Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxvj. Capittel.

Ieremia laet, op Godts bevel, Baruch sijne Prophetyen in eene groote rolle schrijven, ende op den vastendach in het huys des Heeren, den gantschen volcke daer uyt voorlesen, vers 1, etc. Dit wort den Vorsten des Conincks aengedient, die Baruch met de rolle terstont ontbieden, ende hebbende haer daer uyt laten voorlesen, brengen sy de sake by den Coninck Iojakim, 11. die de rolle laet halen, ende hebbende een gedeelte daer uyt hooren lesen, versnijt hy de rolle, ende werptse in’t vyer ende verbrantse, niet tegenstaende dat eenige van de Vorsten hem daer van afmaenden, 21. beveelt Ieremia ende Baruch te vangen, dat Godt voorkomt, 26. Ieremia laet alle dese ende meer diergelijcke prophetyen, door Godts bevel, weder in een ander rolle schrijven, ende voorseyt den Coninck, Stadt, ende lant, hare straffen, 27.

1

HEt gebeurde oock in den Ga naar margenoot1 vierden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, [dat] dit woort tot Ieremia geschiedde van den HEERE, seggende:

2

Neemt u eene Ga naar margenoota rolle des Ga naar margenoot2 boecks, ende Ga naar margenootb schrijft daer op alle de woorden, die ick tot u gesproken hebbe, over Israël, ende over Iuda, ende over alle de volcken: van den dach aen [dat] ick tot u gesproken heb-

[Folio 53v]
[fol. 53v]

be, van de dagen Ga naar margenoot3 Iosia aen, tot op desen dach.

3

Ga naar margenoot4 Misschien Ga naar margenoot5 sullen die van den huyse Iuda hooren al het Ga naar margenoot6 quaet, dat ick hen gedencke te doen: op dat sy haer bekeeren, een yegelick van sijnen boosen wech, ende ick hare ongerechticheyt ende hare sonde vergeve.

4

Doe riep Ieremia Baruch den sone van Nerija: ende Baruch schreef uyt den mont van Ieremia alle woorden des HEEREN, die hy tot hem gesproken hadde, op eene rolle des boecks.

5

Ende Ieremia geboodt Baruch, seggende: Ick ben Ga naar margenoot7 opgehouden, ick en sal in des HEEREN huys niet konnen gaen.

6

So gaet ghy henen, ende leest in de rolle, [in] de welcke ghy uyt mijnen monde geschreven hebt, de woorden des HEEREN, voor de ooren des volcks, in des HEEREN huys, op den Ga naar margenoot8 vastendach: ende ghy sultse oock lesen voor de ooren des gantschen Iuda, die uyt hare steden Ga naar margenoot9 komen.

7

Misschien sal haerlieder smeeckinge voor des HEEREN aengesichte Ga naar margenoot10 nedervallen, ende sy sullen haer bekeeren, een yegelick van sijnen boosen wech: want groot is de Ga naar margenoot11 toorn, ende de grimmicheyt, die de HEERE tegen dit volck heeft uytgesproken.

8

Ende Baruch, de sone van Nerija, dede nae alles dat hem de Propheet Ieremia geboden hadde: lesende in dat boeck de woorden des HEEREN, [in] het huys de HEEREN.

9

Want het geschiedde in den vijfden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, in de Ga naar margenoot12 negende maent, [dat] sy een vasten Ga naar margenoot13 voor des HEEREN aengesichte, uytriepen, allen volcke te Ierusalem: mitsgaders allen volcke, die uyt de steden van Iuda te Ierusalem Ga naar margenoot14 quamen.

10

So las Baruch in dat boeck de woorden van Ieremia [in] des HEEREN huys; in de Ga naar margenoot15 kamer Gemaria, des soons Saphans, des Ga naar margenoot16 Schrijvers, in den Ga naar margenoot17 bovensten voorhof, [aen] de deure der Ga naar margenoot18 nieuwe poorte van ’t huys des HEEREN, voor de ooren des gantschen volcx.

11

Als nu Michaja, de sone Gemaria des soons Saphans, alle de woorden des HEEREN uyt dat boeck gehoort hadde;

12

So ginck hy af ten huyse des Conincks in de Camer des Ga naar margenoot19 Schrijvers; ende siet, aldaer saten alle de Vorsten: Elisama de Schrijver, ende Delaja de sone van Semaja, ende Ga naar margenoot20 Elnathan de sone Achbors, ende Ga naar margenoot21 Gemaria de sone Saphans, ende Zedekia de sone van Hananja, ende alle de Vorsten.

13

Ende Michaja Ga naar margenoot22 maeckte hen bekent alle de woorden, die hy gehoort hadde: als Baruch uyt dat boeck las voor de ooren des volcks.

14

Doe sonden alle de Vorsten Iehudi, den sone Nethanja, des soons Selemia, des soons Cuschi, tot Baruch, om te seggen; De rolle, daer in ghy voor de ooren des volcx gelesen hebt, neemt die in uwe hant, ende komt: Also nam Baruch, de sone van Nerija, de rolle in sijne hant, ende quam tot hen.

15

Ende sy seyden tot hem; Sitt doch neder, ende Ga naar margenoot23 leestse voor onse ooren: ende Baruch las voor hare ooren.

16

Ende het geschiedde, als sy alle de woorden hoorden, [dat] sy verschrickten, Ga naar margenoot24 d’een tegen den anderen: ende sy seyden tot Baruch; Ga naar margenoot25 Voor seker sullen wy alle dese woorden den Coninck bekent maken.

17

Ende sy vraechden Baruch, seggende: Verklaert ons doch, hoe hebt ghy alle dese woorden uyt sijnen monde geschreven?

18

Ende Baruch seyde tot hen; Uyt sijnen monde Ga naar margenoot26 las hy tot my alle dese woorden, ende ick schreefse met Ga naar margenoot27 inckt in dit Ga naar margenoot28 boeck.

19

Doe seyden de Vorsten tot Baruch; Gaet henen, verbergt u, ghy ende Ieremia: ende niemant en wete, waer ghylieden zijt.

20

Sy dan gingen in tot den Coninck in den Ga naar margenoot29 voorhof; maer de rolle Ga naar margenoot30 leydense wech in de Camer Elisama des Schrijvers: ende sy verklaerden alle die woorden voor de ooren des Conincks.

21

Doe sondt de Coninck Ga naar margenoot31 Iehudi om de rolle te Ga naar margenoot32 halen; ende hy haeldese uyt de kamer Elisama des Schrijvers: ende Iehudi lasse voor de ooren des Conincks, ende voor de ooren aller der Vorsten, die Ga naar margenoot33 omtrent den Coninck stonden.

22

(De Coninck nu satt [in]den Ga naar margenoot34 winterhuyse, in de Ga naar margenoot35 negende maent: Ga naar margenoot36 ende daer was [een vyer] voor sijn aengesichte Ga naar margenoot37 op den heert aengesteken.)

23

Ende ’t geschiedde, als Iehudi drie Ga naar margenoot38 stucken, ofte vier gelesen hadde, versneedt Ga naar margenoot39 hyse met een Ga naar margenoot40 schrijfmes, ende wierpse in’t vyer, dat op den heert was: tot dat de gantsche rolle verteert was in’t vyer, dat op den heert was.

24

Ende sy en verschrickten niet, noch en Ga naar margenoot41 scheurden hare kleederen niet, de Coninck, noch alle sijne Ga naar margenoot42 knechten, die alle dese woorden gehoort hadden.

25

Hoewel oock Elnathan, ende Delaja, ende Gemaria by den Coninck daer voor spraken, dat hy de rolle niet en soude verbranden: Ga naar margenoot43 doch hy en hoorde niet nae hen.

26

Daer toe geboodt de Coninck Ierahmeël den sone Ga naar margenoot44 Hammelechs, ende Zeraja den sone Azriëls, ende Selemia den sone Abdeëls, om den Schrijver Baruch, ende den Propheet Ieremia te Ga naar margenoot45 vangen: Maer de HEERE hadse verborgen.

27

Doe geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia: na dat de Coninck de rolle ende de woorden, die Baruch geschreven hadde uyt den mont van Ieremia, verbrandt hadde, seggende:

28

Ga naar margenoot46 Neemt u weder eene andere rolle:

[Folio 54r]
[fol. 54r]

ende schrijft daer op alle de eerste woorden, die geweest zijn op de eerste rolle, die Iojakim, de Coninck van Iuda, verbrandt heeft.

29

Ende Ga naar margenoot47 tot Iojakim, den Coninck van Iuda, sult ghy Ga naar margenoot48 seggen; Soo seyt de HEERE: Ghy hebt dese rolle verbrandt, seggende; Waerom hebt ghy daerop geschreven, Ga naar margenoot49 seggende; De Coninck van Babel sal Ga naar margenoot50 sekerlick komen, ende dit lant verderven, ende maken dat mensch ende beest Ga naar margenoot51 daerin ophouden?

30

Daerom seyt de HEERE alsoo, van Iojakim, den Coninck van Iuda; Hy en sal Ga naar margenoot52 geenen hebben, die op Davids throon sitte: ende sijn Ga naar margenootc Ga naar margenoot53 doot lichaem sal wechgeworpen zijn, des daechs in de hitte, ende des nachts in de vorst.

31

Ende ick sal over hem, ende over sijn zaet, ende over sijne Ga naar margenoot54 knechten, haerlieder ongerechticheyt Ga naar margenoot55 besoecken: ende ick sal over hen, ende over de inwoonders van Ierusalem, ende over de mannen van Iuda, al het quaet brengen, dat ick tot hen Ga naar margenoot56 gesproken hebbe, maer sy en hebben niet gehoort.

32

Ieremia dan nam eene andere rolle, ende gafse aen de Schrijver Baruch, den sone van Nerija; die schreef daerop uyt den mont van Ieremia, alle de woorden des boecks, dat Iojakim, de Coninck van Iuda, met vyer verbrandt hadde: ende tot de selve werden noch vele diergelijcke woorden toegedaen.

margenoot1
Siet bov. 25.1.
margenoota
Ies. 8.1.
margenoot2
Het woort, Sepher, dat voor een boeck genomen wort, heeft oock eene gemeyner beteeckeninge van allerley schriften, brieven, patenten, caerten, etc. Siet bov. 32.11, 12, etc. Deut. 24.1. 2.Reg. 5.5, 6. ende kan hier eene rolle des boecks, soo veel zijn, als eene groote schrijfrolle, in plaetse van een boeck, dienende om beschreven, ende t’samen gerolt te worden. Siet wijders Ezr. 6. op vers 2. hier van komt dese maniere van spreken: de hemelen sullen worden t’samen gerolt als een boeck. Ies. 34.4. Apoc. 6.14. Vergel. Ies. 8.1.
margenootb
Ierem. 30.2.
margenoot3
Siet bov. 1.2.
margenoot4
Menschelicker wijse van den alwetenden Godt gesproken, om te toonen, hoe aengenaem hem de ware bekeeringe zy. Vergel. Deut. 5. op vers 29. alsoo oock terstont in ’t woort, dencken, ende elders, dickwijls.
margenoot5
Hebr. sullen het huys Iuda hooren.
margenoot6
Der straffe. dit dient tot bewijs van des volcx vertwijfelde hartneckicheyt, die nu soo verre waren vervallen, datter geen middelen resteerden, als dreygementen van quaet.
margenoot7
Ofte, opgesloten: dat sommige verstaen van eenige gevanckenisse, ofte confinatie, uyt bov. 33.1. alwaer het selve Hebr. woort gebruyckt wort. maer andere oordeelende, dat sulcx niet wel over een komt met ond. vers 19. nemen ’t voor eenich ander beletsel, als door een bysonder bevel Godts, ofte eenige uyterlicke onreynicheyt der wet, ofte eene religieuse gelofte. Siet Num. 19.11, etc. 1.Sam. 21. op vers 7. ende Nehem. 6. op vers 10.
margenoot8
Dien sy extraordinaerlick door haer eygen goetvinden hadden aengestelt, merckende sonder twijfel uyt verscheyden teeckenen, dat Godtvertoorntwas, Siet ond. vers 9.
margenoot9
Te Ierusalem, op den vastendach: als ond. vers 9.
margenoot10
D. misschien sullense met ootmoedich smeecken ende bidden voor Godt nedervallen, ofte, haer smeecken hem voordragen. men kan ’t oock aldus nemen, dat, gelijck het gebedt geseyt wort op te climmen, ten aensien van ’t geloove, alsoo oock met recht geseyt wort voor den Heere neder te vallen, ten aensien der nedricheyt, ende bekentenisse onser onweerdicheyt. Sommige nemen, vallen, voor bevallen, gevallen, welgevallen. D. aengenaem zijn, als ond. 37.20. Vergel. oock 38.26. ende 42.2, 9.
margenoot11
De straffen, plagen, ende elenden, die hy haer gedreygt heeft, indien sy haer niet bekeeren.
margenoot12
Des loopenden jaers, genoemt (in’t kerckelick jaer) de maent Chisleu, ofte, Casleu, passende op onsen November ende December.
margenoot13
Om in sijn huys voor hem belijdenisse te doen van sonden, ende hem om genade te bidden, waer toe het vasten een dienstich behulp-middel was. maer wat Godt van het vasten der godtloosen ende huychelaren hieldt, siet daer van Ies. 58.3, 4, 5, etc.
margenoot14
Ofte, gekomen waren.
margenoot15
And. aen, ofte, by de camer. Siet van ’t gebouw deser cameren. 1.Reg. 6.5, 6. met d’aenteeck.
margenoot16
D. die de publijcke acten van Godts huys, ende de Prophetien die aldaer wierden gelesen ofte uytgesproken, opteeckende, als eenige meynen: ofte des Schrift-geleerden, waer van te sien is Ezr. 7. op vers 6. anders wort het Hebr. woort genomen vers 12. alwaer het eenen politijcken Secretaris des Conincks beteeckent.
margenoot17
Anders, nae sommiger gevoelen, genoemt het voorhof der Priesteren, onderscheyden van het groote voorhof der Gemeynte, dat daer aen was. Siet 2.Chron. 4. op vers 9. Doch sommige verstaen dit van ’t binnenste ende bovenste deel des voorhofs des volcx. ’t kan zijn dat hy in’t venster van eene der cameren die in’t voorhof waren gelegen, ende den volcke, ’t welck in den voorhof was, voorgelesen hebbe.
margenoot18
Siet bov. 26. op vers 10.
margenoot19
D. des Conincx Secretaris, ende in de Schrijvers-kamer, D. in de Secretarie, Cantzelye, ofte raet-camer. siet 1.Reg. 4. op vers 3. Dese Schrijver wort terstont genoemt Elisama.
margenoot20
Siet bov. 26.22.
margenoot21
Of dese de selve sy, die bov. vers 10. vermeldt is, ende vermits syn aensien ende ervarentheyt (als een kerckelick historie-schrijver ofte Schriftgeleerde, gelijck Ezra was) in desen raet, ofte raetpleginge, op den Vastendach, gebruyckt zy; dan of het een ander zy geweest van de Vorsten, van de welcke eenige meynen dat de principaelste hier genoemt worden, kan de verstandige leser nadencken.
margenoot22
Of hy dit gedaen hebbe ter goeder meyninge, om den Vorsten in bedencken te geven, hoemen Godts toorn soude mogen afwenden, gelijck sommige daer uyt willen afnemen, dat de Vorsten sijn rappoort gehoort hebbende, haer niet dan beleefdelick tegen Baruch hebben gedragen, over de saken zijn bewogen geweest, ende hebben sorge gedragen voor de behoudenisse van Ieremia ende Baruch, als volgt: dan of hy Ieremia in lijden heeft willen brengen, is onseker. Vergel. bov. 20.10.
margenoot23
Leest de rolle. D. ’t gene ghy daer in geschreven hebt.
margenoot24
Hebr. de man, ofte, een yegelijck tegen sijnen naesten, ofte, metgeselle. D. sy sagen malkanderen met verschricktheyt aen, d’een sach op den ander.
margenoot25
Ofte, wy moeten gantschelick, etc. Hebr. wy sullen bekent makende bekent maken.
margenoot26
Ofte, hy riep, hy sprack luyde uyt sijnen mont tot my. D. (alsmen spreeckt) hy dicteerde my van woort tot woort.
margenoot27
Het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden.
margenoot28
D. in dese schrijfrolle.
margenoot29
Van ’t Conincklick Palleys.
margenoot30
T.w. onder yemants hant, gelijck dese maniere van spreken gevonden wort. 2.Chro. 12.10. ofte, bewaerden, sy gaven te bewaren, als Levit. 6.4. ende ond. 37.21.
margenoot31
Van welcken bov. vers 14.
margenoot32
Hebr. nemen. D. nemen ende brengen, waer voor wy seggen, halen, siet Gen. 12. op vers 15.
margenoot33
Ofte, bezijden, tegen over, om.
margenoot34
Gelijck de Coningen, ende andere Groote, verscheyden vertrecken, selfs winter-huysen ende Somer-huysen hadden. siet Iud. 3.20. Ezr. 6.2. Amos 3.15. met d´aenteeck.
margenoot35
Als bov. vers 9.
margenoot36
Hebr. eyg. ende de heert was voor sijn aengesichte aengesteken, ofte, brandende: D. een vyer op den heert.
margenoot37
Sommige verstaen een vyer-panne vol gloeyende kolen daermen hout op aenstack. Het Hebr. woort wort alleenlick in dese plaetse alsoo gevonden.
margenoot38
Hebr. Deuren. D. columnen: waer voor wy nu gebruycken, de zijden, ofte, bladen, ende capittelen, eens boecks.
margenoot39
De Coninck sneedt de rolle in stucken.
margenoot40
Hebr. eyg. een schrijvers scheermes, D. een pennemes, als wy nu spreken.
margenoot41
Gelijckmen in rouwe ende hertenleet gewoon was te doen, (siet Gen. 37. vers 29. ende 2.Reg. 18.37. ende 19.1. ende 22.11.) maer sy voechden haer nae den Coninck, vergeten hebbende hare voorgaende beweginge, vers 16.
margenoot42
D. niemant van sijne officieren ende hovelingen, die omtrent hem waren.
margenoot43
Ofte, so en hoorde hy doch niet nae hen.
margenoot44
Ofte, des Conincks. D. sijnen eygenen sone: alsoo ond. 38.6.
margenoot45
Alsoo wort het Hebr. woort, dat anders, nemen ende voorts halen beteeckent, oock gebruyckt Prov. 24.11. ende ond. 39.5.
margenoot46
Hebr. keert weder neemt. D. neemt weder, als dickwijls.
margenoot47
And. van. D. ghy sult in uwe Prophetien van hem schrijven door mijnen last.
margenoot48
Verst. daerna, in volgenden tijt: also hy te deser tijt door der vorsten raet, ende Godts voorsorge, verborgen was. siet vers 19, 26. maer Godt konde lichtelick (alst hem beliefde) des Conincx hoochmoet ende wreetheyt alsoo bedwingen, dat hy Ieremia voor sijn aengesicht moeste lyden, ende hooren spreken.
margenoot49
D. aldus.
margenoot50
Hebr. komende komen.
margenoot51
Hebr. daer uyt, ofte, daer van, D. datter geene meer en zijn.
margenoot52
Verst. sone, die hem in de Conincklicke regeringe succedere: alsoo te weten, dat het den naem van successie ende regeringe met recht soude mogen hebben: want sijn sone Iechonja, ofte, Iojachin maer drie maenden Coninck geweest en is, (het welcke voor geen sitten gerekent en wort.) ende doe nae Babel gevoert 2.Reg. 24.8, 12. ende Zedekia, die in sijne plaetse quam, was niet Iojakims sone, maer broeder, te vooren genaemt Mattania. 2.Reg. 24.17.
margenootc
Ier. 22.19.
margenoot53
Vergel. bov. 22.19. met d´aenteeck.
margenoot54
Als bov. vers 24.
margenoot55
D. straffen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot56
Ende in de voorige rolle begrepen was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken