Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

De Propheet verschrickt zijnde door ’t voorgaende gesichte, wort van Godt opgericht, vers 1, 2. ende beroepen tot het Propheetlick ampt onder de kinderen Israëls, met onderwijs ende versterckinge tegen hare hartneckicheyt, 3. ende ’t gesichte van eene rolle, die van binnen ende buyten beschreven was, 9.

1

Ga naar margenoot1 ENde hy seyde tot my; Ga naar margenoot2 Menschen kint, Ga naar margenoot3 staet op uwe voeten, ende ick sal met u spreken.

2

Ga naar margenoota So quam in my, als hy tot my sprack, Ga naar margenoot4 de Geest, die my stelde op mijne voeten: ende ick hoorde Ga naar margenoot5 dien die tot my sprack.

3

Ende hy seyde tot my; Menschen kint, ick sende u tot de Ga naar margenoot6 kinderen Israëls, tot de rebellerende Ga naar margenoot7 volckeren, die tegen my gerebelleert hebben: Ga naar margenootb sy, ende hare vaderen hebben overtreden tegen my Ga naar margenoot8 tot op desen selven huydigen dach.

4

Ende dese kinderen zijn Ga naar margenoot9 hart van aengesichte, ende Ga naar margenoot10 stijf van herten: ick sende u tot hen; ende ghy sult tot hen seggen, Ga naar margenoot11 Soo seyt de Heere HEERE.

5

Ende sy, Ga naar margenoot12 het zy datse ’t hooren sullen, ofte het zy datse ’t laten sullen, (want sy zijn een Ga naar margenoot13 wederspannich huys): Ga naar margenootc Ga naar margenoot14 so sullen sy weten dat Ga naar margenoot15 een Propheet in ’t midden van hen geweest is.

6

Ende ghy, menschen kint, Ga naar margenootd en vreest niet voor hen, ende en vreest niet voor hare woorden; hoe wel wederwillige, ende Ga naar margenoot16 doornen by u zijn, ende ghy by Ga naar margenoot17 scorpioenen woont: en vreest voor hare woorden niet, Ga naar margenoote ende en ontset u niet voor haer aengesichte; want sy zijn een wederspannich huys.

7

Maer ghy sult mijne woorden tot hen spreken, het zy datse hooren sullen, ofte het zy datse ’t laten sullen: want sy zijn Ga naar margenoot18 wederspannich.

8

Doch ghy, menschen kint, hoort het gene dat ick tot u spreke; en weest ghy niet wederspannich, gelijck dat wederspannich huys: opent uwen mont, Ga naar margenootf ende Ga naar margenoot19 eet, dat ick u geve.

9

Doe sach ick, ende siet, daer was een hant tot my uytgesteken: ende siet, daer in wasde Ga naar margenoot20 rolle eenes boecks.

10

Ende hy spreydde die voor mijn aengesichte uyt; ende Ga naar margenoot21 sy was beschreven Ga naar margenoot22 voor, ende achter: ende daer in waren geschreven Ga naar margenoot23 claeg-liederen, ende suchtinge, ende wee.

margenoot1
T.w. hy, wiens stemme hy gehoort hadde, bov. 1.28. dewelcke sonder twijffel was die op den throon sat, vers 26. des selven cap.
margenoot2
Soo naemt hem de Heere, op dat hy sich niet verheffen en soude door de uytnemende openbaringe van het voorbeschreven hemelsch gesichte, maer veel meer vernederen door de bedenckinge sijner menschelijcker swackheyt. Oock diende dese naem den Propheet tot vertroostinge: als of Godt seyde: Ick weet, dat ghy een swack mensche zijt, ende daerom voor mijne Majesteyt vreesende, ja dat ghy oock ontstelt sult zijn door de verachtingen, die u vande Ioden sullen wedervaren: maer siet op my, die u beroepe tot dit ampt, ende niet op u selven, die maer een swack mensche en zijt.
margenoot3
Want de Propheet lach nedergevallen op sijn aengesichte, verslagen door het vreeselick gesichte, dat hem vertoont wiert.
margenoota
Ezech. 3.24. Dan. 10.10.
margenoot4
Verstaet den Geest Godts, die hem bequaem maeckte, om te doen, dat Godt hem beval. Ies. 48.16. ende 61.1. alsoo ond. 3.24.
margenoot5
T.w. den Heere, die op den throon sat.
margenoot6
Verstaet de Ioden, die uyt haer vaderlant Iudea, in Babylonien met Iojachin gevanckelick wechgevoert waren, ond. 3. vers 11. hoewel daer onder oock begrepen konnen zijn de 10 stammen, die uyt haer lant onder de Heydenen verstroyt waren. Sommige verstaen daer by oock de Ioden, die noch in haer vaderlant woonden, tot de welcke de Prophete Ieremias van Godt gesonden was.
margenoot7
Hier is het woort Goijm, beteeckenende Heydenen, Soo schijnt de Heere sijn volck hier te noemen, om dattet soo verre door de afgoderije van hem afgeweken was, dattet niet beter en was dan de Heydenen: hoewel het oock in ’t goede den Israëliten toegeschreven wort, Exod. 19.6. Ios. 3.17. ende 5.8. etc.
margenootb
Ierem. 3.25.
margenoot8
Hebr. tot op het been, ofte wesen deses selven daegs. alsoo Gen. 7.13. ende 17.26. Lev. 23.14. ende ond. 24.2. ende 40.1.
margenoot9
D. sonder schaemte. Vergel. Ierem. 3.3. ende 5.3. ende ond. 3.7.
margenoot10
Stijf van herten zijn, die haer herte verstijven, ofte verstocken. Wie dese zijn, siet Exod. 4. op vers 21.
margenoot11
Dit was gemeynelick de voorrede der Propheten, als sy yets nae Godts bevel verkondigen moesten. Ezechiel nu tot een Propheet beroepen zijnde, wort hier mede het vermogen gegeven, om aldus te spreken, ende oock verplicht om niet anders te spreken, dan dat Godt tot hem gesproken hadde.
margenoot12
De Heere wil dat de Prophete alleen sie op sijn bevel, ende niet op de uytkomste. alsoo onder vers 7. ende 3.11, 27.
margenoot13
Hebr. een huys der wederspannicheyt. Te weten, tegen den Heere sijnen Godt. Huys voor volck, alsoo onder vers 6. ende 3.26, 27. etc. item, kinderen der wederspannicheyt, Num. 17.10. een volck der wederspannicheyt. Iesa. 30.9.
margenootc
Ezech. 3.17.
margenoot14
D. overtuygt zijn, dat de Heere hen door sijnen Dienaer gewaerschout heeft, ende vermaent tot bekeeringe, ende sy nochtans hartneckich gebleven zijnde, gantsch geen onschult en hebben.
margenoot15
D. een persoon onmiddelick van Godt gesonden, om sijnen wille te verkondigen, den vervallenen stant der kercke op te richten, de godtloose te dreygen, de vroome te vertroosten, toekomende dingen te voorseggen, voornemelick van den Messias, ende oock politijcke ofte burgerlicke persoonen hares ampts te vermanen. etc.
margenootd
Ier. 1.8, 17. Luc. 12.4.
margenoot16
Verstaet menschen, die steken, ende quaet doen met woorden, ofte wercken.
margenoot17
And. distelen. verstaet seer listige, ende schadelicke lieden, die het verderffelick venijn harer boosheyt weten behendelick uyt te schieten.
margenoote
Ezech. 3.9. 1.Pet. 3.14.
margenoot18
Hebr. wederspannicheyt. alsoo Prov. 17.11. ende hier in ’t volgende vers Vergel. Iob 24. op vers 20. ende 35. op vers 13.
margenootf
Apoc. 10.9.
margenoot19
Met dit teecken wort Ezechiel het Prophetisch ampt overgegeven, ende belast de openbaringen Godts niet alleen geerne te hooren, maer oock neerstelick te overleggen, ende trouwelick uyt te richten. Alsoo zijn oock andere mannen Godts door sekere teeckenen in haer officie ingestelt, ende bevestigt geweest, siet Exod. 4.2, 3, 4. Ies. 6.6, 7. Ier. 1.9. Apoc. 10.8, 9, 10.
margenoot20
Ofte, een ’tsamengerolden brief. Voortijts wierden de schriften, ofte boecken in pampieren, ofte parckement aen een gehecht, rontom eenen stock gewonden, ende ’t samen ingerolt: uyt welcke oorsake sy eene rolle genaemt worden. Siet Psal. 40. op ’t vers 8. item Ies. 8.1. ende 34.4. Ierem. 36.2. Ezr. 6. op ’t vers 2.
margenoot21
T.w. de rolle des boecks.
margenoot22
Dat beteeckende, dat de straffen, die Godt over de Ioden senden wilde, veelderhande waren.
margenoot23
T.w. die te kennen gaven den jammerlicken staet, die door Godts rechtveerdich oordeel over de Ioden komen soude.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken