Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het eerste Capittel.

De prophete verhaelt met suchten, de treffelickheyt, ende oock den elendigen stant der stadt Ierusalem, vers 1, etc. ende oock des Ioodschen lants, 3. hy bekent dat sy sulcke straffe met hare sonden wel verdient hadden, 8, 18. Vernieuwende elcke reyse wederom het verhael harer elende, 9, 10, etc. De prophete bidt Godt, dat hy des volcks groote elende wille aensien, ende sich daer over ontfermen, 20. want sy nergens anders troost vinden en konden, 21.

1

Ga naar margenoot1 ALEPH. Ga naar margenoot2 Hoe sitt Ga naar margenoot3 die stadt Ga naar margenoot4 [soo] eensaem, die Ga naar margenoot5 vol volcx was! sy is Ga naar margenoot6 als eene weduwe geworden, sy die groot was onder de heydenen, Ga naar margenoot7 eene Vorstinne onder de lantschappen, is Ga naar margenoot8 cijnsbaer geworden.

2

Beth. Ga naar margenoota Ga naar margenoot9 Sy Ga naar margenoot10 weent Ga naar margenoot11 steets Ga naar margenoot12 des nachts, ende hare tranen [loopen] over hare kinnebacken: Sy en heeft geenen trooster Ga naar margenoot13 onder alle hare lief-hebbers; alle hare Ga naar margenoot14 vrienden hebben trouwlooslick Ga naar margenoot15 met haer gehandelt, Ga naar margenoot16 sy zijn haer tot vyanden geworden.

3

Gimel. Ga naar margenoot17 Iuda Ga naar margenoot18 is in gevanckenisse gegaen van wegen de elende, ende van wegen Ga naar margenoot19 de veelheyt der dienstbaerheyt: Ga naar margenoot20 sy

[Folio 63v]
[fol. 63v]

Ga naar margenoot21 woont onder de heydenen, sy en vindt geen ruste: alle hare vervolgers Ga naar margenoot22 achterhalense Ga naar margenoot23 tusschen de engten.

4

Daleth. Ga naar margenoot24 De wegen Zions Ga naar margenoot25 treuren, om dat niemant Ga naar margenoot26 op het feest en comt, alle Ga naar margenoot27 hare Ga naar margenoot28 poorten zijn woest, hare Priesters Ga naar margenoot29 suchten: hare jonckvrouwen zijn bedroeft, ende Ga naar margenoot30 sy selfs is in bitterheyt.

5

He. Hare tegenpartijders zijn Ga naar margenoot31 ten hoofde geworden, hare vyanden Ga naar margenoot32 zijn gerust: Ga naar margenoot33 om datse de HEERE bedroeft heeft van wegen Ga naar margenoot34 de veelheyt harer overtredingen: hare Ga naar margenoot35 kinderkens Ga naar margenoot36 gaen henen [in] de gevangenisse voor het aengesichte des tegenpartijders.

6

Vau. Ende Ga naar margenoot37 van de dochter Zions is Ga naar margenoot38 al haren cieraet wechgegaen: hare Vorsten Ga naar margenoot39 zijn als de herten, [die] Ga naar margenoot40 geen weyde en vinden, ende Ga naar margenoot41 sy gaen crachteloos henen voor het aengesichte des vervolgers.

7

Zain. Ierusalem is Ga naar margenoot42 [in] de dagen harer elende, ende harer Ga naar margenoot43 veel-voudiger ballingschap, indachtich Ga naar margenoot44 aller harer gewenschter dingen, die sy Ga naar margenoot45 van ouden dagen af gehadt heeft: dewijle haer volck door de hant des tegenpartyders valt, ende sy geenen helper en heeft: de tegenpartyders Ga naar margenoot46 siense aen, sy spotten Ga naar margenoot47 met hare Rustdagen.

8

Cheth. Ierusalem Ga naar margenoot48 heeft swaerlick gesondicht, daerom is sy Ga naar margenoot49 als eene afgesonderde [vrouwe] geworden: Ga naar margenoot50 alle diese eerden, achtense onweert, dewijle sy Ga naar margenoot51 Ga naar margenootb hare naecktheyt gesien hebben, Ga naar margenoot52 sy sucht oock, ende Ga naar margenoot53 sy is achterwaerts gekeert.

9

Teth. Ga naar margenoot54 Hare onreynicheyt Ga naar margenoot55 is in hare zoomen, sy en heeft niet gedacht Ga naar margenoot56 aen haer Ga naar margenootc uyterste: daerom is sy Ga naar margenoot57 wonderbaerlick om leege gedaelt, Ga naar margenoot58 sy en heeft geenen trooster: Ga naar margenoot59 HEERE, Ga naar margenoot60 siet mijne elende aen, want de vyant Ga naar margenoot61 maeckt sich groot.

10

Iod. Ga naar margenoot62 De tegenpartijder heeft sijne hant aen alle Ga naar margenoot63 hare gewenschte dingen uytgebreydt: immers heeft Ga naar margenoot64 sy aengesien, dat Ga naar margenoot65 de heydenen Ga naar margenoot66 in haer Heylichdom gingen, Ga naar margenoot67 daer van ghy geboden hadt, Ga naar margenoot68 datse in uwe Gemeynte niet komen en souden.

11

Caph. Ga naar margenoot69 Al haer volck suchten, Ga naar margenoot70 Ga naar margenootd broot soeckende, sy hebben hare gewenschte dingen voor spijse gegeven, Ga naar margenoot71 om de ziele te verquicken: Ga naar margenoot72 Siet HEERE, ende aenschouwt, dat Ga naar margenoot73 ick Ga naar margenoot74 onweert geworden ben.

12

Lamed. Ga naar margenoot75 En gaet het u lieden niet aen, ghy alle die over wech gaet? schouwt het aen, ende siet, Ga naar margenoot76 offer eene smerte zy gelijck mijne smerte die my aengedaen is, daermede de HEERE [my] bedroeft heeft ten dage der hitticheyt sijnes toorns.

13

Mem. Ga naar margenoot77 Van de hoochte heeft Ga naar margenoot78 hy Ga naar margenoot79 een vyer Ga naar margenoot80 in mijne beenderen gesonden, Ga naar margenoot81 daer over hy geheerscht heeft: Ga naar margenoot82 hy heeft mijnen voeten een nett uytgebreydt, Ga naar margenoot83 hy heeft my achterwaerts doen keeren, hy heeft my woest ende sieck Ga naar margenoot84 gemaeckt den gantschen dach.

14

Nun. Ga naar margenoot85 Het jock mijner overtredingen is aengebonden door sijne hant, Ga naar margenoot86 sy zijn t’ samen gevlochten, Ga naar margenoot86 sy zijn op mijnen hals Ga naar margenoot87 geklommen: hy heeft mijne kracht doen Ga naar margenoot88 vervallen; de Heere heeft my Ga naar margenoot89 in [hare] handen gegeven, Ga naar margenoot90 ick en kan niet, opstaen.

15

Samech. De Heere heeft alle Ga naar margenoot91 mijne stercke Ga naar margenoot92 in ’t midden van my vertreden, Ga naar margenoot93 hy heeft eene byeenkomste Ga naar margenoot94 over my uytgeroepen, om mijne Ga naar margenoot95 jongelingen te verbreken: Ga naar margenoot96 de Heere heeft de wijnpersse der Ionckvrouwe der dochter Iuda getreden.

16

Ain. Ga naar margenoot97 Om deser dingen wille weene ick, Ga naar margenoote mijn ooge, mijn ooge Ga naar margenoot98 vliedt af van water, om dat Ga naar margenoot99 de trooster, die mijne ziele soude Ga naar margenoot100 verquicken, verre van my is: Ga naar margenoot101 mijne kinderen Ga naar margenoot102 zijn verwoest, Ga naar margenoot103 om dat de vyant d’ overhant heeft.

17

Pe. Zion Ga naar margenoot104 breydt hare handen uyt, daer en is geen trooster voor haer: de Ga naar margenoot105 HEERE heeft van Iacob Ga naar margenoot106 geboden, dat die rontom hem zijn, sijne tegenpartyders souden zijn: Ierusalem Ga naar margenoot107 is als eene afgesonderde [vrouwe] onder hen.

18

Tsade. Ga naar margenoot108 De HEERE is rechtveerdich, want ick ben Ga naar margenoot109 sijnen monde wederspannich geweest: Ga naar margenoot110 hoort doch alle

[Folio 64r]
[fol. 64r]

ghy volckeren, ende siet mijne smerte: Ga naar margenoot111 mijne jonckvrouwen, ende Ga naar margenoot111 mijne jongelingen zijn in de gevanckenisse gegaen.

19

Koph. Ick riep tot Ga naar margenoot112 mijne liefhebbers, [maer] Ga naar margenootf Ga naar margenoot113 sy hebben my bedrogen: Ga naar margenoot114 mijne Priesters, ende mijne Outste, hebben in de Stadt den geest gegeven, als sy spijse voor sich sochten, op datse Ga naar margenoot115 hare ziele mochten verquicken.

20

Resch. Ga naar margenoot116 Aensiet HEERE, want my is bange: Ga naar margenootg mijn ingewant is Ga naar margenoot117 beroert, mijn herte Ga naar margenoot118 heeft sich omgekeert in ’tbinnenste van my, want Ga naar margenoot119 ick ben seer wederspannich geweest; van buyten heeft [my] Ga naar margenoot120 het sweert van kinderen berooft, Ga naar margenoot121 van binnen is als de doot.

21

Schin. Sy hooren dat ick suchte, [maer] ick en hebbe geenen trooster: alle mijne vyanden hooren Ga naar margenoot122 mijn quaet, [ende] sy zijn vrolick, Ga naar margenoot123 dat ghy ’t gedaen hebt: [als] ghy Ga naar margenoot124 den dach sult voortgebracht hebben, Ga naar margenoot125 [dien] ghy uytgeroepen hebt, Ga naar margenoot126 so sullen sy zijn gelijck ick ben.

22

Thau. Ga naar margenoot127 Laet al haer quaet voor u aengesichte comen, ende Ga naar margenoot128 doet hen gelijck als ghy my gedaen hebt van wegen alle mijne overtredingen: want mijne suchtingen zijn vele, ende mijn herte is Ga naar margenoot129 mat.

margenoot1
De Capp. 1. 2. 4. 5. deses Boecks, zijn elck van xxii versen elck vers beginnende nae de ordre des hebr. A. B. gelijck dit in meer andre psalmen ende gedichten der H. Schrifture geschiet. Siet de aent. Psal. 25. op den titel des Psalms.
margenoot2
Als of hy seyde: O wat zijn de oordeelen Godes wonderlick ende onbegrypelick? hoe leyt die Stadt soo eensaem, die eertijdts soo volckrijcke plach te zijn? Vergel. ond. cap. 4.1.
margenoot3
Die treffelicke, wijt-vermaerde, machtige, heylige Stadt, daer die groote Koningen, David, Salomon, ende andre eertijts haer hof in groote magnificentie gehouden hebben! Ende van de welcke Godt spreeckt Psal. 132.14. dit is mijne rust-plaetse tot in eeuwicheyt, hier sal ick woonen, want ick hebbense begeert. siet Cant. 6. op vers 4. ende Psal. 48.2. ende Thren. 2.15.
margenoot4
Soo woest, soo ledich van burgers, ende inwoonders.
margenoot5
Daer eertijts alle huysen bewoont waren, ende de straten dagelicx vol van menschen waren, die dese Stadt uyt ende in gingen, komende uyt verre ende naeby gelegene Natien.
margenoot6
Treurende ende weenende van wegen haren bedroefden ende eensamen staet, verlaten zijnde van den Heere, haren echten ende rechten bruydegom, ofte man: hebbende daerenboven geenen Coninck noch Coninckrijcke.
margenoot7
Hebbende vele volckeren ende natien onder haer gebiet, die aen de selve jaerlickschen cijns ende schattingen mosten betalen. Dit is insonderheyt ten tyde Davids ende Salomons geschiet, 1.Chron. 18.6. ende 2.Chron. 8.7.
margenoot8
Hebr. tot tribuyt geworden. D. hoe moetse nu haren necke onder andre heydensche Natien buygen, ende tot een teecken van onderdanicheyt, schattingen ofte tribuyt aen de selve betalen; siet 2.Reg. 23. 24. ende 25. ende 2.Chro. 36. ende Prov. 12. op vers 24.
margenoota
Psal. 6.7.
margenoot9
T.w. de Stadt van Ierusalem.
margenoot10
T.w. van hertseer over haren verlorenen welstant, ende de elende daer sy in vervallen is.
margenoot11
Hebr. sy weent weenende, D. steedts, sonder ophouden.
margenoot12
Als andre lieden gerustelick liggen en slapen. Siet Iob 7. op vers 3. Men kan oock door den nacht verstaen tegenspoet ende elende. siet de aenteeck. Iob 34. op vers 25.
margenoot13
T.w. die naeburige volcken, die met haer plechten te handelen. vers 16. klaegt sy, datse oock van Godt verlaten is.
margenoot14
De omliggende volckeren, die met Iuda een verbont gemaeckt hadden.
margenoot15
Of, by haer, of, tegen haer.
margenoot16
Siet vers 19.
margenoot17
D. de inwoonders des Coninckrijcks Iuda.
margenoot18
And. verhuyst. so dat de sin soude zijn, datter in de gemeyne wechvoeringe des Ioodschen volcx nae Babylonien, noch eenige by oog-luyckinge by huys en hof gebleven zijn, maer datse van de garnisoenen ende vreemde soldaten soo zijn geplaegt geweest, dat sy van selfs haer Vaderlant, haer huys en hof verlaten hebben, op hope van de elende te ontvluchten. Andre duyden dit op de Ioden die uyt Ierusalem, ende het lant Iuda gevlucht waren uyt vreese van de aenstaende elende ende dienstbaerheyt, eer noch de Chaldeen Ierusalem ingenomen hadden.
margenoot19
Of, grootheyt der dienstbaerheyt, D. van wegen de groote dienstbaerheyt.
margenoot20
T.w. de Ioodsche Natie. het hebr. woort staet in het vrouwelicke geslachte. alsoo wort oock vers 1. de Stadt van Ierusalem by een weduwe vergeleken.
margenoot21
D. Sy is gedwongen te woonen onder d’Afgodische, ende van Godt vreemde volckeren.
margenoot22
D. besettense, tastense aen.
margenoot23
Dat is, op sulcke plaetsen, daer het alder-engst is, daermen noch voor uyt, noch te rugge en kan. Andre verstaen dit van de angsten ende benaeutheden daer sy in vervallen waren.
margenoot24
D. de wegen die nae Ierusalem gaen, gelegen op den berch Zions.
margenoot25
D. sy liggen woest, sy en worden niet betreden, gelijck sy plachten, als de menschen by menichten te Ierusalem tot den godts-dienst quamen. Den ongevoelicken ende onverstandigen dingen worden menschelicke affectien toegeschreven, soo in dit vers, als elders meer.
margenoot26
T.w. op die dagen die geordineert waren tot de offerhanden, insonderheyt op die hooge feest-dagen, op de welcke een yeder moste verschijnen. Siet Exod. 23.14. Deut. 16.16. ende vergel. hier mede Psal. 42.5.
margenoot27
T.w. Zions, D. Ierusalems.
margenoot28
D. daer en is geen uyt noch ingaen door de stadts-poorten, alst voor desen pleegt te zijn. Of verstaet dit aldus, daer en wort noch recht, noch justitie geoeffent: want sulcx pleegt in de stadts-poorten te geschieden. Siet Gen. 34.20. Ruth. 4.1, 10. 2.Sam.15.2. ende 18.4. ende 19.8. Psal. 9.14.
margenoot29
Om dat de Godts-dienst vervallen is, ende de Stadt dus elendelick verwoest is.
margenoot30
Hebr. haer is bitter, D. sy (T.w. de Stadt van Ierusalem) is vol groote droeffenisse, Ia de gantsche Natie der Ioden, van wat staet of ouderdom datse sijn, is vol hertseer ende jammer.
margenoot31
D. hebben de heerschappie over haer. Vergel. Deut. 28.13, 44. ende Psal. 18.44. ende 66.12. ende Ies. 9.13. ende 19.15.
margenoot32
Of, leven gerustelick, of, hebben goede ruste.
margenoot33
Of, want de Heere heeftse. (T.w. de Stadt van Ierusalem) bedroeft, etc.
margenoot34
Of, grootheyt.
margenoot35
Van de beteeckenisse deses woorts siet Psal. 8. op vers 3.
margenoot36
Als in triumphe, om tot slaven gemaeckt te worden, of, gelijckmen een kudde beesten, diemen gerooft heeft, voor sich henen drijft. daer wort niemant aengesien nochte verschoont, van wat ouderdom, geslachte, ofte staet hy zy.
margenoot37
D. Van het volck van Ierusalem.
margenoot38
Of, al hare heerlickheyt, insonderheyt de Tempel, ende godts-dienst: mitsgaders alle die voortreffelicke gaven ende weldaden, die sy van Godt meer-maels seer rijckelick ontfangen hadden.
margenoot39
D. sy hebben alle couragie verloren, sy vluchten ende loopen, gelijck de herten voor de honden ende jagers doen.
margenoot40
D. sy loopen door het lant t’ eene-mael verarmt, ja verhongert zijnde.
margenoot41
Geene kracht noch middel hebbende, om eenigen tegenstant te doen.
margenoot42
T.w. nu sy met cruys ende tegenspoet beangstigt is.
margenoot43
And. harer kermingen. Vergel. 3.19.
margenoot44
T.w. Eere en goet, mitsgaders allerley soo geestelicke, als lichamelicke gaven, die sy overvloedichlick pleegt te genieten.
margenoot45
T.w. doe sy in haren fleur was, Hebr. die van ouden dagen geweest zijn.
margenoot46
Sy staen ende gapense aen als een monster.
margenoot47
Dit kanmen verstaen van den gantschen Godts-dienst, Religie, ende ceremonien, die de Ioden hadden, nae de instellinge van Godes wet: Ofte, van de verwoestinge des Ioodschen lants, ’t welck ter tijt der Babylonische gevanckenisse, sijne Sabbathen ofte vier-dagen alsoo hielt, gelijck Godt gedreygt hadde Levit. 26. vers 34. ende 43. namelick, dat het lant woest, ende onbebouwt lach.
margenoot48
Hebr. heeft een sonde gesondicht, D. swaerlick ende lange gesondigt. Anders en is daer geen mensche die niet en sondicht, 1.Reg. 8.46. siet gelijcke maniere van spreken Exod. 32.30.
margenoot49
Hebr. tot eene afgesonderde. D. als een vrouwe die van wegen hare onreynicheyt van de menschen haer moet onthouden, achtervolgens de wet Levit. 15.19. Anders, als een omswervende [vrouwe] ofte, men heeft [het hooft] over haer geschudt. Siet 2.Reg. 19. op vers 21.
margenoot50
D. Alle diese in weerde hielden, T.w. doe sy den Heere vreesde, ende heerschappye hadde over andre volcken ende Natien.
margenoot51
Berooft zijnde van hare vercierselen, insonderheyt van alle godtsalicheyt ontbloott zijnde. Vergel. Ier. 13.22, 26. Ezech. 16.37. Hos. 2.10. Nah. 3.5.
margenootb
Ies. 47.3.
margenoot52
T.w. nu sy indachtich wort hoe leelick dat sy Godt verlaten heeft, hulpe soeckende daer geene te vinden en was.
margenoot53
D. sy is beschaemt geworden, dewijle sy van den Heere, haren rechten man, verstooten wiert.
margenoot54
D. hare leelicke sonden. een maniere van spreken genomen van de onreynicheyt der vrouwen. Dit zijn de woorden der godtsalige Gemeynte, belijdende de rechtveerdicheyt Godes in het straffen der obstinate onboetveerdige sondaers.
margenoot55
D. Is merckelick te sien: De teeckenen der schandelicker sonden die sy begaen hebben, hangen haer noch aen. Siet de aenteeck. Levit. 18. op vers 6. ende vergel. Ier. 13.22, 26.
margenoot56
Of, aen haer eynde. D. sy ginck voort in haer godtloos leven, niet denckende, dat haer eens rekeninge soude afgeeyscht worden van haer doen ende laten, ende dat sy alsdan hare straffe soude te dragen hebben. Siet Eccles. 7.40.
margenootc
Deut. 32.29.
margenoot57
D. op eene schielicke ende vreemde maniere. Het Coninckrijcke van Iuda is na de doot des Conincks Iosiae in xxii jaren te niete gegaen.
margenoot58
Daer is niemant diese met raet ofte daet bystant doet, vers 7.
margenoot59
Dit zijn de woorden der overgeblevene burgers van Ierusalem, of, des volcks Godes aldaer.
margenoot60
Verstaet hier by, ende verlost my uyt de selve. siet Psal. 31.8. Act. 7.34.
margenoot61
D. de vyant verheft sich. Siet Psal. 35. De aenteeck. op vers 26. ende Psal. 38.17.
margenoot62
Dit zijn wederom woorden des Propheten.
margenoot63
Hier door moetmen insonderheyt verstaen de heylige gereetschap, of kostelicke vaten des Tempels, welcke de Chaldeen wech gevoert hebben. Ier. 52.17, 18.
margenoot64
T.w. de Stadt van Ierusalem, D. de burgers ende inwoonders van Ierusalem
margenoot65
De Chaldeen eygentlick.
margenoot66
Verstaet hier door het heylichdom, niet alleen het Ioodse lant, ’t welck een heylichdom genoemt wort Exod. 15.17. maer oock den heyligen Tempel, ja het heylige de heyligen, daer de heydenen ingebroken zijn.
margenoot67
Of, van de welcke ghy geboden hadt.
margenoot68
D. datse onder u volck niet en souden gerekent worden: Of, datse geen ampt onder u volck bedienen en souden. siet Deut. 23. de aenteeck. op vers 3. ende vergel. Act. 21.28.
margenoot69
Al het volck van Iuda ende Ierusalem, van wat staet ofte conditie dat het zy.
margenoot70
Het woort broot beteeckent dickwijls al ’t gene dat de mensche tot onderhoudinge des lichaems behoeft, insonderheyt alles watmen eet, So dat broot oock somtijts vleesch beteeckent.
margenootd
Ierem. 52.6
margenoot71
Hebr. om de ziele weder te brengen, ofte, te herstellen, D. om haer te verquicken, alsoo oock vers16. ende 19. Verg. 1.Sam. 30.12. Psal. 23.3.
margenoot72
Van hier af tot het eynde des capittels zijn ’t de woorden der burgeren van Ierusalem.
margenoot73
D. een yeder onder ons.
margenoot74
D. geringe, ende verachtsaem. Siet Psal. 12. de aenteeck. op vers 9. alsoo oock bov. vers 8.
margenoot75
Als of hy seyde, Roert u mijnen elendigen staet niet? hebt ghy geen medelyden met my? letter vry op, ende neemt het ter herte. And. ’T en gaet u lieden niet aen. D. ghy laet u lieden wel duncken dat u dit niet aen en gaet, maer, so ghy wijs zijt, neemt het ter herte, letter wel te dege op, ende spiegelt u aen my.
margenoot76
Verg. Ezec. 5.9. ende Dan. 9.12.
margenoot77
D. van den hemel.
margenoot78
T.w. de Heere.
margenoot79
D. groote pijnen ende smerten, die de menschen als een vyer verteeren.
margenoot80
D. in de sterckste deelen mijnes lichaems, als Psal. 6.3. Siet de aenteeck. Iob 7.15.
margenoot81
D. de welcke de Heere, niet eenige menschelicke kracht, bestiert, ende sulcke kracht geeft, dat het my verteert.
margenoot82
D. hy heeft my so vaste in sijne stricken, dat icker niet uytgeraken en kan.
margenoot83
D. doe ick hem meynde te ontvluchten, heeft hy my in sijn net gevangen, ende te rugge doen keeren.
margenoot84
Hebr. gegeven. D. hy heeft my alle middelen van verlossinge benomen.
margenoot85
Het sware pack mijner menichvuldiger sonden, is als met touwen vaste gebonden, ende de Heere lecht my dat op den hals, ’t welck soo swaer om dragen is, dat het my mijne krachten breeckt. Vergel. Deut. 28.48. De menschen zijnde als muylen ende peerden, Psal. 32. so temtse het jock ende de banden des tegenspoets.
margenoot86
T.w. mijne overtredingen, die zijn al t’samen als in een bondelken gevlochten.
margenoot86
T.w. mijne overtredingen, die zijn al t’samen als in een bondelken gevlochten.
margenoot87
D. geleyt.
margenoot88
Hebr. struyckelen.
margenoot89
D. in de macht der vyanden.
margenoot90
D. alle kracht ende vemogen is my t’eenemael benomen; nae het oordeel van vleesch ende bloet: maer wat by de menschen onmogelick is, dat is mogelick by u, o mijn Godt.
margenoot91
D. mijne kloecke helden, T.w. op de welcke ick my meest verliet.
margenoot92
D. die in my woonden.
margenoot93
D. hy heeft vele vyanden tegen my doen t’samen komen, om de bloeme mijnes volcx te niete te maken. Vergel. Zeph. 1.7, 8.
margenoot94
Of, tegen my.
margenoot95
Eygentlick, keurlingen, of, uytgelesene. op de welcke ick my noch eenichsins hadde mogen verlaten. Siet Hos. 9. versen 12, 13.
margenoot96
De Heere heeft hare inwoonders door den vyant verplettert, ende in stucken gebroken, gelijck de druyven in de persse verbroken worden. Vergel. Ies. 63.3. Apoc. 14. versen 19, 20. ende cap. 19. vers.15. Anders, de Heere heeft de dochter Iuda vertreden, [als in] eene wijn-persse.
margenoot97
T.w. van wegen mijne groote ende menichvuldige sonden, weshalven ick nu soo vele ende soo groote straffen moet dragen.
margenoote
Ierem. 13.17.
margenoot98
Of, daer vliett water uyt.
margenoot99
D. de Heere selfs de Godt aller vertroostinge, 2.Cor. 1.3. Of, verstaet door den trooster, hare vrienden diese troosten souden. Siet vers 2. ende vers 7.
margenoot100
Hebr. wederbrengen.
margenoot101
Dit is d’oorsake waerom sy so grootelicx troost van doene heeft.
margenoot102
D. sy zijn in eenen desolaten staet.
margenoot103
Of, want de vyandt heeft d’overhant. Vergel. bov. vers 5.
margenoot104
Siet Ier. 4.31.
margenoot105
D. Godt heeft den genen die Ierusalem haten, macht gegeven, haer aen alle zijden te benaeuwen.
margenoot106
Door heymelicke ingevinge beweegt. ende sulcx doet hy door sijn rechtveerdich oordeel, hy alleen wetende het quade wel te gebruycken.
margenoot107
Siet bov. vers 8.
margenoot108
In alle dese dingen moet ick bekennen, dat de Heere rechtveerdelick handelt. Vergel. Psal. 119.137. Dan. 9.7.
margenoot109
Sijne geboden, die door den mont sijner Propheten my zijn aengedient. Siet bov. vers 5. ende 8.
margenoot110
D. Ick wensche dat alle volcken der aerde, de vreeslicke oordeelen Godes over my, mochten waernemen.
margenoot111
D. de gene daer de toekomende eeuwe van soude geplantt worden, siet Deut. cap. 28. ende cap. 49
margenoot111
D. de gene daer de toekomende eeuwe van soude geplantt worden, siet Deut. cap. 28. ende cap. 49
margenoot112
D. mijne bontgenooten, op de welcke ick my hadde verlaten, ende by de welcke ick hulpe ende troost pleege te soecken. T.w. de Egyptenaers ende Assyriers. Siet Ier. 2.36. ende 22.20. Andre nement in desen sin, Mijne liefhebbers, D. de gene welcken de sorge ende opsicht over my van Godt bevolen was, T.w. mijne Priesters ende Oudtste, die haer selven niet en hebben cunnen redden, want sy zijn versmacht, als sy etc.
margenootf
Ierem. 30.14
margenoot113
D. ick hebbe te vergeefs troost by haer gesocht, sy en hebben my noch met woorden, noch met wercken bystant gedaen.
margenoot114
De Regeerders der kercke ende des lants.
margenoot115
Als bov. vers 11.
margenoot116
Siet my aen met uwe barmhertige oogen.
margenootg
Ies. 16.11. Ierem. 48.36.
margenoot117
Of, omgeroert, of, bemoddert, of, werpt dreck op, gelijck een water dat omgeroert wort. siet Iob 16. op vers 16. en Psal. 46. op vers 4
margenoot118
Van benaeuwtheyt ligt mijn herte in my en rolt, om dat ick so grootelicx gerebelleert hebbe tegen den Heere mijnen Godt.
margenoot119
Hebr. wederspannich zijnde ben ick wederspannich geweest.
margenoot120
Siet Deut. 32.25. Ier. 14.18. ende 15.7. ende 18.21.
margenoot121
Of, binnen ’s huys is als de doot, of, is de doot selve. Hebr. in’t huys.
margenoot122
D. mijnen onderganck: of, mijn geklach ’t welck ick dagelicx doe van wegen mijne elende, jammer, en verdriet.
margenoot123
D. dat ghy my sulcke elende ende swaricheyt hebt opgelegt, o Heere.
margenoot124
T.w. dien dach of tijt der verstooringe Babels.
margenoot125
D. dien ghy door uwe Propheten, namelick Iesaiam, Ieremiam, ende andere, verkondicht hebt, namelick, dat Babel op den selven soude verstoort worden.
margenoot126
D. hare elende sal dan in dese werelt soo groot zijn, als de mijne nu is: behalven de straffen ende pijnen die sy in der eeuwicheyt te verwachten hebben.
margenoot127
D. voert u ter gedachtenisse alle hare boosheden. T.w. om de selve te straffen, als ghy op uwen throon sult geseten zijn, om recht te doen. Vergel. Psal. 7.8.
margenoot128
En laet se niet ongestraft henen gaen, gemerckt ghy my dus swaerlick plaegt van wegen mijne sonden.
margenoot129
Of, swack, of, flaeuw. Vergel. bov. vers 13. ende Iob 10.20, 21. ende Ies. 1.5. ende ond. 5.17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken