Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxix. Capittel.

Ierusalem wort van de Chaldeen ingenomen, vers 1, etc. Zedekia gevangen, ende geblindt, syne sonen ende alle Edele van Iuda, gedoodt, de stadt verbrandt, het voornaemste volck wechgevoert, 5. Nebucadrezars last van Ieremia, 11. volgens dien wort hy uyt de gevanckenisse verlost, 13. Godts belofte aen Ebed-melech, 15, etc.

1

IN den Ga naar margenoota negenden jare van Zedekia, Coninck van Iuda, inde tiende maent, quam Nebucadrezar, de Coninck van Babel, ende al sijn heyr, Ga naar margenoot1 tegen Ierusalem, ende sy belegerdense.

2

In den elfsten jare van Zedekia, in de vierde maent, op den negenden der maent, wert de stadt Ga naar margenoot2 doorgebroken.

3

Ende alle Vorsten des Conincks van Babel togen henen in, ende Ga naar margenoot3 hielden by de Ga naar margenoot4 middelste poorte: [naemlick] Nergal-Sarezer Ga naar margenoot5 Samgar-Nebu, Sarsechim Ga naar margenoot6 Rab-Saris; Nergal-Sarezer Ga naar margenoot7 Rab-Mag, ende alle de Ga naar margenoot8 overige Vorsten des Concincx van Babel.

4

Ende het geschiedde, als Zedekia, de Coninck van Iuda, ende alle de krijchslieden hen sagen, so vloden sy, ende togen by nacht uyt de stadt, [door] den wech Ga naar margenoot9 van ’s Conincks hof, door de Ga naar margenoot10 poorte tusschen de twee mueren: ende Ga naar margenoot11 hy tooch uyt [door] den wech des Ga naar margenoot12 vlacken velts.

5

Doch het heyr der Chaldeen jaechdese achterna; ende sy achterhaelden Zedekia in de vlacke velden van Iericho, ende Ga naar margenoot13 vingen hem, ende brachten hem opwaerts tot Nebucadnezar den Coninck van Babel nae Ga naar margenoot14 Ribla, in den lande van Hamath: die sprack Ga naar margenoot15 oordeelen tegen hem uyt.

6

Ende de Coninck van Babel Ga naar margenoot16 slachtede de sonen van Zedekia te Ribla voor sijne oogen: oock slachtede de Coninck van Babel alle Ga naar margenoot17 Edelen van Iuda.

7

Ende hy Ga naar margenoot18 verblindde de oogen van Zedekia, ende bondt hem met twee kopere ketenen, om hem nae Babel te voeren.

8

Ende de Chaldeen verbrandden het huys des Conincks ende de Ga naar margenoot19 huysen des volcks met vyer: ende sy braken de mueren van Ierusalem af.

9

Het overige nu des volcks, die in de stadt waren overgebleven, ende de afvallige die tot Ga naar margenoot20 hem gevallen waren, met het overige des volcks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan, de Overste der Ga naar margenoot21 Trauwanten, gevanckelick [nae] Babel.

10

Maer van den volcke, die arm waren, die niet met allen en hadden, liet Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, [eenige] overich in den lande Iuda: ende hy Ga naar margenoot22 gaf hen te dien dage wijngaerden ende ackers in.

11

Maer van Ga naar margenoot23 Ieremia hadde Nebucadrezar, de Coninck van Babel, bevel gegeven Ga naar margenoot24 in de hant van Nebuzaradan, den Oversten der Trauwanten, seggende:

12

Neemt hem, ende Ga naar margenoot25 stelt uwe oogen op hem, ende en doet hem niet quaets: maer gelijck als hy tot u Ga naar margenoot26 spreken sal, also doet met hem.

13

So sondt Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, mitsgaders Nebuschasban Ga naar margenoot27 Rab-saris, ende Nergal Sarezer Rab-Mag, ende alle de Overste des Conincks van Babel:

14

Sy sonden dan henen ende namen Ieremia uyt den Ga naar margenoot28 voorhove der bewaringe, ende gaven hem over aen Ga naar margenoot29 Gedalia, den sone Ahikams, des soons Saphans, dat hy hem henen uyt brachte nae huys: also Ga naar margenoot30 bleef hy in ’t midden des volcks.

15

Het woort des HEEREN was oock tot Ieremia geschiet, als hy in den voorhove der bewaringe besloten was, seggende:

16

Gaet henen, ende spreeckt tot Ebedmelech den Moorman, seggende; Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal mijne woorden Ga naar margenoot31 brengen over dese stadt, ten quade ende niet ten goede: ende sy sullen te dien dage Ga naar margenoot32 voor u aengesichte zijn.

17

Maer ick sal u te dien dage redden, spreeckt de HEERE: ende ghy en sult niet overgegeven worden in de hant der mannen, voor welcker aengesichte ghy vreest.

18

Want ick sal u Ga naar margenoot33 sekerlick bevrijden, ende ghy en sult door ’t sweert niet vallen: maer ghy sult uwe Ga naar margenoot34 ziele tot eenen buyt hebben; om dat ghy op my Ga naar margenoot35 vertrouwt hebt, spreeckt de HEERE.

margenoota
2.Reg. 25.1. Ierem. 52.4.
margenoot1
Ofte by, tot. D. (alsmen nu seyt) voor Ierusalem.
margenoot2
Vergel. 2.Reg. 25.4. ende ond. 52.7. verstaet den uytersten muer van de stadt.
margenoot3
Hebr. saten, setteden sich, ofte, bleven. D. sy hielden stil, bleven daer staen, T.w. by, ofte, voor de poorte van den middel-muer, die de bovenste stadt van de onderste onderscheydde.
margenoot4
Hebr. poorte des middens.
margenoot5
Dit vertalen sommige, Thresorier, ofte, schatmeester: het welcke andere duyden op Sarezer.
margenoot6
D. opperste Camerlinck. ofte, hovelinck, D. hoofmeester, als eenige meynen.
margenoot7
Dat is, veltmaerschalck, ofte, veltoverste, als andere. Vergel. ond. vers 13.
margenoot8
Hebr. al het overblijfsel. D. hier, alle de andere, de gantsche reste.
margenoot9
Die aen, ofte, by des Conincx hof was. Vergel. 2.Reg. 9. op vers 27.
margenoot10
Siet 2.Reg. 25. op vers 6.
margenoot11
N. de Coninck.
margenoot12
Ofte, der woestijne: dese woestijne, ofte, dese vlacke velden, waren gelegen tusschen Ierusalem ende Iericho, ofte de Iordane. Siet 2.Sam. 15. op vers 23. ende hier het volgende vers.
margenoot13
Siet van ’t Hebr. woort bov. 36. op vers 26. hoewel het hier oock slechtlick kan worden overgeset, ende sy namen hem, etc. doch sulcx is in dese materie soo veel als by ons, sy vingen hem.
margenoot14
Siet 2.Reg. 23. op vers 33.
margenoot15
Ofte, vonnissen, in’t getal van velen, waer voor 2.Reg. 25.6. oordeel, in’t getal van eenen staet. Siet d’aenteeck. aldaer, ende vergel. bov. 1.16. ende 4.12. alsoo ond. 52.9.
margenoot16
D. het slachten.
margenoot17
Hebr. witte. siet Nehe. 2. op vers 16.
margenoot18
Ofte, hy maeckte blint: doende d’oogen hem uytsteken, ofte immers alsoo bederven, dat hy blint was: gelijck men houdt, dat noch hedens daechs eenige natien in’t oosten den gevangenen in d’oorloge d’oogen wel bederven, ende ’t gesichte gantsch benemen, sonder de oogen uyt te steken.
margenoot19
Hebr. het huys: D. de huysen der ingesetenen, doch principalick der Grooten. Siet 2.Reg. 25. op vers 9.
margenoot20
Die tot den Coninck van Babel, ofte, desen Nebuzaradan waren overgegaen, ofte, overgevallen. Siet 2.Reg. 25.11.
margenoot21
Siet Gen. 37. op vers 36.
margenoot22
Om te bouwen.
margenoot23
Van wiens Prophetien de Coninck sonder twijfel, door de overloopers ofte andersins, vernomen hadde. Vergel. onder. 40.2, 3, etc.
margenoot24
Dit kanmen verstaen van schriftelicken last ofte commissie, ofte slechtelick nemen voor, door, ofte, aen hem.
margenoot25
D. draegt sorge voor hem, past wel op hem, siet bov. 24. op vers 6.
margenoot26
D. van u begeeren sal.
margenoot27
Siet van dese namen bov. op vers 3.
margenoot28
Siet bov. 38.28. maer naderhant wert hy gehaelt uyt het midden der gevangenen, die op den wech waren om nae Babel gevoert te worden.
margenoot29
Siet 2.Reg. 25. op vers 22.
margenoot30
Ofte, woonde, verkeerende onder den volcke, ende woonende in sijn eygen huys, want hy daerna eerst tot Gedalia te Mizpa gekomen is. Siet ond. 40.4, 5, 6. alwaer verhaelt wort, dat Ieremia, om dat hy sich tot Gedalia noch niet en hadde begeven, met andere gevangene al een stuck weegs was wechgevoert.
margenoot31
Dat ick gedreygt ende voorseyt hebbe, sal ick volbrengen.
margenoot32
D. mijne woorden sullen vervult worden voor uwe oogen, dat ghy ’t aensiet.
margenoot33
Hebr. bevrijdende bevrijden.
margenoot34
D. leven, als bov. 38.2.
margenoot35
Dat ick u soude beschermen tegen alle de vyanden van mijnen knecht Ieremia, dien ghy om mijnent wille hebt by gestaen ende verlost uyt sijnen noot. siet bov. 38.7, 8, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken