Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxviij. Capittel.

Ieremia, propheterende in de gevanckenisse soo wel als te vooren, wort van de Vorsten, met ’s Conincx toelating, in eenen diepen modderigen kuyl geworpen, vers 1, etc, maer van Ebedmelech, met ’s Conincx consent, daer weder uytgetrocken, 7. Zedekia ontbiedt Ieremiam wederom, ende bekomt al de selve antwoorde, 14. beveelt den Propheet, wat hy den Vorsten sal seggen, als sy hem nae desen handel vragen, 24. De Propheet blijft gevangen, tot dat Ierusalem was ingenomen, 28.

1

ALs Sephatja de sone Matthans, ende Gedalia de sone Pashurs, ende Iuchal de sone van Selemja, ende Pashur de sone van Malchia, de woorden Ga naar margenoot1 hoorden, die Ieremia tot Ga naar margenoot2 al ’t volck sprack, seggende:

2

Soo seyt de HEERE, Ga naar margenoota Wie in dese stadt blijft, sal door het sweert, door den honger, ofte door de pestilentie sterven: maer wie tot de Chaldeen uytgaet, die sal Ga naar margenoot3 leven, want hy sal sijne Ga naar margenoot4 ziele tot eenen Ga naar margenoot5 buyt hebben, ende sal leven:

3

Soo seyt de HEERE: Dese stadt sal Ga naar margenoot6 sekerlick gegeven worden inde hant des heyrs des Conincks van Babel, dat selve salse innemen:

4

So seyden de Vorsten tot den Coninck; Laet doch desen man gedoodt worden; want aldus maeckt hy de handen der krijchs-lieden, die in dese stadt zijn overgebleven, ende de handen des gantschen volcx, Ga naar margenoot7 slap, alsulcke woorden tot hen sprekende: want dese man en soeckt Ga naar margenoot8 deses volcx Ga naar margenoot9 vrede niet, maer het Ga naar margenoot10 quaet.

5

Ende de Coninck Zedekia seyde: Siet hy is in uwe hant: want de Ga naar margenoot11 Coninck en soude geen dinck tegen u vermogen.

6

Doe namen sy Ieremia, ende wierpen hem in den Ga naar margenoot12 kuyl Malchie, des soons Ga naar margenoot13 Hammelechs, die inden voorhove der bewaringe was, ende sy lieten Ieremia af met zeelen: inden kuyl nu en was geen water, maer slijck: ende Ieremia sonck in den Ga naar margenoot14 slijck.

7

Als nu Ebed-melech, de Ga naar margenoot15 moorman, een Ga naar margenoot16 der Camerlingen, die doe in des Conincks huys was, hoorde, datse Ieremia inden kuyl gedaen hadden: (de Coninck nu satt inde Ga naar margenoot17 poorte Benjamins.)

8

Soo ginck Ebed-melech uyt den huyse des Conincks uyt: ende hy sprack tot den Coninck, seggende:

9

Mijn heer Coninck, dese mannen hebben qualick gehandelt in alles dat sy gedaen hebben aen den Propheet Ieremia, dien sy inden kuyl geworpen hebben: daer hy doch Ga naar margenoot18 in sijne plaetse soude gestorven zijn van wegen den honger, dewijle geen broot meer inde stadt en is.

10

Doe geboodt de Coninck den Moorman Ebed-Melech, seggende: Neemt van hier dertich mannen Ga naar margenoot19 onder uwe hant, ende Ga naar margenoot20 haelt den Propheet Ieremia op uyt den kuyl, eer dat hy sterve.

11

Also nam Ebed-Melech de mannen onder sijne hant, ende ginck in des Conincks huys tot onder de schat-kamer, ende nam van daer Ga naar margenoot21 eenige oude Ga naar margenoot22 verscheurde ende oude Ga naar margenoot23 versletene lompen: ende hy lietse met zeelen af tot Ieremia inden kuyl.

12

Ende Ebed-Melech, de Moorman seyde tot Ieremia; Legt nu dese oude verscheurde ende versletene lompen onder de Ga naar margenoot24 oxelen uwer Ga naar margenoot25 armen, van Ga naar margenoot26 onder aen de zeelen: ende Ieremia dede also.

13

Ende sy trocken Ieremia by de zeelen, ende haelden hem op uyt den kuyl: ende Ieremia bleef in den Ga naar margenoot27 voorhove der bewaringe.

14

Doe sondt de Coninck Zedekia henen, ende Ga naar margenoot28 liet den Propheet Ieremia tot sich halen, in den Ga naar margenoot29 derden inganck, die aen des HEEREN huys was: ende de Coninck seyde tot Ieremia; Ick sal u Ga naar margenoot30 een dinck vragen, en verheelt geen dinck voor my.

15

Ende Ieremia seyde tot Zedekia; Als ick [het] u verklaren sal, en sult ghy my niet Ga naar margenoot31 sekerlick dooden? ende als ick u raet sal geven, ghy en sult [doch] nae my niet hooren.

16

Doe swoer de Coninck Zedekia aen Ieremia in ’t verborgen, seggende: [Soo waerachtich als] de HEERE leeft, die ons dese Ga naar margenootb Ga naar margenoot32 ziele gemaeckt heeft, Indien ick u sal dooden, of indien ick u sal overgeven in de hant deser mannen, die uwe Ga naar margenoot33 ziele soecken Ga naar margenoot34!

17

Ieremia dan seyde tot Zedekia, Soo seyt de HEERE, de Godt der Ga naar margenoot35 heyrscharen, de Godt Israëls; Indien ghy Ga naar margenoot36 gewillichlick tot de Vorsten des Conincks van Babel sult uytgaen, so sal uwe Ga naar margenoot37 ziele leven, ende dese stadt en sal niet verbrandt worden met vyer: ende ghy sult leven, ghy, ende u Ga naar margenoot38 huys.

18

Maer indien ghy tot de Vorsten des Conincks van Babel niet en sult uytgaen, so sal dese stadt gegeven worden in de hant der Chaldeen, ende sy sullense met vyer verbranden: oock en sult ghy van haerlieder hant niet ontkomen.

19

Ende de Coninck Zedekia seyde tot Ieremia: Ick ben bevreest voor de Ioden, die tot de Chaldeen Ga naar margenoot39 gevallen zijn, dat Ga naar margenoot40 sy my niet misschien in Ga naar margenoot41 der selver hant overgeven, ende sy den spot met my drijven.

20

Ende Ieremia seyde, Sy en sullen [u] niet overgeven: zijt doch gehoorsaem der stemme des HEEREN, nae dewelcke ick tot u spreke; so Ga naar margenoot42 sal ’t u wel gaen, ende uwe Ga naar margenoot43 ziele sal leven.

21

Maer indien ghy weygert uyt te gaen: [so] is dit het woort, dat de HEERE my heeft doen Ga naar margenoot44 sien:

22

Siet daer, alle de wijven, die in den huyse des Conincks van Iuda zijn Ga naar margenoot45 overgebleven, sullen uytgevoert worden tot de Vorsten des Conincks van Babel: ende Ga naar margenoot46 de selve sullen seggen; Uwe Ga naar margenoot47 vrede-genooten hebben u Ga naar margenoot48 aengehitst, ende hebben u Ga naar margenoot49 overmocht, uwe voeten zijn in de Ga naar margenoot50 modder gesoncken, sy zijn Ga naar margenoot51 achterwaerts gekeert:

23

Ga naar margenoot52 Sy sullen dan alle uwe wijven, ende alle uwe Ga naar margenoot53 sonen tot de Chaldeen uytvoeren: oock en sult ghy selfs van hare hant niet ontkomen: maer ghy sult door de hant des Conincks van Babel gegrepen worden, ende ghy sult dese stadt met vyer Ga naar margenoot54 verbranden.

24

Doe seyde Zedekia tot Ieremia; Dat niemant en wete van dese woorden, so en sult ghy niet sterven.

25

Ende als de Vorsten sullen hooren, dat ick met u gesproken hebbe, ende tot u

[Folio 55r]
[fol. 55r]

komen, ende tot u seggen; Verklaert ons nu, wat hebt ghy tot den Coninck gesproken? en verheelt’et niet voor ons, so en sullen wy u niet dooden: ende wat heeft de Concinck tot u gesproken?

26

So sult ghy tot hen seggen; Ick Ga naar margenoot55 wierp mijne smeeckinge voor des Conincx aengesichte neder: dat hy my niet en soude weder laten brengen in Ionathans Ga naar margenoot56 huys, om aldaer te sterven.

27

Als dan alle de Vorsten tot Ieremia quamen, ende hem vraechden, verklaerde hy hen, Ga naar margenoot57 nae alle dese woorden, die de Coninck geboden hadde: ende sy Ga naar margenoot58 lieten van hem af, om dat de sake niet en was Ga naar margenoot59 gehoort.

28

Ende Ieremia bleef in den voorhove der bewaringe, tot op den dach, dat Ierusalem wert ingenomen: ende hy Ga naar margenoot60 wasser [noch], als Ierusalem was ingenomen.

margenoot1
Siet het vervolg deser redenen vers 4.
margenoot2
Die tot hem in den voorhof der bewaringe quamen, ende van daer sijne woorden onder al ’t volck verspreydden.
margenoota
Ierem, 21.9.
margenoot3
D. levendich blyven, Godt sal maken dat de Chaldeen hem sullen verschoonen, ende het leven (alsmen seyt) schencken.
margenoot4
D. sijn leven, siet Gen. 19. op vers 17.
margenoot5
Als bov. 21.9.
margenoot6
Hebr. gegeven wordende gegeven worden.
margenoot7
Siet 2.Sam. 4. op vers 1.
margenoot8
Ofte, voor dit volck geen vrede, maer quaet.
margenoot9
D. welvaert, behoudenisse. siet Gen. 37. op vers 14.
margenoot10
D. verderf, ongeluck.
margenoot11
D. ick And. de Coninck en is die niet, [die] yets tegen u lieden soude vermogen.
margenoot12
Soeckende hem heymelick om den hals te brengen.
margenoot13
Ofte, des Conincx, als bov. 36.26.
margenoot14
Vergel. Psal. 69.3. ende 40.3.
margenoot15
Hebr. Cuschi, een vreemdelinck, maer vroomer als Ieremie eygen lantslieden. siet Gen. 2, op vers 13. ende 10. op vers 6.
margenoot16
Hebr. een man een Camerlinck, ofte, hovelinck. siet Gen. 37. op vers 36.
margenoot17
Misschien om gericht te houden, datmen doe gewoon was te houden in de stadtpoorten. Siet Gen. 22. op vers 17. ende vergel. ond. vers 10. misschien oock, om in de belegeringe yets te besichtigen, ofte ergens ordre op te stellen.
margenoot18
Daer hy was: vergel. 2.Sam. 2.23. met d’aenteeck. als of hy seyde: Hy was doch soo goet als doot, waer toe hem dan dus wreedelick het leven te nemen?
margenoot19
Hebr. in uwe hant. D. neemtse met u, onder u beleyt, bevel, tot uwen dienst. siet van dese maniere van spreken. 2.Sam.8. op vers 10. also in’t volgende vers.
margenoot20
Hebr. doet opkomen, opklimmen.
margenoot21
Hebr. oude der verscheurde etc. D. eenige van de outste etc. Vergel. de maniere van spreken, met Iud. 5.29. Prov. 14.1. Ezech. 28.7. etc.
margenoot22
T.w. van uytgetrockene, afgeleyde kleederen, als sommigen meynen, om dat het Hebr. woort van trecken ende sleepen komt, ofte, versleepte, over hoop, ofte hier ende daer verworpene lompen.
margenoot23
Ofte, verrotte, vervuylde, vergaene: vergel. Ies. 51.6. alwaer een gelijck woort gebruyckt wort van ’t vergaen der hemelen.
margenoot24
And. ellebogen. als Ezech. 13.18.
margenoot25
Hebr. handen: een deel voor ’tgeheel, gelijck elders.
margenoot26
Dit dede dese vroome man, op dat Ieremia sich door de zeelen, ofte koorden, niet en soude quetsen. het is aenmerckelick, dat het den H. Geest belieft heeft dit werck, ter eeren van Ebed-melech, soo omstandichlick te beschrijven.
margenoot27
Inde plaetse daer hy te vooren geweest was. Vergel. bov. vers 9.
margenoot28
Hebr. nam tot sich. als bov. 37.17.
margenoot29
Ofte, Vorstelicksten, principaelsten, dit kanmen verstaen van de galerye, door de welcke de Coninck op ginck in des HEEREN huys. Siet 1.Reg. 10.5. met d’aent.
margenoot30
Ofte, nae ’t woort vragen, T.w. des HEEREN. siet Ezech. 3.17. ende 33.7. ende boven 37.17.
margenoot31
Hebr. doodende dooden.
margenootb
Iesa. 57.16.
margenoot32
Siet Ies. 57.16.
margenoot33
D. nae u leven staen. Siet Exod. 4. op vers 19. ende 2.Sam. 4. op. vers 8.
margenoot34
Een afgebroken reden, in ’t eedtsweeren gebruycklick. verst. daer op, soo doe my Godt soo ende soo etc. Siet Gen. 14. op vers 26.
margenoot35
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot36
Hebr. uytgaende uytgaen sult.
margenoot37
D. ghy selfs, uwe persoon sal levendich blijven, des ghy u sult hebben te verheugen: alsoo vers 20. siet Gen. 12. op vers 5. ende vergel. Gen. 19.20.
margenoot38
D. huysgesin, vrouwen, kinderen, etc.
margenoot39
Als bov. 37.13.
margenoot40
De Chaldeen.
margenoot41
Afgevallene Ioden.
margenoot42
Hebr. u sal wel zijn, ofte, ’tsal u goet zijn.
margenoot43
Als bov. vers 17.
margenoot44
D. in een Prophetisch gesichte geopenbaert heeft.
margenoot45
Ende te vooren met Chonia ofte Iojachin niet zijn wechgevoert. siet 2.Reg. 24.14, 15.
margenoot46
Uwe wijven, sullen tot u verwijts wijse, seggen.
margenoot47
Hebr. mannen uwes vredes: D. uwe vrienden ofte bontgenooten, alsoo bov. 20.10.
margenoot48
Om te rebelleren. Siet 2.Reg. 24.20. 2.Chron. 36.13. ende bov 27. op vers 3.
margenoot49
Verruckende u, door haren raet ende ophitzinge, van u devoir. Vergel. Obad. 7.
margenoot50
Ghy hebt u in swaricheyt gebracht, daer uyt ghy u niet en kont redden. ’t kan zijn dat met dese wooden gesien wort op ’t gene de Coninck aen Ieremia hadde laten geschieden. bov. vers 6.
margenoot51
Ghy zijt afgeweken van den Coninck van Babel, tegen uwen eedt. 2.Chron. 36.13. Vergel. dese klachte over Zedekia, met Ies. 8.21. eenige verstaen ’t van sijne vredegenooten, die hem verlaten hebben.
margenoot52
’T voorseyde wort tot versterckinge wederhaelt.
margenoot53
Van de dochteren, siet ond. 41.10. met d’aenteeck. ende 43.6.
margenoot54
D. maken, ofte een oorsake daer van zijn, datse verbrandt worde. Siet bov. 21.10. ende 32.29. ende 34.2, 22. And. dese stadt sal door ’t vyer verbranden, ofte verbrandt worden: hoewel het Hebr. woort in sulcke beteeckeninge nergens alsoo meer en wort gevonden.
margenoot55
Siet bov. 36. op vers 7. D. ick badt ende suppliceerde ootmoedelick.
margenoot56
Siet bov. 37.15.
margenoot57
D. op sulcke wijse als de Coninck hem bevolen hadde.
margenoot58
Sonder meer met hem te spreken, ofte, hem yets te doen. Hebr. sy swegen, ofte, hielden haer stille van hem af. Vergel. 1.Reg. 22. op vers 3. ende wijders Psal. 28. op vers 1. ende Iob 13. op vers 13.
margenoot59
D. bekent ofte ruchtbaer geworden: sy hadden niets daer van vernomen, ende dien volgens hadden sy geen stoffe om Ieremia wijders te ondersoecken.
margenoot60
Siet ond. 39.14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken