Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het L. Capittel.

Wijtloopige prophetye vande verstooringe der stadt Babel ende des lants der Chaldeen, door de Persen ende Meden, van wegen hare afgoderye, tyrannye, ende hoochmoet: met tusschen ingevoegde schoone beloften van de verlossinge des Ioodschen volcks uyt de Babylonische gevanckenisse, ende der algemeyne kercke uyt de geestelicke gevanckenisse door den Messia.

1

HEt woort, dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen ’t lant der Chaldeen; door den Ga naar margenoot1 dienst des Propheten Ieremie.

2

Verkondiget onder de heydenen, ende doet hooren, ende Ga naar margenoot2 werpet eene baniere op, latet hooren, en verbergtet niet: segget, Babel Ga naar margenoot3 is ingenomen, Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 Bel is beschaemt, Ga naar margenoot5 Merodach is verplettert, Ga naar margenoot6 hare Ga naar margenoot7 afgoden zijn beschaemt, hare Ga naar margenoot8 dreck-goden zijn verplettert.

3

Want een volck komt tegen haer op van ’t Ga naar margenoot9 Noorden; dat sal haer lant setten in verwoestinge, datter geen inwoonder in en sal zijn; van den Ga naar margenoot10 menschen aen tot de beesten toe zijnse Ga naar margenoot11 wechgesworven, doorgegaen.

4

In de selve dagen, ende ter selver tijt, spreeckt de HEERE, sullen de kinderen Ga naar margenoot12 Israëls komen, sy ende de kinderen Iuda te samen: wandelende ende Ga naar margenoot13 weenende sullen sy henen gaen, ende den HEERE haren Godt soecken.

5

Sy sullen nae Zion vragen; op den wech herwaert sullen hare Ga naar margenoot14 aengesichten zijn: Ga naar margenoot15 sy sullen komen ende den HEERE toegevoegt worden, Ga naar margenoot16 [met] een eeuwich verbont, [dat] niet en sal worden vergeten.

6

Mijn volck waren verlorene schapen, hare Ga naar margenoot17 herders haddense verleydt, sy haddense gevoert [nae] de bergen: sy gingen van berch tot heuvel, sy vergaten hare Ga naar margenoot18 legeringe.

7

Alle die haer vonden Ga naar margenoot19 aten haer op, ende hare wederpartijders seyden, Wy en sullen geene schult hebben: daerom dat sy gesondigt hebben tegen den HEERE, [in] de Ga naar margenootb Ga naar margenoot20 wooninge der gerechticheyt, Ga naar margenoot21 ja [tegen] den HEERE, de verwachtinge harer vaderen.

8

Ga naar margenootc Vliedet wech uyt het midden van Babel, ende gaet uyt, uyt der Chaldeen lant: ende weset als de Ga naar margenoot22 bocken Ga naar margenoot23 voor de kudde henen.

9

Want siet, ick sal eene versamelinge van groote volcken uyt den lande van ’t Noorden verwecken, ende tegen Babel opbrengen; die sullen sich tegen haer Ga naar margenoot24 rusten, van daer sal sy ingenomen worden:

[Folio 60v]
[fol. 60v]

Ga naar margenoot25 hare pijlen sullen zijn als eenes Ga naar margenoot26 kloecken helts, geene en sal Ga naar margenoot27 ledich wederkeeren.

10

Ende Chaldeen sal ten roove zijn: alle die ’t berooven sullen Ga naar margenoot28 versadigt worden, spreeckt de HEERE.

11

Om dat ghy u verblijdt hebt, om dat ghy van vreuchde hebt opgesprongen, Ga naar margenoot29 ghy plunderaers mijner Ga naar margenoot30 erffenisse: om dat ghy Ga naar margenoot31 geyl geworden zijt als een grasige veerse, [ende] hebt gebriescht als de stercke Ga naar margenoot32 [peerden]:

12

So is uwe Ga naar margenoot33 moeder seer beschaemt; die u gebaert heeft, is schaemroot geworden: Siet, sy is geworden de Ga naar margenoot34 achterste der heydenen, eene woestijne, dorheyt ende wildernisse.

13

Van wegen de verbolgentheyt des HEEREN en sal sy niet bewoont worden, maer sy sal geheelick eene verwoestinge worden: Ga naar margenootd al wie aen Babel voor by gaet, sal sich ontsetten, ende Ga naar margenoot35 fluyten over alle hare plagen.

14

Rustet u tegen Babel rontomme, alle ghy die den boge Ga naar margenoot36 spannet, schietet Ga naar margenoot37 in haer, en sparet de Ga naar margenoot38 pijlen niet: want sy heeft tegen den HEERE gesondigt.

15

Iuychet over haer rontomme, sy heeft hare Ga naar margenoot39 hant gegeven; hare fondamenten zijn gevallen, hare mueren zijn afgebroken: want dat is des HEEREN wrake, wreket u aen haer, Ga naar margenoot40 doet haer, gelijck als sy gedaen heeft.

16

Roeyt uyt van Babel den Ga naar margenoot41 zaeyer, ende dien die Ga naar margenoot42 den sickel handelt in den oogst-tijt: Ga naar margenoot43 laetse van wegen het Ga naar margenoot44 verdruckende sweert, sich keeren, een yegelijck tot sijn volck, ende vlieden, een yegelijck nae sijn lant.

17

Israël is een verbystert lam, [dat] de Leeuwen verjaegt hebben: De eerste, [die] hem heeft Ga naar margenoot45 opgegeten, was de Coninck van Ga naar margenoot46 Assur, ende dese de laetste, Nebucadrezar de Coninck van Babel, heeft hem de Ga naar margenoot47 beenderen verbrijselt.

18

Daerom, soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal Ga naar margenoot48 besoeckinge doen over den Coninck van Babel, ende over sijn lant: gelijck als ick besoeckinge gedaen hebbe over den Ga naar margenoote Coninck van Assur.

19

Ende ick sal Israël Ga naar margenoot49 weder tot sijne wooninge brengen, ende hy sal weyden [op] den Ga naar margenoot50 Carmel ende [op] den Ga naar margenoot50 Basan: ende sijne ziele sal op het geberchte Ephraims ende Gileads versadigt worden.

20

In die dagen ende te dier tijt, spreeckt de HEERE, sal Israëls ongerechticheyt Ga naar margenoot51 gesocht worden, maer sy en salder niet zijn; ende de sonden van Iuda, maer en sullen niet gevonden worden: want ick salse den genen vergeven, dien ick sal doen Ga naar margenoot52 overblijven.

21

Ga naar margenoot53 Tegen het lant Ga naar margenoot54 Merathaim, treckt tegen ’t selve op; ende tegen de inwoonders van Ga naar margenoot55 Pekod: Verwoest ende Ga naar margenoot56 verbannet achter hen, spreeckt de HEERE; Ende doet nae alles dat ick u geboden hebbe.

22

Daer is een krijchs-geschrey in den lande: ende een groote Ga naar margenoot57 breucke.

23

Ga naar margenoot58 Hoe is den Ga naar margenoot59 hamer der gantscher aerde [soo] afgehouwen ende verbroken? hoe is Babel geworden tot eene Ga naar margenoot60 ontsettinge, onder de heydenen?

24

Ga naar margenoot61 Ick heb u een strick gestelt, dies zijt ghy oock Ga naar margenoot62 gevangen, ô Babel, Ga naar margenoot63 dat ghy ’t niet en wistet: ghy zijt Ga naar margenoot64 gevonden, ende oock gegrepen, om dat ghy u tegen den HEERE Ga naar margenoot65 [in strijt] gemengt hebt.

25

De HEERE heeft sijn Ga naar margenoot66 schatkamer opgedaen, ende de Ga naar margenoot67 instrumenten sijner gramschap voortgebracht: want dat is een Ga naar margenoot68 werck des Heeren, des HEEREN der heyrscharen, in den lande der Chaldeen.

26

Komet aen tegen Ga naar margenoot69 haer van ’t Ga naar margenoot70 uyterste, opent hare schueren, Ga naar margenoot71 vertredet haer als koorn-hoopen, ende Ga naar margenoot72 verbannetse: En laetse geen overblijfsel hebben.

27

Ga naar margenoot73 Doodet met den sweerde alle hare Ga naar margenoot74 varren, laetse Ga naar margenoot75 afgaen ter slachtinge: wee over hen, want haren Ga naar margenoot76 dach is gekomen, de tijt harer besoeckinge.

28

Daer is eene stemme der Ga naar margenoot77 gevluchten ende ontkomenen uyt den lande van Babel: om in Zion te verkondigen de wrake des HEEREN onses Godts, de wrake sijns Ga naar margenoot78 Tempels.

29

Latet [u] hooren tegen Babel, ghy Ga naar margenoot79 schutters, alle ghy die den boge Ga naar margenoot80 spannet, legert u tegen haer rontomme, Ga naar margenoot81 laet niemant van haer ontkomen, vergeldet haer nae haer werck, Ga naar margenoot82 doet haer nae alles dat sy gedaen heeft: want sy heeft trotslick gehandelt tegen den HEERE, tegen den Ga naar margenoot83 Heyligen Israëls.

30

Daerom sullen hare Ga naar margenootf jongelingen vallen op hare straten: ende alle hare krijchs-lieden te dien dage uytgeroeyt worden, spreeckt de HEERE.

31

Siet ick [wil] Ga naar margenoot84 aen u, ghy Ga naar margenoot85 trotse, spreeckt de Heere, de HEERE der heyrscharen: want uwen Ga naar margenoot86 dach is gekomen, de tijt dat ick u besoecken sal.

32

Dan sal de trotse aenstooten ende vallen, ende daer en sal niemant zijn die hem oprichte: Ia ick sal een vyer aensteken in sijne steden; dat sal alle plaetsen rontom hem verteeren.

33

Soo seyt de HEERE der heyrscharen; De kinderen Israëls ende de kinderen Iuda zijn t’samen verdruckt geweest: ende alle diese gevangen hadden hebbense vast gehouden, sy hebbense geweygert los te laten.

34

[Maer] haer verlosser is sterck, HEERE der heyrscharen is sijn naem: hy sal haren twist Ga naar margenoot87 sekerlick twisten, op dat hy het Ga naar margenoot88 lant in ruste brenge, maer de inwoonders van Babel beroere.

35

Het sweert sal zijn over de Chaldeen, spreeckt de HEERE: ende over de inwoonders van Babel, ende over hare Vorsten, ende over hare Wijsen.

36

Het sweert sal zijn over de Ga naar margenoot89 leugenaers, datse sott worden: Het sweert sal zijn over hare helden, datse vertzagen.

[Folio 61r]
[fol. 61r]

37

Het sweert sal zijn over Ga naar margenoot90 sijne peerden, ende over sijne wagenen, ende over den gantschen Ga naar margenoot91 gemengden hoop die in’t midden van haer is, datse tot Ga naar margenoot92 wijven worden; het sweert sal zijn over hare schatten, datse geplundert worden.

38

Ga naar margenoot93 Droogte sal zijn over hare wateren, datse uytdroogen: want het is een lant Ga naar margenoot94 van gesnedene beelden, ende sy Ga naar margenoot95 rasen nae de Ga naar margenoot96 schrickelicke [Afgoden].

39

Daerom so sullen de Ga naar margenoot97 wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eylanden [daer in] woonen; oock sullen de Ga naar margenoot98 jonge struyssen daerin woonen; ende men salder geen Ga naar margenoot99 verblijf meer hebben in eeuwicheyt, noch sy en sal niet Ga naar margenoot99 bewoont worden Ga naar margenoot100 van geslachte tot geslachte.

40

Ga naar margenootg Gelijck Godt Sodom ende Gomorra, ende hare nabueren heeft Ga naar margenoot101 omgekeert, spreeckt de HEERE; [alsoo] en sal niemant Ga naar margenoot102 aldaer woonen, nochte geen menschen kint in haer verkeeren.

41

Siet, Ga naar margenooth daer komt een volck uyt het Ga naar margenoot103 Noorden: ende eene groote natie, ende Ga naar margenoot104 geweldige Coningen sullen van de zijden der Ga naar margenoot105 aerde opgeweckt worden.

42

Boge ende spiesse sullen sy voeren, wreet zijnse, ende en sullen niet barmhertich zijn; hare stemme sal bruysen als de zee, ende op peerden sullense rijden: Ga naar margenoot106 het is toegerust als een man ter oorloge, tegen u, ô dochter van Babel.

43

De Coninck van Babel heeft haerlieder geruchte gehoort, ende sijne handen zijn slap geworden: Ga naar margenooti benaeutheyt heeft hem aengegrepen, weedom als eener barender [vrouwe].

44

Ga naar margenootk Ga naar margenoot107 Siet, gelijck een Leeuw van de verheffinge der Iordane, sal hy opkomen tegen de stercke wooninge; want ick Ga naar margenoot108 salse in een oogenblick daer uyt doen loopen; ende wie [daer toe] verkoren is [dien] sal ick tegen haer bestellen: want Ga naar margenootl wie is my gelijck? ende wie soude my verdachvaerden? ende wie is de Herder, die voor mijn aengesichte bestaen soude?

45

Daerom hooret den Ga naar margenootm raetslach des HEEREN, dien hy over Babel heeft beraetslaegt, ende sijne gedachten, die hy gedacht heeft over het lant der Chaldeen: so de geringste van de kudde hen niet en sullen nedertrecken! So hy de wooninge boven hen niet en sal verwoesten!

46

De Ga naar margenootn aerde is bevende geworden van’t Ga naar margenoot109 geluyt der inneminge van Babel: ende het gekrijt is gehoort onder de volcken.

margenoot1
Hebr. hant.
margenoot2
Om elck eenen tot opmerckinge te verwecken, ende insonderheyt Godts volc, als door een teecken ofte signael by een te roepen, ende haer dese vreemde ende andersins ongelooflicke Prophetye van Babels gewissen val ende onderganck, mitsgaders de verlossinge, van Godts volck, tot sijner eere ende aller geloovigen troost, bekent te maken. De maniere van spreken is genomen van krijchs-saken.
margenoot3
D. sal soo sekerlick worden ingenomen, als of ’t alreets geschiet ware. alsoo in ’t volgende.
margenoota
Ies. 46.1. Ierem. 51.44.
margenoot4
De voorneemste Afgodt der Babyloniers. Siet Iesa. 46.1. ende ond. 51.44.
margenoot5
Dit schijnt oock een naem van eenen Afgodt geweest te zijn, hoewelder oock Coningen van Babel vermelt worden, die dien naem gevoert hebben, (siet Iesa. 39.1.) vermoedelick ter eere deses Afgodts, gelijck de kinderen Israëls den name Godts, Ia ende El, veel in hare namen gebruyckt hebben, alsoo deden de Babyloniers oock met den name der Afgoden, Bel ende Nebo ofte Nebu, etc.
margenoot6
Der stadt Babel.
margenoot7
Siet van ’t Hebr. woort 1.Sam. 31. op vers 9. ende 2.Sam. 5. op vers 21.
margenoot8
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot9
Verst. de Persen ende Meden, welcke Noordtwaert van Chaldeen gelegen waren, door de welcke dit oordeel Godts over Babylonien begonnen, ende voorts van tijt tot tijt vervolgt soude worden, tot de eyndelicke ende geheele verwoestinge toe.
margenoot10
Hebr. van den mensche tot het beest toe. maniere van spreken, die d’ uyterste verwoestinge beteeckent. Siet bov. 4.25. ende 9.10.
margenoot11
Als bov. 9.19.
margenoot12
Voor soo veel als dese belofte d’ uyterlicke verlossinge uyt de gevanckenisse van Babel mach aengaen, kanmen dit verstaen van de gene, die van de tien stammen in den lande overgebleven zijnde, daer na met die van Iuda ende Benjamin gevancklick zijn wechgevoert nae Babel, ende met deselve uyt de gevanckenisse souden wederkeeren. Siet 1.Chron. 9.3. ende Nehem. 11. op vers 3. aengaende het geestelicke, dat in desen het principaelste is, siet bov. 3.18. met d’ aenteeck.
margenoot13
Van wegen hare onweerdicheyt, ende Godts onverdiende groote genade.
margenoot14
D. sy sullen sonder omsien, ofte, recht toe recht aen, (alsmen seyt) nae Zion trecken: daer haer herte is, derwaerts sullen sy haesten.
margenoot15
And. [seggende:] komt ende laet ons voegen tot den Heere, ofte, vervoegt u tot den Heere.
margenoot16
Ofte, het eeuwich verbont en sal niet vergeten worden. Hebr. verbont der eeuwicheyt. siet bov. 31.31, 32, 33.
margenoot17
Kerckelicke ende politijcke Reegeerders.
margenoot18
Gelijck de kudden hare rustplaetsen plegen te hebben, daerse nederliggen. de sin is, dat Godts volck van geestelicken ende lichamelicken welvaert ende ruste berooft was: als in’t volgende verklaert wort.
margenoot19
Vergel. Deut. 7. op vers 16. ende Psal. 14. op vers 4. alsoo ond. 51.34.
margenootb
Ier. 31.23.
margenoot20
N. in Iudea, ende bysonderlick Ierusalem, daer Godt ende sijn volck woonden, ende daer Godt de ware gerechticheyt geopenbaert hadde. siet bov. 31.23.
margenoot21
Ofte, daer, hoewel, de HEERE de verwachtinge harer vaderen geweest is. D. die gene, op welcken hare voorvaders gehoopt hebben, (siet bov. 14.8.) welcker voetstappen sy nu niet gevolgt en hebben, daerom met recht van hem gestraft, ende van ons oock geplaegt zijn, willen sy seggen, spottender wijse.
margenootc
Iesa. 48.20. Ierem. 51.6. Apoc. 18.4.
margenoot22
Cloeckmoedichlick ende onvertsaecht daer henen treckende, gelijck de bocken voor de schapen voor aen treden.
margenoot23
Hebr. voor ’t aengesichte der kudde.
margenoot24
Ofte, in order stellen. alsoo vers 14.
margenoot25
Der voorseyde versamelinge.
margenoot26
Ofte, ervarenen. And. eens helts die van kinderen berooft. D. die selfs de jongelingen, ofte jonge manschap nedervelt.
margenoot27
Geen van hare pijlen sal vergeefs geschoten worden. Vergel. 2.Sam. 1.22. ofte, [die] (T.w. helt) niet ledich wederkeert, sonder nederlage sijns vyants.
margenoot28
Van roof ende buyt vol op hebben.
margenoot29
Ofte, plunderende, ofte, als ghy plunderdet.
margenoot30
Des lants Canaan, ende mijns volcks.
margenoot31
Ofte, gegroeyt zijt, aen den lichaem toegenomen hebt, als eene jonge veerse, die in jonck teder gras gaet weyden.
margenoot32
Als bov. 47.3.
margenoot33
Babylon, de hooftstadt van Chaldea.
margenoot34
D. de snootste, vijlste, slechtste onder alle natien. Hebr. het achterste.
margenootd
Ier. 49.17.
margenoot35
Ofte, schuyffelen. siet bov. 18.16.
margenoot36
Hebr. tredet.
margenoot37
Ofte, op, tegen.
margenoot38
Hebr. pijle.
margenoot39
D. haer den Persen ende Meden onderworpen. Siet 2.Chron. 30.8. met d’ aenteeck.
margenoot40
Als onder vers 29.
margenoot41
Selfs de lantlieden, die meest weerloos zijn, ende nochtans seer noodich in den lande.
margenoot42
D. den maeyer.
margenoot43
Ofte, sy sullen sich keeren-vlieden, etc. T.w. die uyt andere landen gekomen waren, om aldaer (als in een seer rijck lant) te verkeeren, ofte die sy in dienstbaerheyt getrocken hadden, ofte haer te hulpe mochten gekomen zijn.
margenoot44
Vergel. bov. 25.38. ende 46.16. met d’ aenteeck.
margenoot45
Als bov. vers 7.
margenoot46
D. Assyrien. T.w. Pul, Tiglath Pileser, ende Salmanassar. Siet 2.Reg. 15.19, 20, 29. ende 16.7. ende 17.3. etc.
margenoot47
Hebr. als ofmen seyde: heeft hem gebeendert, ofte, ontbeent. dat is ten uyttersten verdorven, ende machteloos gemaeckt.
margenoot48
Met straffen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoote
2.Reg. 19.35, 37. Ies. 37.36, 38.
margenoot49
Dit kanmen eenichsins duyden op het lichamelicke, maer siet principalick op de geestelicke versamelinge tot Godts kercke door den Messiam, als bov. dickwijls.
margenoot50
Beyde in seer vette ende vruchtbare landouwen gelegen, ende daer van vermaert. van Basan siet Deut. 32. op vers 14. ende Psal. 22. op vers 13. van Carmel siet 1.Reg. 18. op vers 19. ende een ander Carmel. 2.Sam. 25.7, etc. alwaer Nabal sijne schapen hadde: selfs wort het woort Carmel oock in’t gemeyn gebruyckt tot beteeckeninge van eene vruchtbare landouwe. Siet bov. 2. op vers 7.
margenoot50
Beyde in seer vette ende vruchtbare landouwen gelegen, ende daer van vermaert. van Basan siet Deut. 32. op vers 14. ende Psal. 22. op vers 13. van Carmel siet 1.Reg. 18. op vers 19. ende een ander Carmel. 2.Sam. 25.7, etc. alwaer Nabal sijne schapen hadde: selfs wort het woort Carmel oock in’t gemeyn gebruyckt tot beteeckeninge van eene vruchtbare landouwe. Siet bov. 2. op vers 7.
margenoot51
De Heere wil seggen, dat hy volkomelick met sijn volck sal versoent zijn door den Messiam Iesum Christum. Vergel. bov. 31.34. ende 33.8, etc.
margenoot52
Vergel. Ies. 10.22. Rom. 9.27, 28, 29.
margenoot53
Godts bevel aen den Coninck Cyrum, van sijn optocht tegen Babel. Vergel. Iesa. 45.1, etc.
margenoot54
Dit vertalen vele, lant der rebellyen, ofte, rebellen, T.w. der Babyloniers, die wederspannich ende bitter tegen Godt ende sijn volck geweest waren, siet vers 24, 29. ofte, der twee rebellen, T.w. Assyriers ende Babyloniers. Andere houden ’t voor een eygen naem van seker lant in Assyrien, alwaer een seker volck Mardi genoemt, gewoont hebben, ende verstaende, dat Godt hier den Coninck Cyro last ende instructie geeft, dat hy door Merathaim ende Pekod sal optrecken, ende al wat achter dese landen gelegen was verwoesten.
margenoot55
Siet Ezech. 23.23. alwaer deses lantschaps oock gedacht wort.
margenoot56
Siet Deut. 2. op vers 34. alsoo ond. vers 26.
margenoot57
Siet bov. 4. op vers 6.
margenoot58
Eene vrage, die uyt verwonderinge voortkomt: als ond. 51.41.
margenoot59
De Babylonier, door welcken Godt sijne oordeelen over vele volcken hadde uytgevoert, die hy door hem, als met eenen hamer, geslagen ende verplettert heeft. Vergel. onder 51.20. ende bov. 25. op vers 9. Ies. 41.7.
margenoot60
Ofte, verwoestinge.
margenoot61
Dit is Godts antwoort op de voorgaende vrage, die voortquam uyt verwonderinge over eene sake, die den menschen scheen onmogelick te zijn.
margenoot62
Als een groot wilt.
margenoot63
D. onvoorsiens, sonder dat ghy ’t dachtet ofte verwachtet: want Cyrus, de riviere Euphrates afgeleydt hebbende, over het drooge onvoorsiens in de stadt is gevallen, by nachte. Vergel. ond. vers 38. Dan. 5.30, 31.
margenoot64
D. betrapt, achterhaelt. Vergel. bov. 2.26.
margenoot65
D. tegen Godt gestreden hebt, wiens volck ghy geplaegt hebt. de maniere van spreken wort alsoo vol gevonden Deut. 2.9, 24, etc.
margenoot66
D. wapenhuys.
margenoot67
D. wapenen, die hy gebruycken sal tot uytvoeringe sijns rechtveerdigen ende schricklicken oordeels over Babel: alsoo Ies. 13.5. Vergel. Psal. 7.13, 14, etc.
margenoot68
Als bov. 48.10.
margenoot69
N. Babel, ofte, tegen het, te weten, lant der Chaldeen, alsoo in ’t volgende.
margenoot70
Der aerde: ofte, des lants, alsoo dat ghy van het eynde af begint. and. van dat, ofte, tegen dat [haer] eynde voor handen is, ofte, van wegen het eynde, men kan dit oock vergelijcken met ond. 51.31.
margenoot71
Gelijck de dorschende ossen het koorn treden. Vergel. Ies. 21.10. ende ond. 51.33. and. werptse op als hoopen. dat is, maeckt groote hoopen der verslagenen, ofte, werpt alles overhoop, maecktse tot enckel opgeworpene hoopen.
margenoot72
Als bov. vers 21.
margenoot73
In ’t Hebr. is een woort, als ofmen seyde, sweerdet. D. slaet, doodet met den sweerde.
margenoot74
D. rijcke, geweldige, stoute hansen. Vergel. Psal. 22.13. ende 68.31, etc.
margenoot75
Als bov. 48.15.
margenoot76
D. de tijt harer straffe, hen van Godt verordineert. Siet Psal. 37. op vers 13. alsoo vers 31.
margenoot77
Der Ioden, die van daer souden ontkomen, om Godes wonderwerck te bootschappen.
margenoot78
Die Godt aen de Chaldeen geoeffent heeft, om datse den Tempel verstoort ende verbrandt hadden. 2.Reg. 25.9. alsoo onder 51.11.
margenoot79
Alsoo wort het Hebr. woort oock genomen Gen. 49.23. Iob 16.13. Siet oock Psal. 18. op vers 15.
margenoot80
Hebr. tredet.
margenoot81
Hebr. haer en zy, ofte, sy en hebbe geene ontkominge.
margenoot82
Als bov. vers 15.
margenoot83
Siet Psal. 71. op vers 22.
margenootf
Ierem. 49.26.
margenoot84
Siet bov. 21. op vers 13.
margenoot85
Hebr. trotsicheyt, hoovaerdye, hoochmoet, siet van sulcken gebruyck der Hebreeusche sprake, Iob 35. op vers 13. de sin is: die soo trotz is, dat hy de trotsicheyt selve is ofte genoemt mach worden: alsoo in ’t volgende vers.
margenoot86
Als bov. vers 27.
margenoot87
Hebr. twistende twisten, Siet Psal. 35. op vers 1. alsoo onder 51.36.
margenoot88
Het Ioodsche lant, ofte sijne kercke, principalick: ende voorts andere landen, die van Babel zijn geplaegt.
margenoot89
Ofte, leugendichters, verstaet waerseggers, sterrekijckers, daer Chaldea vol van was. alsoo Iesa. 44.25.
margenoot90
Het vrouwelick geslachte (hier meerendeels gebruyckt) wort hier tweemael verandert in ’t manlicke: men kan dit duyden op den Coninck, ofte sijn volck.
margenoot91
Krijchslieden, ende ander gemeyn volck uyt allerleye natien bestaende.
margenoot92
Moedeloos ende weerloos. alsoo ond. 51.30. Vergel. Ies. 19.16. Nahum 3.13. etc.
margenoot93
Vergel. boven d’aenteeck. op vers 24.
margenoot94
Vol van Afgoderije, diese met de gesnedene beelden bedrijven.
margenoot95
Als dulle, onsinnige menschen. Siet van ’t Hebr. woort Psal. 5. op vers 6.
margenoot96
Hebr. verschrickingen. alsoo de Afgoden met recht worden genoemt, om datse sommige schrickelick van gedaente zijn, ende in ’t gemeyn den Afgoden dienaren schrick aenbrengen. Gelijckse elders om gelijcke oorsake, smerten, genoemt worden. Siet 2.Sam. 5. op vers 21. met den selven naem, Emim, zijn eertijts van wegen haer schricklickheyt, eenige Reusen genoemt. Siet Gen. 14.5. ende Deut. 2.10. met d’ aenteeck. Ende sodanige plegen haer wel de macht ende heerschappye over andere aen te nemen, ende voorts nae der heydenen wijse tot Afgoden gemaeckt te worden. Sulck een is oock sonder twijfel geweest Nimrod, de eerste stichter der Assyrische ende Babylonische heerschappye. Siet Gen. 6.4. ende 10.8.
margenoot97
Hebr. Tsijm ende lim. het eerste heeft den naem van dorre woeste plaetsen, het ander van eylanden. siet Iesa 13, 21, 22. met d’ aenteeck.
margenoot98
Hebr. struys-dochteren. and. jonge uylen.
margenoot99
Siet van sulcken gebruyck des Hebr. woorts, bov. 17. op vers 6.
margenoot99
Siet van sulcken gebruyck des Hebr. woorts, bov. 17. op vers 6.
margenoot100
Hebr. tot geslachte ende geslachte toe.
margenootg
Gen. 19.25. Ierem. 49.18
margenoot101
Hebr. gelijck de omkeeringe Godts van Sodom, etc. Vergel. bov. 49.18.
margenoot102
In Babel.
margenooth
Ierem. 6.23, etc.
margenoot103
Siet bov. op vers 3.
margenoot104
Ofte, vele.
margenoot105
Ofte, des lants. Siet bov. 6.22, 23, 24. alwaer eene gelijcke Prophetye is van Babels aenkomste tegen Iuda, als hier van de Meden ende Persen, tegen Babel. Siet d’aenteeck. aldaer.
margenoot106
T.w. volck: ofte een yeder van hen is toegerust. als bov. 6.23. van Babel, tegen de dochter van Zion.
margenooti
Ier. 49.24.
margenootk
Ier. 49.19, etc.
margenoot107
Siet bov. 49.19. ende de volgende versen tot het 22. vers toe, alwaer vast met de selve woorden gepropheteert wort van den optocht des Conincks van Babel tegen Edom, die hier staen van Cyri optocht tegen Babel, om te kennen te geven datmen Babel weder soude doen gelijck sy andere volcken gedaen hadde. Siet d’aenteeck. aldaer ende vergel. Apoc. 18.6.
margenoot108
T.w. de Babyloniers uyt Babel.
margenootl
Iob 41.1. Ierem. 49.19.
margenootm
Ier. 49.20.
margenootn
Ier. 49.21.
margenoot109
Ofte, geruchte, Hebr. stemme.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken