Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het lij. Capittel.

De Prophete spreeckt in dit Capittel van de verlossinge des Ioodschen volcx uyt de Babylonische gevanckenisse, welcke is een voorbeelt der geestelicke verlossinge der kercke door Christum, vers 1, etc. Aengenaemheyt der predicatie des H. Euangelii, 7. belofte dat de Heere sijn volck beschermen sal, 10. Eyndelick wort hier aengewesen dat Christus sal verhoocht worden, 13. nadat hy sich ten uytersten vernedert soude hebben, 14. Prophetye van de roepinge der heydenen, 15.

1

WAeckt op, waeckt op, Ga naar margenoot1 treckt uwe sterckte aen, Ga naar margenoot2 ô Zion, treckt uwe cierlicke kleederen aen, ô Ierusalem, Ga naar margenoot3 ghy heylige stadt, want Ga naar margenoot4 in u en sal voortaen geen onbesnedene, nochte onreyne meer comen.

2

Ga naar margenoot5 Schuddet u uyt den stof, maeckt u op, sitt neder, ô Ierusalem: Ga naar margenoot6 maeckt u los [van] de banden uwes hals, ghy gevangene Ga naar margenoot7 dochter Zions.

3

Want soo seyt de HEERE, Ga naar margenoot8 Ghylieden zijt om niet vercocht: ghy sult oock sonder gelt Ga naar margenoot9 gelost worden.

4

Want soo seyt de Heere HEERE, Ga naar margenoot10 In voorige tijden Ga naar margenoota trock mijn volck af in Egypten, om als vreemdelinck aldaer te verkeeren: ende Assur heeft het selve Ga naar margenoot11 om niet onderdruckt.

5

Ende nu, Ga naar margenoot12 Wat hebb' ick hier [te doen]? spreeckt de HEERE, dewijle mijn volck om niet Ga naar margenoot13 wech-genomen is, [ende] Ga naar margenoot14 de gene die over het selve heerschen, Ga naar margenoot15 [het] doen huylen, spreeckt de HEERE, ende Ga naar margenoot16 mijn name gedurichlick den gantschen dach Ga naar margenootb gelastert wort:

6

Daerom [sal] mijn volck, daerom sal het Ga naar margenoot17 mijnen name Ga naar margenoot18 in dien dage kennen, Ga naar margenoot19 dat ick het selfs ben die spreke, Siet [hier] ben ick.

7

Ga naar margenootc Ga naar margenoot20 Hoe lieflick zijn Ga naar margenoot21 op de bergen de voeten des genen, Ga naar margenoot22 die het goede bootschapt, Ga naar margenoot23 die den vrede Ga naar margenoot24 doet hooren: des genen die goede bootschap brengt van het goede, die heyl Ga naar margenoot24 doet hooren: des genen die Ga naar margenoot25 tot Zion seyt, Ga naar margenoot26 Uw' Godt is Coninck.

8

Daer is een stemme Ga naar margenoot27 uwer wachters; sy verheffen de stemme, sy juychen t'samen: want sy sullen Ga naar margenoot28 ooge aen ooge Ga naar margenoot29 sien, als de HEERE Zion Ga naar margenoot30 wederbrengen sal.

9

Maeckt een geschal, juychet t' samen, Ga naar margenoot31 ghy woeste plaetsen Ierusalems: want de HEERE heeft sijn volck getroost, hy heeft Ierusalem verlost.

10

De HEERE heeft Ga naar margenoot32 sijnen heyligen arm Ga naar margenoot33 ontbloott voor de oogen aller heydenen; Ga naar margenootd ende Ga naar margenoot34 alle de eynden der aerde sullen sien Ga naar margenoot35 het heyl onses Godts.

11

Ga naar margenoot36 Vertreckt, vertreckt, gaet uyt Ga naar margenoot37 van daer, Ga naar margenoote Ga naar margenoot38 en raeckt het onreyne niet aen: gaet uyt het midden van haer, reynigt u, Ga naar margenoot39 ghy die de vaten des HEEREN draegt.

12

Ga naar margenoot40 Want ghylieden en sult niet Ga naar margenoot41 met haeste uytgaen, noch met der vlucht Ga naar margenoot42 henen gaen: want de HEERE sal voor u lieder aengesichte henen trecken, ende de Godt Israёls sal uw' Ga naar margenoot43 achtertocht wesen.

13

Ga naar margenoot44 Siet, Ga naar margenoot45 mijn Ga naar margenoot46 knecht sal Ga naar margenoot47 verstandelick handelen: Ga naar margenoot48 Hy sal verhoocht ende verheven, ja seer hooge worden.

14

Gelijck als vele Ga naar margenoot49 sich over Ga naar margenoot50 u ontsett hebben; Ga naar margenoot51 alsoo Ga naar margenootf verdorven was Ga naar margenoot52 sijn

[Folio 27r]
[fol. 27r]

gelaet, meer dan yemants: ende sijne gedaente meer dan [anderer] menschen kinderen:

15

Alsoo sal Ga naar margenoot53 hy vele heydenen Ga naar margenoot54 besprengen, [ja] de Coningen sullen haren mont Ga naar margenoot55 over hem toe-houden: want Ga naar margenoot56 den welcken Ga naar margenoot57 het Ga naar margenootg niet vercondicht en was, die sullen 't sien: ende welcke het niet gehoort en hebben, die sullen 't verstaen.

margenoot1
D. grijpt eenen moet: hebt couragie. Siet cap. 51. vers 17.
margenoot2
D. ghy burgers, ende inwoonders van't lichamelicke, ende voornemelick van't geestelicke Ierusalem.
margenoot3
Hebr. ghy Stadt der heylicheyt.
margenoot4
D. ghy en sult voortaen niet meer van de godloose ende heydensche tyrannen, het zy Babyloniers, of andre, overweldicht worden. Dit is principalick van het hemelsche Ierusalem te verstaen, als Apoc. 21.27.
margenoot5
D. weest verblijt, ende en draegt geen rouwe meer.
margenoot6
D. dient Godt in heylicheyt ende gerechticheyt, nu ghy verlost zijt van de handen uwer vyanden. Siet bov. 42.7. Luc. 1.74, 75.
margenoot7
D. ghy volck van Zion, D. van Ierusalem.
margenoot8
De Heere wil seggen, De Babyloniers en hebben my daer voor niet gegeven, dat ick u lieden hen tot knechten voor altoos soude geven: Daerom staet het my nu oock vry, alst my belieft, u lieden uyt hare hant te verlossen, sonder rantsoen gelt. Siet Psal. 44.13. ende vergel. Ies. 45.13.
margenoot9
T.w. uyt de Babylonische dienstbaerheyt, of knechtschap. siet voorts op vers 1.
margenoot10
Of, voor-tijts, eer-maels, eer-tijts. Hebr. in't eerste. De sin is, Indien ick de Egyptenaers swaerlick gestraft hebbe, om datse mijn volck grootelicx geplaecht hadden, 't welck doch vry-willich nae Egypten getrocken is: Hoe veel swaerder sal ick de Assyriers ende de Babyloniers straffen, die het selve uyt het lant van Canaan, 't welck ick haer in eygendom gegeven hebbe, wech gevoert, ende soo wreedelick getracteert hebben?
margenoota
Gen. 46.6.
margenoot11
Ofte, sonder oor-sake.
margenoot12
Hebr. wat my hier? D. wat heb ick hier te doen? Of, wat staet my nu te doen? Als of de Heere seyde, Ick en wil niet langer hier vertoeven, maer wil terstont nae Babel trecken, om mijn volck te verlossen, dewyle de Babyloniers nu hare mate vervult hebben. 'T is menschelicker wyse van Godt gesproken.
margenoot13
D. van de Babyloniers gevanckelick wech-gevoert is. Hier staet kortheyts halven een woort voor twee, genomen, voor, wech-genomen ende wech-gevoert is.
margenoot14
And. [Ende] sijne regenten huylen. als of hy seyde, De Babyloniers en verschoonen selfs de Regenten der Ioden niet, veel weyniger verschoonen sy het gemeyne volck.
margenoot15
Vermits sy het so swaerlick ende ongenadelick plagen.
margenoot16
Als of ick mijn volck niet en hadde kunnen tegen haer gewelt beschermen, ende nu noch niet machtich en ware het selve uyt hare handen te verlossen.
margenootb
Eze. 36.20, 23. Rom. 2.24.
margenoot17
D. my. siet Psal. 9. op vers 11.
margenoot18
T.w. als ick het uyt de Babylonische gevanckenisse verlossen sal, lichamelick: maer het is oock voornemelick te verstaen vande geestelicke verlossinge uyt het gewelt des duyvels.
margenoot19
D. dat mijn belofte van hare verlossinge, waer is.
margenootc
Nahu. 1.15. Rom. 10.15.
margenoot20
Hebr. hoe schoon. woorden van verwonderinge, met blijtschap, siende niet soo seer op de verkondinge van de verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, als wel op de predicatie der Apostelen ende andre Leeraers des Nieuwen Testaments, die den Ioden ende heydenen souden verkondigen de geestelicke verlossinge uyt het gewelt des duyvels.
margenoot21
Verstaet de bergen van het berchachtige Ioodsche lant: ende daer onder de kercke Godes so binnen, als buyten Ierusalem ende Iudaea.
margenoot22
D. die een blyde bootschap brengen: namelick voor eerst, de verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, ende daer na de geestelicke verlossinge door Iesum Christum. Vergel. Rom. 10.15.
margenoot23
In dit vers verhaelt de Prophete meermaels een ende het selve met verscheydene manieren van spreken, als niet woorden genoech kunnende bedencken, noch vinden, om die over-groote weldaet Godes, ons in Christo bewesen, uyt te drucken.
margenoot24
D.verkondigt.
margenoot24
D.verkondigt.
margenoot25
D. tot de Gemeynte Godes.
margenoot26
T.w. Christus Iesus, die onsen eeuwigen Coninck is, ende sijne kercke met sijn woort ende Geest regeert. Siet Psal. 93. de aenteeck. op vers 1. And. uwe Godt regeert als Coninck.
margenoot27
D. uwer Propheten, ende Apostelen, etc.
margenoot28
D. bescheydelick, klaerlick. Vergel. Num. 14.14. ofte, ooge by ooge. D. alle oogen.
margenoot29
T.w. met lust.
margenoot30
Uyt de Babylonische gevangenisse: als oock uyt het gewelt des duyvels, ende der sonde. And. bekeeren sal.
margenoot31
Verstaet hier die plaetsen, die ontrent Ierusalem, ende elders in het Ioodsche lant, nu eenen tijt lanck hadden woest gelegen, zijnde van hare vyanden verwoest geweest, ende daer onder den woesten stant der kercke, als Christus haer vergaderde.
margenoot32
Hebr. den arm sijner heylicheyt, D. sijne Goddelicke almachticheyt, die hy in het verlossen sijnes volcx bewesen heeft. Vergel. hier mede Luc. 1.68.
margenoot33
D. uytgestreckt, om de Babyloniers te slaen, ende sijn volck uyt hare hant te verlossen, ende de Christelicke kercke van hare geestelicke vyanden.
margenootd
Psal. 98.2. Luc. 3.6.
margenoot34
D. alle de menschen woonende aen de uyterste eynden der werelt. Dit is geschiet, als Christus sijne Apostelen heeft uyt gesonden, om het Euangelium te gaen prediken in de gantsche werelt. Mat. 28.
margenoot35
D. het heyl 't welck onsen Godt ons doen ende bewysen sal.
margenoot36
Eene vermaninge tot Godts volck, om met een yver uyt het lichamelick ende geestelick Babel te vertrecken.
margenoot37
Van Babel in Chaldea: als cap. 48.20. oock uyt het geestelicke Babel, namelick uyt het Rijcke des duyvels, ende des Antichristes.
margenoote
2.Cor. 6.17. Apoc. 18.4.
margenoot38
Verstaet hier by, Maer begeeft u tot alle heylicheyt. siet vers 1.
margenoot39
D. ghy Priesters ende Leviten: Ende in het nieuwe Testament, alle ghy geloovige, als zijnde altemael geestelicke Priesters. siet 1.Thess. 4.4. 2.Tim. 2.21. 1.Pet. 2.5. Apoc. 1.6.
margenoot40
Een beschryvinge van den uyttocht van Godts volck, ende de genade die haer Godt daer in bewijsen soude.
margenoot41
T.w. gelijck uwe Vaders doen mosten, doe sy uyt Egypten trocken, daer sy als uyt-gedreven wierden, Exod. 12.33. Verstaet hier by, Maer ghy sult met gemack, ende sonder vreese uyt trecken, ja met vreucht. Siet de vervullinge Ezr. cap. 1.
margenoot42
T.w. uyt het lichamelick ende geestelick Babel.
margenoot43
Of, achterhoede, of, achterhoop zijn. Hebr. sal u lieden versamelen, of, t'samen vergaderen. D. hy sal u aen alle kanten beschutten ende berschermen. Siet Num. 10. op vers 25.
margenoot44
Hier beginnen sommige het 53. cap.
margenoot45
Dit spreeckt Godt de Vader.
margenoot46
T.w. Christus, als bov. 42.1.
margenoot47
Of, geluckelic, voorsichtelick, voorspoedelick handelen, D. hy sal het ampt 't welck ick hem opgeleyt hebbe, wel ende bequamelick verrichten.
margenoot48
Siet Phil. 2.6.
margenoot49
Of, over u zijn verbaest zijn geweest, of, verbaest zijn geworden.
margenoot50
ô Iesu Christe.
margenoot51
Of, so eysselick sal sijn gelaet wesen, namelick, van wegen de crooninge met de doornen croone, de geesselinge, ende kruycinge, daer van in het volgende capittel wijtluchtiger sal gesproken worden. Siet Phil. 2.7. het zijn de woorden Godts, sprekende in de derde persoon, met de welcke hy reden geeft waerom sich vele over Chri-stum souden ontsetten, sommige houden 't voor ingevoegde woorden des Propheeten.
margenootf
Ies. 53.3.
margenoot52
Of, sijn aengesichte, T.w. mijns knechts, Iesu Christi.
margenoot53
T.w. Christus.
margenoot54
T.w. met sijn vergoten bloet, ende uytsendinge der gaven sijns Geests by de predicatie des H. Euangelii, ende het gebruyck der heylige sacramenten.
margenoot55
Of, voor hem, of, om hem, D. sijnent halven, T.w. als hy door de predicatie des H. Euangelii in hare presentie, ende in hare Coninckrijcken sal verkondicht worden, ende als sy sullen verstaen, dat hy een Coninck des gantschen aerdbodems is.
margenoot56
D. de heydenen, den welcken te vooren de geheymenisse des H. Euangelii was verborgen geweest. Siet Rom. 15.21.
margenoot57
Of, daer van; als den Apostel Paulus het verclaert Rom. 15.21.
margenootg
Rom. 15.21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken