga naar margenoot17 toegebracht: Ga naar margenoot18 gewisselick Ga naar margenoot19 mijn recht is by den HEERE, ende mijn werckloon is by mijnen Godt.

5

Ende nu seyt de HEERE die my sich van ['smoeders] buyck af tot eenen knecht geformeert heeft, dat ick Ga naar margenoot20 Iacob tot hem wederbrengen soude: Ga naar margenoot21 maer Israёl sal sich Ga naar margenoot22 niet versamelen laten: Ga naar margenoot23 nochtans sal ick vereerlickt worden in de oogen des HEEREN, ende mijn Godt Ga naar margenoot24 sal mijne sterckte zijn.

6

Voorder seyde hy, Ga naar margenoot25 'T is te geringe, dat ghy my een knecht soudt zijn, om Ga naar margenoot26 op te richten de stammen Iacobs, ende om weder te brengen Ga naar margenoot27 de bewaerde in Israёl: Ick hebbe u oock gegeven Ga naar margenoot28 ten lichte der heydenen, om Ga naar margenoot29 mijn heyl te zijn tot aen het eynde der aerde.

7

Alsoo seyt de HEERE, de verlosser Israёls, Ga naar margenoot30 sijn Heylige, tot Ga naar margenoot31 de verachtte ziele, tot dien aen welcken Ga naar margenoot32 het volck eenen grouwel heeft, Ga naar margenoot33 tot den knecht der gener Ga naar margenoot34 die heerschen; Coningen Ga naar margenoot35 sullen 't sien, ende Ga naar margenoot36 opstaen, [oock] Vorsten, ende Ga naar margenoot37 sy sullen haer [voor u] buygen: Ga naar margenoot38 om des HEEREN wille, Ga naar margenoot39 die getrouwe is, Ga naar margenoot40 des Heyligen Israёls, Ga naar margenoot41 die u vercoren heeft.

8

Alsoo seyt Ga naar margenoot42 de HEERE, Ga naar margenoota Ga naar margenoot43 In den tijt des welbehagens Ga naar margenoot44 hebbe ick Ga naar margenoot45 u verhoort, Ga naar margenoot46 ende ten dage des heyls Ga naar margenoot47 hebbe ick u geholpen: ende Ga naar margenoot48 ick sal u bewaren, ende ick sal u geven Ga naar margenoot49 tot een verbont Ga naar margenoot50 des volcx, om Ga naar margenoot51 het aerdrijck op te richten, om Ga naar margenoot52 de verwoeste erffenissen te doen be-erven:

9

Om te seggen Ga naar margenoot53 tot de gebondene, Gaet uyt: tot die Ga naar margenoot54 die in duysternisse zijn, Ga naar margenoot55 Comt te voorschijn: Ga naar margenoot56 sy sullen Ga naar margenoot57 op de wegen weyden, ende op alle hooge plaetsen sal hare weyde wesen.

10

Ga naar margenoot58 Sy en sullen niet Ga naar margenootb hongeren, noch dorsten, ende de hitte, ende de Sonne, en salse Ga naar margenoot59 niet steken: want haren Ga naar margenoot60 ontfermer salse leyden, ende Ga naar margenoot61 hy salse aen de sprinck-aders der wateren sachtkens leyden.

11

Ende Ga naar margenoot62 ick sal alle mijne bergen tot eenen wech maken: ende mijne banen sullen verhoocht Ga naar margenoot63 zijn.

12

Siet, dese sullen van verre comen: ende siet, die van 't noorden, ende Ga naar margenoot64 van 't westen, ende gene uyt den lande Ga naar margenoot65 Sinim.

13

Ga naar margenoot66 Iuycht ghy hemelen, ende verheucht u ghy aerde, ende Ga naar margenoot67 ghy bergen maeckt gedreun met gejuych: want de HEERE heeft sijn volck vertroost, ende hy sal sich over sijne elendige ontfermen.

14

Doch Ga naar margenoot68 Zion seyt, De HEERE heef my verlaten: ende de Heere heeft mijner vergeten.

15

Kan oock eene vrouwe Ga naar margenoot69 hares suygelincks vergeten, dat sy haer niet en ontferme over den Ga naar margenoot70 sone hares buycks? Ga naar margenoot71 Of schoon dese Ga naar margenoot72 vergaten, so en sal ick doch Ga naar margenoot73 uwer niet vergeten.

16

Siet, Ga naar margenoot74 Ick hebbe u in de beyde hant palmen Ga naar margenoot75 gegraveert; Ga naar margenoot76 uwe mueren Ga naar margenoot77 zijn steets voor my.

17

Uwe Ga naar margenoot78 sonen sullen haer haesten: [maer] Ga naar margenoot79 uwe verstoorders, ende uwe ver-

[Folio 25v]
[fol. 25v]

woesters sullen Ga naar margenoot80 van u uytgaen.

18

Ga naar margenootc Heft uwe oogen op rontom, ende siet, Ga naar margenoot81 alle dese vergaderen haer, sy comen Ga naar margenoot82 tot u: [Soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de HEERE, sekerlick, ghy sult u Ga naar margenoot83 met alle dese, Ga naar margenoot84 als met een cieraet bekleeden, ende ghy sultse [u] aenbinden, Ga naar margenoot85 gelijck eene bruyt.

19

Want Ga naar margenoot86 [in] uwe woeste ende uwe eensame plaetsen, ende u Ga naar margenoot87 verstoorde lant; gewisselick Ga naar margenoot88 nu sult ghy Ga naar margenoot89 benaeuwt worden van inwoonderen, ende Ga naar margenoot90 die u verslonden, sullen sich verre van u maken.

20

Noch sullen Ga naar margenoot91 de kinderen daer van ghy berooft waert, seggen voor uwe ooren: Ga naar margenoot92 De plaetse is my te naeuwe, Ga naar margenoot93 wijckt my, dat ick woonen mach.

21

Ende Ga naar margenoot94 ghy sult seggen in u herte, Wie heeft my dese gegenereert? aengesien ick van kinderen berooft, ende eensaem was: ick was Ga naar margenoot95 in de gevangenisse gegaen, ende Ga naar margenoot96 wech geweken: wie heeft my van dese opgevoedt? siet, ick was alleene overich gelaten; waer waren dese?

22

Alsoo seyt de Heere HEERE, Siet, Ga naar margenoot97 ick sal mijne hant opheffen tot de heydenen, ende tot de volckeren sal ick mijne baniere Ga naar margenoot98 opsteken: Ga naar margenoot99 dan sullen sy uwe sonen inde armen brengen, ende uwe dochters sullen op de schouder gedragen worden.

23

Ende Ga naar margenoot100 Coningen sullen uwe Voester-heeren zijn, Ga naar margenoot101 hare Vorstinnen uwe Ga naar margenoot102 soog-vrouwen: Ga naar margenoot103 sy sullen haer voor u buygen met het aengesichte ter aerde, ende sy Ga naar margenoot104 sullen den stof uwer voeten lecken: ende ghy sult weten, dat ick de HEERE ben, datse niet beschaemt en sullen worden die my verwachten.

24

Ga naar margenootd Ga naar margenoot105 Soude oock eenen machtigen den vanck ontnomen worden? of souden de gevangene Ga naar margenoot106 eenes rechtveerdigen ontcomen?

25

Doch alsoo seyt de HEERE, Ga naar margenoot107 Ia de gevangene des machtigen sullen [hem] ontnomen worden, ende de vanck des tyrans sal Ga naar margenoot108 ontcomen: want Ga naar margenoot109 met uwe twisters sal ick twisten, ende uwe kinderen sal ick Ga naar margenoot110 verlossen.

26

Ende Ga naar margenoot111 ick sal uwe verdruckers spijsen met haer eygen vleesch, ende Ga naar margenoote van haer eygen bloet sullen sy droncken worden, als van soeten wijne: ende Ga naar margenoot112 alle vleesch sal gewaer worden, dat ick de HEERE uwe heylant ben, ende uw' Verlosser de Machtige Iacobs.

margenoot1
Dit spreeckt Christus.
margenoot2
Siet bov. cap. 41. Vers 1.
margenoot3
T.w. tot eenen Middelaer ende Heylant sijnes volcx.
margenoot4
D. soo haest als mijn moeder my heeft ontfangen, ende ter werelt gebracht. siet Mat. 1.20, 21. Luc. 1.31. ende 2.9.
margenoot5
D. my.
margenoot6
T.w. by sijn uytverkoren volck in Iuda. Siet Luc. 1.70.
margenoot7
Hebr. gestelt. D. hy heeft my bevolen te prediken boete ende vergevinge der sonden, ende hy werckt alsoo door mijne predikatien, datse de toehoorders door het herte snyden. Vergel. Luc. 24.32. Act. 2.37. Heb. 4.12. Apoc. 1.16.
margenoot8
Of, met de schaduwe etc. Siet Ies. 51.16.
margenoot9
D. hy heeft my bewaert tegen de listen der Schriftgeleerden ende Phariseen, dat sy my tegen mijnen wille, ende eer het tijt was, niet en hebben kunnen vangen noch dooden.
margenoot10
Eenen suyveren gladden pijl gaet lichter ergens door, dan eenen veroesten doet.
margenoot11
Pijl, beteeckent hier so veel als stracx te vooren sweert. siet Psal. 45.6.
margenoot12
Siet bov. 42.1. ende 51.16. De sin deser woorden is, ô Christe, Ghy en zijt niet alleen mijn knecht, maer ghy zijt oock de rechte Israël, die met Godt ende sijnen machtigen toorn strijdende, de victorie behouden sult, waer van Iacob alleen een voor-beelt geweest is, als hy met den Engel des Heeren strydende, den selven over-wonnen heeft, daer van hy den name Israël gekregen heeft.
margenoot13
Of, in welcken. And. Israël [is de gene] van welcken ick my door u roemen sal. De sin is, Ick bevele u, dat ghy voor eerst mijn heerlick woort sult voor-dragen den Israëliten, of dat ghy onder haer alder-eerst mijne heerlickheyt sult verkondigen. Siet Matt. 10.6. ende 15.24. Act. 13.46. ende 28.25, etc.
margenoot14
T.w. de Heere Christus, die hier klaecht over het ongeloove ende de boosheyt van het grootste deel der Ioden.
margenoot15
T.w. met mijne predicatien, by de verstockte Ioden.
margenoot16
Hebr. In't woeste.
margenoot17
Hebr. verteert, Dat is gebruyckt.
margenoot18
Of, nochtans is mijn recht by den Heere.
margenoot19
D. mijnen loon, die my met rechte toe-komt. Als of Christus seyde, Hoewel mijnen arbeyt sulcke vruchten niet en heeft voortgebracht, als ick wel wenschte: So getrooste ick my daer mede, dat ick mijnen hemelschen Vader getrouwelick hebbe gedient in het ampt dat hy my heeft opgeleyt, ende het is hem oock wel bekent.Vergel. Mat. 23.37. in 't volgende werckloon. Hebr. eyg. werck ofte, arbeyt, ende 't wort voor arbeyts loon genomen. Siet Ier. 22. op vers 13.
margenoot20
D. de Ioden.
margenoot21
Anders, ende Israël dat niet versamelt en wort, op dat ick vereerlickt worde in de oogen des Heeren, ende dat mijn Godt mijne sterckte soude wesen. Israël dat niet versamelt en wort] D. het verstroyde Israël. Siet Matt. 23.37.
margenoot22
Sich tot my bekeerende. Mat. 23.37. Ioh. 1.11. And. Israël en versamelt sich niet. And. ende Israël sal tot hem vergadert worden.
margenoot23
De sin is, Onaengesien de onboetveerdicheyt van het grootste deel des volcx van Israël, sal mijnen getrouwen arbeyt ende neersticheyt in de bedieninge mijnes predicksampts, by mijnen hemelschen Vader in weerde zijn ende blijven.
margenoot24
Of, is mijne sterckte geworden. D. Godt troost my door sijnen H. Geest tegen de ondanckbaerheyt der Ioden. Vergelijckt Mat. 11. vers 25, 26. Ioh. 6.36, 37. ende c. 10. vers 26, 27.
margenoot25
Hebr. 't is te licht. Als of hy seyde, De weerdicheyt uwes persoons, als die daer zijt de eeuwige ende eenige sone Godes des Vaders: als oock het hooge ampt daer toe ick u beroepen hebbe, Vereyscht wat meer ende wat treffelijckers, dan dat ghy alleen het volck van Israël soudt oprichten ende weder te rechte brengen, ick hebbe u tot eenen Salichmaker der gantscher werelt verordineert: Daerom of u schoon het grootste deel onder de Ioden niet en wil kennen noch aennemen: so sullender vele onder de heydenen gevonden worden, die het doen sullen: Ende en sal de Christelicke kerkce des te minder niet zijn, maer veel meer sal sy daer door vermeerdert worden.
margenoot26
T.w. door de predicatie des H. Euangelii.
margenoot27
D. de gene die ick tot noch toe met groote sorge ende neersticheyt bewaert hebbe, als zijnde mijn erfdeel, ja de oog-appel mijner ooge. Deut. 32.10.
margenoot28
Dit is een klare prophetie van de bekeeringe der heydenen tot Christum, siet bov. cap. 42.6. Luc. 2.32. Act. 13.46, 47. ende 26.17, 18.
margenoot29
D. een heyl der heydenen, van my verordineert.
margenoot30
D. die de heylige Israëls is, als bov. cap. 10. vers 17.
margenoot31
Hebr. den verachten van ziele. D. Tot Christum, die in dese werelt van alle godloose (die tot aller tijt verre de meeste zijn geweest) is veracht geweest. And. dien een yeder veracht. And. tot [dien] welcken de ziele (D. schier yeder man, de grootste ende voornaemste hoop der Ioden) veracht. siet Ies 53.3. Ioh.7.48. Mat. 27. vers 22, 23, 29, 40.
margenoot32
T.w. het boose Ioodsche volck.
margenoot33
D. tot Christum, die in de gedaente eenes knechts in deser werelt verschenen is.
margenoot34
T.w. te Ierusalem, als Herodes, Pontius Pilatus, etc.
margenoot35
Of, sullen u sien. D. kennen ende eeren voor den Heylant ende Salichmaker der werelt. Siet Psal. 72.10, 11.
margenoot36
Tot een teecken van eerbiedinge. als Levit. 19.32.
margenoot37
Of, ende sullen u aenbidden.
margenoot38
Godt den Vader in den Sone eerende.
margenoot39
Die sijne belofte van de sendinge sijnes soons Iesu Christi in den vleesche,houden sal.
margenoot40
D. om des genen wille, die de Heylige Israëls is. siet bov. in dit vers.
margenoot41
T.w. tot sijnen knecht, ende Middelaer der uytverkorenen. Hier is veranderinge van persoon, want te vooren heeft hy van Christo gesproken in de derde persoone, hier in de tweede.
margenoot42
T.w. Godt de Vader.
margenoota
2.Cor. 6.2.
margenoot43
D. ter tijt als ick mijne genade ende goedertierenheyt hebbe willen openbaren door de predicatie des H. Euangelii, ende ick u gesonden hebbe tot eenen Heylant der werelt, om te lijden voor de sonden mijns volcx. 2.Cor. 6.2.
margenoot44
Dit wort gesproken in den verledenen tijt: maer het is te verstaen in den toekomenden tijt.
margenoot45
ô Christe.
margenoot46
Dit is met andre woorden 't gene dat stracx geseyt is.
margenoot47
D. ick hebbe u onderstutt doe ghy in de pijnen der helle waert, ende hebbe u lichaem voor verderf bewaert doe ghy in het graflaegt: ja ick hebbe u van den dooden opgeweckt, ende aen mijne rechterhant gestelt. Siet 2.Cor. 6.2.
margenoot48
T.w. tegen alle uwe vyanden, dat ghy van geene der selver overwonnen en wort.
margenoot49
D. tot eenen Middelaer des Verbonts, als boven cap. 42.6.
margenoot50
T.w. des volcx Godes.
margenoot51
D. de inwoonders der aerde, T.w. de uytvercorene. De sin is, Op dat ghy, Iesu Christe, uwe kercke, die uwe erve is, wederom opricht, ende daer in woont.
margenoot52
Men can hier door de verwoeste erffenissen verstaen, eerst het lant Canaan, dat ten tijde der Babylonische gevanckenisse verwoest was, Siet vers 19. ende voorts de salicheyt, daer van de duyvel de uytvercorene poochde te onterven, te berooven, ende hen de selve woest te maken.
margenoot53
D. tot de gevangene. als boven cap. 42.7.
margenoot54
D. die in onwetenheyt, ende in geestelicke treuricheyt leven.
margenoot55
Of, comt her-voor, openbaert u. Hebr. eygentlick, wort ontdeckt, of, geopenbaert.
margenoot56
T.w. die van u crachtelick sullen beroepen zijn.
margenoot57
D. aen alle hoecken ende canten. De sin is, Na dat sy uyt de geestelicke gevanckenisse der sonden ende des duyvels verlost zijn, sullen sy rijckelick aen der ziele ende aen den lichame gesegent worden, ende sy sullen de selve segeningen over al genieten.
margenoot58
'Tgene dat Godt hier seyt, dat sal in den hemel vervult worden. siet Apo. 7.16. de meyninge is, dat de uytvercorene in den hemel geen ongemack lyden en sullen, maer dat sy volkomelick gelucksalich zijn sullen, waer van de genietinge der Manna. ende des waters uyt den rotz-steen in de woestijne, een voorbeelt geweest is.
margenootb
Apoc. 7.16.
margenoot59
Hebr. niet slaen.
margenoot60
D. de Heere Christus salse leyden gelijck een herder sijne schapen leydet. als Ies. 40.11.
margenoot61
D. hy salse verquicken door den troost des H. Geestes, daer toe gebruyckende de troostelicke beloftenissen die Godt den sijnen is doende.
margenoot62
D. ick sal alle verhindernissen uyt den wech nemen: Daerentegen sal ick alle behulp ende bevoorderinge doen, op dat mijne uytverkorene uyt alle hoecken ende eynden der gantscher werelt, tot de gemeynschap des volcx Godes gebracht worden. Het zijn de woorden Godes des Vaders.
margenoot63
Of, worden.
margenoot64
Hebr. van de zee. siet de aent. Gen. 12.8.
margenoot65
Of, der Siniten. Deser wort oock gedacht Gen. 10.17. Eenige meynen, dat dese volckeren wel mochten zijn de Sinesen, of Chinesen.
margenoot66
Siet Rom. 8.19.
margenoot67
Siet Ies. 44.23. ende 35.1.
margenoot68
D. de ongeloovige Ioden, die dit spreken hart geperst zijnde door de groote ende menichvuldige elenden die haer over-vielen.
margenoot69
Of, hares suyg-kints, of, hares kleynen kints. als Ies. 65.20.
margenoot70
Siet gelijcke maniere van spreken Pro. 31.2.
margenoot71
Of, Ia de selve. T.w. vrouwen. And. noch konnen dese vergeten, Of, maer of syse vergaten, so en sal ick nochtans, etc.
margenoot72
T.w. haer kint, of kinderen. siet Psal. 27.10.
margenoot73
ô Zion, ô Ierusalem. D. ô mijn kercke, mijn volck. verstaet dit niet soo seer van eene lichamelicke, als van eene geestelicke verlossinge. Rom. 9. vers 6, 7.
margenoot74
D. ick sal uwer altijt gedachtich zijn ende sorge voor u dragen.
margenoot75
Of, geschreven, geteeckent.
margenoot76
ô Ierusalem.
margenoot77
Als of de Heere seyde, Gelijck ick de mueren Ierusalems van de Chaldeen geruyneert zijnde, sal herbouwen: alsoo sal ick het geestelicke Ierusalem, mijne kercke, die nu kleyne, ja schier geheel vervallen is, weder opbouwen, ende beschermen.
margenoot78
Of, kinderen. D. de uytverkorene, die in u door 't zaet des woorts Godes, sullen geboren worden, die sullen met groote begeerte haestelick komen tot de gemeynschap der Gemeynte.
margenoot79
D. de valsche Leeraers ende twistmakers, als Schriftgeleerde ende Pharizeen, mitsgaders alle de gene die door haer valsche leere, ende ergerlick leven, u schadelick zijn, ende afbreuck doen.
margenoot80
Of, uyt u.
margenootc
Ies. 60.4.
margenoot81
Verstaet, de bekeerde heydenen, die de kercke sullen vermeeren ende vercieren, haer t'samen onder eenen herder vervoegende.
margenoot82
Of, uwent halven.
margenoot83
T.w. met alle de uytverkorene, die de Heere onder sijne gehoorsaemheyt brengen sal, soo uyt de Ioden, als uyt de heydenen.
margenoot84
Het groot getal der ware Christgeloovigen, is de cieraet der kercke.
margenoot85
D. gelijck een Bruyt haren cieraet aen doet, of, om haer bindt, als sy haer op-pronckt.
margenoot86
De sin is, De menichte der gener die haer tot de Christelicke Gemeynte begeven sullen, sal soo groot zijn, dat de kercke, die te vooren als een woeste ende eensame plaetse geweest is, die sal vervult, ja schier te enge worden, om alle de aenkomende Christ-geloovigen uyt de heydenen te begrypen, want de Geloovige sullen door de gantsche werelt verspreyt worden.
margenoot87
Het Ioodsche lant is verstoort geworden, soo door de Babyloniers, als door de Romeynen, ende andre Natien.
margenoot88
D. dan, of, al haest. Siet de aent. Hos. 10. op vers 3.
margenoot89
Of, geprangt, geperst worden, T.w. als de uytverkorene heydenen tot u sullen in komen, ende haer tot de Gemeynte vervoegen sullen.
margenoot90
D. die u te vooren schenen te willen verslinden door hare tyrannische vervolginge, ende leere, als daer waren de Schrift-geleerde, Phariseen, ende tyrannen, etc.
margenoot91
Hebr. de kinderen uwer kinder-beroovinge, D. uwer onvruchtbaerheyt, namelick de heydenen, die wel eygentlick uwe kinderen niet en zijn, als van u lichamelick niet gegenereert zijnde, maer nu door den geloove kinderen der Gemeynte geworden zijn, na dat ghy Ioden, van wegen de ongeloovicheyt ende onboetveerdicheyt, als kinderloos ende onvruchtbaer voor 't meeste deel te achten zijt. Andre verduytschen dit vers aldus, de kinderen die ghy krijgen sult, doe ghy uwer kinderen berooft waert, sullen noch seggen voor uwe ooren, D. ghy 't hoort.
margenoot92
Dit beteeckent den grooten aenwas der Christelicke kercke.
margenoot93
Of, geeft my plaetse.
margenoot94
T.w. ghy Ioodsche kercke, sult u by u selven verwonderen, over de groote menichte der heydenen, die haer tot de kercke Godes vervoegen sullen.
margenoot95
T.w. in de Babylonische gevangenisse.
margenoot96
T.w. uyt mijn lant.
margenoot97
D. Ick sal de heydenen krachtelick beroepen door de predicatie des H.Euangelii, ende innerlicke werckinge des H. Geestes.
margenoot98
Of, opwerpen, of, verheffen.
margenoot99
D. jonge ende oude, mannen ende vrouwen sullen komen, ende haer in de gemeynschap der heyligen begeven, ende d'een sal den anderen met goede vermaningen ende onderwijsingen, ende oock met een goet exempel, voor gaen. Ies. 60.4. ende 66.12.
margenoot100
De sin is, dat de Coningen niet alleen haer tot de Gemeynte Christi sullen vervoegen: Maer sy sullen oock hare macht ende authoriteyt gebruycken tot aenwas, ende bescherminge der selver.
margenoot101
D. der Coningen huysvrouwen.
margenoot102
Of, soog-ammen.
margenoot103
D. sy sullen u burgerlicke eerbiedinge doen, sy sullen haer voor u demoedigen, ende haer u onderwerpen. Dit sullen sy doen om Christi wille, die het hooft sijner kercke is.
margenoot104
De sin is, Sy sullen haer so leege voor u buygen, dat haren mont tot aen d'aerde naken sal, als of sy de aerde wouden oplecken. Siet Psal. 72.9.
margenootd
Matth. 12.29.
margenoot105
Dit spreeckt de vervolgde, ende van de tyrannen bedrangde kercke, ten aensien van het gewelt der vervolgers.
margenoot106
Die met eenich recht, 't zy van oorloge ofte andersins yemant in vaste gevanckenisse houdt.
margenoot107
Verstaet dit gesproken te zijn niet alleen van de gevangene Ioden in de Babylonische gevangenisse, die de machtige Coningen van Babel door krijgs-recht of gewelt onder hare heerschappye alsoo gebracht hadden, dat het onmogelick scheen de selve daer uyt te verlossen: Maer verstaet dit oock onder een voorbeelt gesproken te zijn van den Duyvel, helle, doot, onder welcker heerschappye Godt ons door zijn rechtveerdich oordeel hadde overgegeven om onse sonden: Christus heeft ons uyt haer gewelt verlost, Gode sijnen hemelschen Vader voor ons betalende: hy is stercker dan alle onse vyanden.
margenoot108
Of, vry en los gemaeckt worden.
margenoot109
Siet Psal. 35. op vers 1.
margenoot110
Of, bewaren, behouden.
margenoot111
D. Ick sal maken, dat uwe vyanden ende vervolgers, T.w. de vyanden mijner kercke, haer eygen vleesch sullen eten, datse malkanderen sullen verscheuren en verslinden, Ick sal met haer handelen, gelijck ick eertijts met de Midianiten, ende andere mijne vyanden gehandelt hebbe.
margenoote
Apoc. 16.6.
margenoot112
D. alle menschen, van wat staet of conditie dat sy zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken