Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het lvij. Capittel.

De Heere verwijt de Ioden hare lichtveerdige sorgeloosheyt, om datse niet en achten den doot der vroome ende godtsalige mannen, vers 1, etc. als oock, om dat sy de Propheten bespotten, 4. ende afgoderye bedreven, 5. ende om dat sy haer op menschelicke hulpe verlieten, 9. Daerom dreycht hyse te straffen, 12. doch hy troost de boetveerdige, ende belooft haer genade te bewijsen, 13. maer de godtloose en hebben geen vrede, 20.

1

Ga naar margenoot1 DE rechtveerdige comt omme, ende daer is niemant die het ter herte neemt: ende Ga naar margenoota de weldadige lieden Ga naar margenoot2 worden wech geraept, sonder datter yemant op let, Ga naar margenoot3 dat de rechtveerdige wechgeraept wort Ga naar margenoot4 voor het quaet.

2

Ga naar margenoot5 Hy sal ingaen Ga naar margenoot6 [in] de vrede: sy sullen rusten op hare Ga naar margenoot7 slaepsteden, een yegelick die [in] sijn Ga naar margenoot8 oprechticheyt gewandelt heeft.

3

Doch naedert ghylieden hier toe, Ga naar margenoot9 ghy kinderen der guychelersse: Ga naar margenoot10 ghy overspelich zaet, ende ghy die hoererye bedrijft.

4

Ga naar margenoot11 Over wien maeckt ghy u lustich, Ga naar margenoot12 over wien sperret ghy den mont wijt op? [ende] steeckt de tonge lanck uyt? en zijt ghy niet Ga naar margenoot13 kinderen der overtredinge, Ga naar margenoot14 een zaet der valscheyt?

5

Die Ga naar margenoot15 hittich zijt Ga naar margenoot16 in de eycke-bosschen, onder allen Ga naar margenoot17 groenen boom: Ga naar margenoot18 slachtende de kinderen aen de beken, Ga naar margenoot19 onder de hoecken der steenrotzen.

6

Ga naar margenoot20 Aen de gladde [steenen] der beken Ga naar margenoot21 is u deel, die, die zijn Ga naar margenoot22 u lot: oock stortet ghy Ga naar margenoot23 den selven dranckoffer uyt, ghy offertse spijsoffer: Ga naar margenoot24 soude ick my over dese dingen troosten laten?

7

Ghy stelt Ga naar margenoot25 u leger op eenen hoogen ende verhevenen berch: oock climt ghy derwaerts op, Ga naar margenoot26 om slachtoffer te offeren.

8

Ga naar margenoot27 Ende achter de deure ende posten sett ghy Ga naar margenoot28 u gedenckteecken: want van my Ga naar margenoot29 [wijckende] ontdeckt ghy [u], ende Ga naar margenoot30 climt op, Ga naar margenoot31 ghy maeckt uwen leger wijt, Ga naar margenoot32 ende maeckt u [een verbont met eenige] uyt de selve, ghy hebt Ga naar margenoot33 haer leger lief Ga naar margenoot34 [in] elcke Ga naar margenoot35 plaetse [die] ghy siet.

9

Ende Ga naar margenoot36 ghy treckt Ga naar margenoot37 met olye tot den Coninck, ende Ga naar margenoot38 ghy vermenichvuldicht uwe welrieckende salven: ende ghy sendt uwe gesanten Ga naar margenoot39 verre wech, Ga naar margenoot40 ende vernedert u Ga naar margenoot41 tot der hellen toe.

10

Ga naar margenoot42 Ghy zijt vermoeyt door Ga naar margenoot43 uwe groote reyse, [maer] ghy en segt niet, Ga naar margenoot44 'T is buyten hope: Ga naar margenoot45 ghy hebt het leven uwer hant gevonden, daerom Ga naar margenoot46 en wort ghy niet sieck.

11

Ga naar margenoot47 Maer voor wien hebt ghy geschroomt ofte gevreest? want ghy hebt gelogen, ende Ga naar margenoot48 en zijt mijner niet gedachtich geweest, ghy en hebt [my] op u herte niet geleyt: en ist niet Ga naar margenoot49 [om] dat ick swijge, Ga naar margenoot50 ende dat van outs af, ende ghy en vreest my niet?

12

Ick sal Ga naar margenoot51 uwe gerechticheyt Ga naar margenoot52 bekent maken, ende uwe wercken, dat sy u geen nut doen en sullen Ga naar margenoot53.

13

Wanneer Ga naar margenoot54 ghy roepen sult, so laet die, Ga naar margenoot55 die van u vergadert zijn, u redden: doch de wint salse alle wechvoeren, de ydelheyt salse wechnemen: maer Ga naar margenootb die op my betrouwt, die sal het aerdrijck erven, ende Ga naar margenoot56 mijnen heyligen berch erffelick besitten.

[Folio 29r]
[fol. 29r]

14

Ende Ga naar margenoot57 men sal seggen, Verhoocht [de bane], verhoocht [de bane], bereyt den wech: neemt den aenstoot uyt den wech mijnes volcx.

15

Want alsoo seyt de hooge ende verhevene, die in de eeuwicheyt woont, ende diens name heylich is: Ick woone [in] de hoochte, ende [in] 't heylige: ende by dien Ga naar margenoot58 die eenes verbryselden ende nederigen geestes is, op dat ick levendich make den geest der nederigen, ende op dat ick levendich make het herte der verbryselden.

16

Want Ga naar margenootc ick en sal niet Ga naar margenoot59 eeuwichlick twisten, noch ick en sal niet geduerichlick verbolgen zijn: want Ga naar margenoot60 de geest soude van voor mijn aengesichte Ga naar margenoot61 overstelpt worden, Ga naar margenoot62 ende de zielen Ga naar margenootd [die] ick gemaeckt hebbe.

17

Ick was verbolgen over de ongerechticheyt Ga naar margenoot63 harer giericheyt, ende sloechse; Ga naar margenoot64 ick verberchde my, ende was verbolgen: evenwel gingen sy afkeerich henen Ga naar margenoot65 in den wech hares herten.

18

Ga naar margenoot66 Ick sie hare wegen, ende ick salse genesen: ende ick salse geleyden, ende hen vertroostingen wedergeven, namelick Ga naar margenoot67 hare treurigen.

19

Ga naar margenoot68 Ick scheppe de vrucht der lippen, Vrede, Vrede Ga naar margenoot69 den genen die verre zijn, ende den genen die nae by zijn, seyt de HEERE, ende, Ick salse genesen.

20

Doch de godtloose zijn Ga naar margenoot70 als eene voort-gedrevene zee, want die en can niet rusten, ende hare Ga naar margenoot71 wateren Ga naar margenoot72 werpen slijck ende modder Ga naar margenoot73 op.

21

Ga naar margenoote De godloose, seyt mijn Godt, Ga naar margenoot74 en hebben geenen vrede.

margenoot1
D. sodanige godtsalige persoonen, die haer in haer leven bevlyticht hebben de wet des Heeren te onderhouden, sterven henen.
margenoota
Psal. 12.2. Mich. 7.2.
margenoot2
Hebr. worden versamelt. ofte, wech-genomen. D. sy worden uyt dit leven geruckt. Siet Deut. 32.5. Iud. 18.25. Psal. 26.9. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot3
And. want de rechtveerdige wort wech-geraept.
margenoot4
Hebr. voor het aen-gesichte des quaets. D. eer de elenden komen, die de Heere bestemt heeft in de werelt te senden, ofte, uyt het geselschap der boose menschen. Siet 2.Reg. 22.20. ende Sap. 4.10.
margenoot5
Verstaet hier elck rechtveerdige, die Godt tot sich roept.
margenoot6
D. in de vreucht des hemels, in de hemelsche salicheyt, om de eeuwige vreucht te genieten: Of, in vrede, D. in gerusticheyt, ende met een goede conscientie. Vergel. Luc. 2.29.
margenoot7
Of, bedden, of, slaep-kameren, of, legers, ende alsoo hier na meer-maels. D. in hare graven, daer sy rusten sullen tot hare weder-opstandinge ten jongsten dage.
margenoot8
Ofte, richticheyt, namelick sonder van den rechten wech ter rechter of ter slincker-hant te wijcken. De sin is, die al sijnen handel ende wandel op het naeuwste nae de wetten ende geboden des Heeren aenstelt. Of, die richtich, of, op den rechten [wech] gewandelt heeft. Of, die recht voor hem. T.w. voor den Heere, gewandelt heeft. siet Gen. 5. op vers 22.
margenoot9
D. ghylieden die met tooverie, ende met guychelerye omgaet.
margenoot10
D. ghy zaet, of kinderen der overspelers, of, kinderen der gener die tot overspel zijn. Aldus noemt hy de Ioden, van wegen haer geestelick overspel, D. hare afgoderye, als af te nemen is uyt de naestvolgende versen siet Ezec. cap. 16. Christus noemt oock de Ioden, een overspelich geslachte. Mat. 12.29. om dat sy dickwijls den waren Godt waren afgevallen, ende de afgoden der heydenen dienden.
margenoot11
Of, Aen wien hebt ghylieden uwen lust? D. met wien te bespotten houdt ghylieden uwe kortswyle: met dese, ende de volgende woorden geeft de Heere te kennen, hoe sich de Afgodische Ioden tegen de Propheten des Heeren gedragen hebben, als sy haer Godes woort predicten.
margenoot12
Of, tegen wien? als of hy seyde, En doet ghy my dit niet te spijte? Siet Iob 16.10. Psal. 35.21.
margenoot13
D. booswichten, die u geheelick tot overtredinge hebt begeven?
margenoot14
D. menschen tot valscheyt, D. tot eenen valschen Godts-dienst begeven.
margenoot15
D. ghy boeleert ende drijft Afgoderye.
margenoot16
In de welcke sy afgoderye bedreven. Siet Ies. 1.29. And. ghy zijt hittich op de goden, D. afgoden.
margenoot17
Of, looverigen, of, geblaedden boom.
margenoot18
Vergel. Eze. 16.21, 26. ende 23.39. ende 24.7. ende vergl. wijders 2.Reg. 16.3. ende 2.Chro. 28.3.
margenoot19
Of, onder de uytstekende steen-rotzsen.
margenoot20
And. aen de gladde beeck-steenen is u deel. Hebr. aen de gladdicheden [der steenen] der beke is uwe portie. D. ghy beneersticht u om schoone, gladde steenen uyt te kiesen, daer ghy eenen afgodt stelt, ofte eenen altaer ter eeren van de afgoden.
margenoot21
D. ghy hebtse soo lief, als oft u deel ware, dat u door 't lot is toegevallen. Het contrarie is Psa. 16.5. Siet de aent. aldaer.
margenoot22
Of, uw' portie.
margenoot23
T.w. Afgoden. die ghy op die plaetsen stelt. Ofte, op die [plaetsen] stortet ghy, etc.
margenoot24
De sin is, Soude ick het hertzeer dat ick gehadt hebbe, ende noch hebbe, van wegen u lieder Afgoderye, so kunnen vergeten? menschelicker wijse van Godt gesproken. Siet Gen. 24.67. ende 2.Sam. 13.39. De vrage loochent ende dreycht. Als of hy seyde, Ick en sal u lieder Afgoderye geensins vergeten, maer ick sal u om de selve wel dapper straffen. Siet Ies. 1.24.. 5.13.
margenoot25
D. uwe altaren, of capellen, om met de Afgoden aldaer geestelicke hoererye te bedryven, gelijck een hoere op 't bedde doet. siet Ezec. 16.24.
margenoot26
T.w. ter eere van de Afgoden.
margenoot27
Eenige nemen dese woorden aldus, Ghy set uwe gedenck-teeckenen achter de deure. D. over al, in alle de hoecken uwer huysen set ghy een afgodisch beeldt, zijnde een teecken uwer grouwelicker geestelicke Afgoderye. Andre verstaen hier door de gedenck-teeckenen, ofte gedachtenisse, de wet Godes, die niet achter de deure behoorde gestelt te worden, maer Godt beveelt, datmense voor aen de deuren, of op de posten der deuren soude schrijven, Deut. 6.9. ende 11.12.
margenoot28
Hebr. u gedachtenisse.
margenoot29
De sin is, My, uwen wettelicken man verlatende, ontdeckt ghy u, als eene ontuchtige vrouwe, voor andere. Hy blijft noch al in de selve allegorie van de geestelicke hoererye, T.w. de Afgoderye.
margenoot30
T.w. op eenen hoogen berch, als vers 7. And ghy klimter op, T.w. op u bedde, als vers 3. ende verstaet het bedde der geestelicker hoererye.
margenoot31
D. ghy bedrijft hoererie met veel Afgoden.
margenoot32
T.w. bysonderlick met eenige van de heydensche afgoden, hoewel ghyse alle lief hebt. And. ende maeckt [een verbont] meer dan sy. T.w. de heydenen, van de welcke ghy dit geleert hebt. And. ende houwt u [boomen] af, meer dan gene. Ghy houwt u [boomen] af, T.w. om plaetse te maken in de bosschagie, daer ghy de Beelden ende altaren der Afgoden moocht setten, ofte, om afgoden daer van te maken. Vergl. bov. 44.14.
margenoot33
T.w. der afgoden. D. ghy begaet met lust afgoderie.
margenoot34
And. aen de plaetse die ghy u uytgesien hebt.
margenoot35
Hebr. hant. als Ies. 56.5.
margenoot36
D. ghy sendt uwe Ambassadeurs als ghy in noodt zijt, om hulpe te versoecken.
margenoot37
T.w. met kostelicke wel-rieckende balsem-olye (als Hos. 12.2.) tot een geschenk, soo sommige meenen, aen Tiglath Pilnezer, den Coninck in Assyrien, 2.Reg. 16.7.
margenoot38
D. ghy bereyt deser olye veel, om dien Coninck overvloedelick daer mede te beschencken.
margenoot39
T.w. tot in Assyrien.
margenoot40
D. op dat ghy hulpe van hem soudt mogen verkrijgen, so demoedicht ghy u voor hem tot der helle. D. op het alder-nederichste, als Mat. 11.23. Het schijnt dat de Prophete hier siet op de woorden des Conincks Achaz, doe hy den Coninck van Assyrien liet aenseggen, Ick ben u knecht, 2.Reg. 16.7.
margenoot41
D. op dat ghy hulpe van hem soudt mogen verkrijgen, so demoedicht ghy u voor hem tot der helle. D. op het alder-nederichste, als Mat. 11.23. Het schijnt dat de Prophete hier siet op de woorden des Conincks Achaz, doe hy den Coninck van Assyrien liet aenseggen, Ick ben u knecht, 2.Reg. 16.7.
margenoot42
De sin is, Alhoewel ghy een beswaerlicke ende verre reyse gedaen hebt in Assyrien, om hulpe aldaer te soecken, so en zijt ghy daer door noch niet afgeschrickt.
margenoot43
In Assyrien. Hebr. in de grootheyt, ofte, veel-heyt uwes weegs.
margenoot44
'T is verloren arbeyt, of, 'T is desperaet-werck. derhalven wil ick het laten berusten.
margenoot45
D. 't gene dat u heeft konnen by het leven, ofte by kracht ende in vigeur houden. And. Ghy hebt een rot (of hoop, of schare) gevonden (D. ghy hoopt gevonden te hebben) uwer hant. D. die ghy aen de hant, of tot uwen gebiede meynt te hebben, T.w. de Assyriers. Anders Een versterckinge uwer hant, D. eene vertroostinge der hulpe, daer door uwe hant gesterckt sal worden. And. den kost uwer hant. De sin is, Dewijle ghy by de Assyriers vertroostinge gevonden hebt, ende sy beloven uwe hant met hulpe te verstercken, so en laet ghy u die lange reyse niet berouwen, maer eer wort ghy daer door in uwe Afgoderie gestijft ende gesterckt, ende ghy gaet al voort nae Assyrien, om aldaer hulpe te soecken.
margenoot46
D. ghy en wort niet flaeu, ghy en geeft den moet niet verloren, ghy en beswijckt niet in u voornemen.
margenoot47
De sin is, Als mijne Propheten uwe sonden straffen, so ontkent ghy de selve, ende bedecktse met leugens: Vergel. ond. 59.13. En schroomt noch en vreest ghy niemant, ja selfs uwen Godt niet, om dat hy u soo lange laet ongestraft henen gaen?
margenoot48
D. ghy en hebt op mijne wrake niet gedacht, noch gevreest, dat ick u soude straffen, van wegen uwe leugenen.
margenoot49
D. om dat ick u niet stracx en straffe, soo haest als ghy tegen my gesondigt hebt? And. hebbe ick niet geswegen, of my stille gehouden, u sonder straffe laten henen gaen, van over lanck, Ende ghy en hebt my evenwel niet gevreest? ofte aldus: en swijge ick niet, oock van outs, ende sult ghy my niet vreesen?
margenoot50
Hebr. van eeuwicheyt. siet Iob cap. 22. op vers 15.
margenoot51
D. uwe schijn-heylicheyt, uwe huychelye, daer ghy mede pronckt, als oft goede wercken waren: maer in der daet ist ongerechticheyt. want men moet weten dat dit ironice, ofte spots-wyse gesproken is, dewyle sy voor rechtveerdige vroome lieden wouden geacht ende gehouden wesen, maer in der daet en waren sy 't niet.
margenoot52
D. ick en salse niet langer verswygen.
margenoot53
Verstaet hier by, maer ter contrarie sullense u grootelicks schadigen.
margenoot54
T.w. in noot zijnde, en de hulpe van my versoeckende.
margenoot55
Als of de Heere seyde, Ick en sal u niet verlossen, laet sien of de Assyrische soldaten,ghy tot uwe hulpe vergadert hebt, u sullen kunnen redden.
margenootb
Psal. 34.9.
margenoot56
D. hy sal hier op aerden zijn een litmaet mijner Gemeynte, ende nae dit leven het eeuwige leven be-erven. Hebr. den berch mijner heylicheyt. Vergelijckt hier mede Ies. 2.2. ende 56.7. ende Psal. 37. vers 9.
margenoot57
Of, hy sal seggen. T.w. de roeper, of, de Coninck Cyrus, die uytroepen liet, dat het Ioodsche volck weder in sijn lant soude keeren, sonder dat yemant het selve soude beschadigen. Siet Ies. 40.3. ende 62.10. waer door wijders is afgebeelt de verlossinge door Iesum Christum.
margenoot58
Siet Psal. 34. de aenteeck. op vers 19.
margenootc
Psal. 103.9.
margenoot59
Of, tot den eynde.
margenoot60
D. het herte, het gemoet aller menschen, als ick altijt met haer soude twisten, of altijt op haer soude even toornich blijven.
margenoot61
Siet Psal. 61 op vers 3. en Psal. 102. op vers 1.
margenoot62
T.w. souden overstelpt worden, of in beswijminge vallen.
margenootd
Heb. 12.9.
margenoot63
Hebr. sijner, alsoo staet dit 17. ende oock het 18. ende 19. vers, doorgaens in 't getal van eenen.
margenoot64
D. ick ontrock haer mijne genade ende hulpe.
margenoot65
D. in den wech die haer herte bedacht ende versierde.
margenoot66
And. [maer] als ick hare wegen aensach, so heelde, of genas, ickse. De sin is, Doe ick sach dat sy gantsch verdorven waren, ende haer selven niet helpen en konden, so hebbe ickse uyt loutere genade geholpen.
margenoot67
T.w. die bedroeft zijn, om datse my vertoornt hebben.
margenoot68
D. Ick sal door de lippen mijner dienaren, die den vrede verkondigen, veel vruchts en vreuchts, veel troosts ende danckbaerheyts verwecken, ende te wege brengen. And. Ick scheppe 'tgene dat met de lippen is voort-gebracht, of, voort-gebracht wort.
margenoot69
D. allen uytvercorenen, 'tzy datse Iodenen oft heydenen zijn. Siet Eph. 2.17.
margenoot70
Als de zee, of meeren, die van de stercke winden beweecht ende beroert worden. Alsoo worden de godtloose tot alle boosheyt voortgedreven, soo van hare eygene quade conscientie, als van andre quade menschen.
margenoot71
D. golven, of baren.
margenoot72
Alsoo werpen de godtloose, ende brengen voort, uyt haer verdorven herte ende gemoet, alle vuylicheyt ende verdorventheyt.
margenoot73
Of, uyt.
margenoote
Ies. 48.22.
margenoot74
T.w. geen vrede der conscientie, ofte des gemoets. Siet Iob cap. 18. op vers 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken