Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Den Prophete wort van Godt bevolen de toekomstige belegeringe van Ierusalem op eene tichelsteenen-plate af te beelden, vers 1, etc. mitsgaders den tijt der ver draechsaemheyt Godts over den afval van Israel ende Iuda, 4. item den grooten hongersnoot, die, geduerende de belegeringe, binnen Ierusalem soude zijn, 9, etc.

1

ENde ghy menschen kint, neemt u eenen Ga naar margenoot1 tichelsteen, ende legt dien voor u aengesichte: ende Ga naar margenoot2 bewerpt daerop de stadt Ierusalem.

2

Ende Ga naar margenoot3 maeckt eene belegeringe tegen haer, ende bouwt tegen haer Ga naar margenoot4 Ga naar margenoota sterckten, ende Ga naar margenoot5 werpt tegen haer eenen Ga naar margenoot6 wal op: ende stelt legers tegen haer, ende set tegen haer Ga naar margenoot7 storm-rammen rontom.

3

Voorder, neemt ghy u Ga naar margenoot8 eene yseren panne, ende steltse tot eenen yseren muer tusschen u, ende tusschen die stadt; ende Ga naar margenoot9 richt u aengesichte tegen haer, datse in belegeringe Ga naar margenoot10 come, ende ghy sultse belegeren: dit zy den huyse Israëls een Ga naar margenoot11 teecken.

4

Ga naar margenoot12 Ligt ghy oock neder op uwe Ga naar margenoot13 slincker zijde, ende legt daer op de ongerechticheyt van het huys Israëls: Ga naar margenoot14 [nae] ’t getal der dagen, dat ghy daer op sult liggen, sult ghy Ga naar margenoot15 hare ongerechticheyt dragen.

5

Want, ick hebbe u Ga naar margenoot16 gegeven Ga naar margenoot17 de jaren harer ongerechticheyt, nae het getal der dagen, Ga naar margenoot18 drie hondert ende tnegentich dagen, dat Ga naar margenootb ghy de ongerechticheyt van het huys Israëls dragen sult.

6

Ga naar margenoot19 Als ghy nu dese voleynden sult; Ga naar margenoot20 ligt ten andermale neder op uwe Ga naar margenoot21 rechter zijde; ende ghy sult d’ongerechticheyt van het huys Iuda Ga naar margenoot22 dragen Ga naar margenoot23 veertich dagen: ick hebbe u gegeven Ga naar margenoot24 elcken dach, voor elck jaer.

7

Daerom sult ghy u Ga naar margenoot25 aengesichte richten tegen Ga naar margenoot26 de belegeringe Ierusalems, ende uwen arm Ga naar margenoot27 sal ontbloot zijn: ende ghy sult tegens haer propheteren.

8

Ende siet, Ga naar margenoot28 ick sal dicke touwen aen u leggen, dat ghy u niet om en keert Ga naar margenoot29 van uwe [eene] zijde tot uwe [andere] zijde, totdat ghy de dagen Ga naar margenoot30 uwer Ga naar margenoot31 belegeringe voleyndt hebt:

9

Ende Ga naar margenoot32 neemt ghy voor u, tarwe, ende gerste, ende boonen, ende linsen, ende Ga naar margenoot33 heerse, ende spelte; ende doet die Ga naar margenoot34 in een vat, ende maeckt die u tot broot: [nae] het getal der dagen die ghy op uwe zijde nederliggen sult: Ga naar margenoot35 drie hondert ende tnegentich dagen sult ghy dat eten.

10

Uwe spijse nu, die ghy eten sult, sal in gewichte zijn twintich Ga naar margenoot36 sikelen ’sdaegs: Ga naar margenoot37 van tijt tot tijt, sult ghy die eten.

11

Ghy sult oock water nae [sekere] mate drincken, het seste deel van een Ga naar margenoot38 Hin: van tijt tot tijt sult ghy ’t drincken.

12

Ende ghy sult Ga naar margenoot39 een gersten-coeck eten, ende die sult ghy met Ga naar margenoot40 dreck van ’smenschen afganck backen, Ga naar margenoot41 voor hare oogen.

13

Ende de HEERE seyde; Alsoo sullen de Ga naar margenoot42 kinderen Israëls haer broot Ga naar margenootc Ga naar margenoot43 onreyn eten; onder de Ga naar margenoot44 heydenen, daer henen ickse verdrijven sal.

14

Doe seyde ick, Ach Heere HEERE, Siet, Ga naar margenoot45 mijne ziele en is niet Ga naar margenoot46 verontreynigt geweest: want ick en hebbe van mijner jeugt af tot nu toe, geen Ga naar margenoot47 doodt aes, nochte dat Ga naar margenoot48 verscheurt is gegeten, nochte geen Ga naar margenoot49 verfoeijelick vleesch en is in mijnen mont gekomen.

15

Ende hy seyde tot my; Siet, Ga naar margenoot50 ick hebbe u runderen mist gegeven voor menschen dreck, so sult ghy u broot daermede bereyden.

16

Daer nae seyde hy tot my; Ghy

[Folio 69v]
[fol. 69v]

menschen kint, Siet, ick Ga naar margenootd Ga naar margenoot51 breke den staf des broots in Ierusalem, ende sy sullen het broot Ga naar margenoot52 met gewichte, ende met Ga naar margenoot53 commer eten, ende het water met [sekere] mate, ende met Ga naar margenoot54 verbaestheyt drincken:

17

Op Ga naar margenoot55 datse des broots, ende des waters gebreck hebben; ende Ga naar margenoot56 de eene met den anderen verbaest worden, ende Ga naar margenoot57 in hare ongerechticheyt uyt-teeren.

margenoot1
Verstaet eene platformige effene tafel van tichelsteen gemaeckt, daer op men yet schrijven, graveren, ofte afbeelden konde: gelijck by ons de schalien tot sulcken eynde gebruycket worden.
margenoot2
Het woort beteeckent hier eygentlick uytdrucken, insnijden, afmalen, graveren met eene greffie. Vergel. ond. 23.14.
margenoot3
T.w. in afbeeldinge, ofte afmalinge.
margenoot4
Siet van het Hebr. woort. 2.Reg. 25. op vers 1.
margenoota
2.Reg. 25.1.
margenoot5
Hebr. stort, ofte, gietuyt.
margenoot6
Siet 2.Sam. 20. op vers 15.
margenoot7
T.w. daer mede de mueren der steden, ende sterckten gebroken wierden: genaemt by den Latijnen arietes. Het woort beteeckent oock hooftmannen, ofte krijchsoverste, als 2.Reg. 11.4, 19. in welcken sin het hier oock van eenige genomen wort, als oock ond. 21.22.
margenoot8
T.w. tot een teecken van Godes vast, ende onbeweeglick voornemen, dat hy hadde om Ierusalem te verderven, ende niet te verschoonen.
margenoot9
D. hebt een vast voornemen, om die door de belegeringe uyt te roepen. Vergel. de maniere van spreken met Levit. 17.10. ende siet de aenteeckeninge. De Prophete wort hier belast, in maniere van afbeeldinge het werck te doen tegen Ierusalem, dat Godt selve voor hadde, Ierem. 21.10.
margenoot10
Hebr. worde, ofte, zy.
margenoot11
T.w. dat Ierusalem sal belegert, ingenomen, ende verstoort worden.
margenoot12
T.w. tot een teecken dat Godt soo lange was gelijck stil, ende slapende geweest, verdragende sijns volcks misdaden. Nu men hout dit van den Prophete geschiet te zijn niet dadelick in sijnen persoon, maer in een Prophetisch gesichte, ende afbeeldinge des selven, die hy in ’t Predicken den volcke vertoonen moeste. Doch eenige meynen dat oock yets van desen inder daet den volcke vertoont zy.
margenoot13
T.w. om daer mede te beteeckenen dat dese eerste nederligginge was ten aensien der kinderen Israëls, (hoewel sommige hier niet alleen de tien stammen, maer oock Iuda verstaen, van wegen de gemeenschap harer sonden, insonderheyt der afgoderije.) welcker hooftstadt Samaria den genen, die tusschen de selve ende de stadt Ierusalem met hare aengesichte nae het oosten stonden, aen de slincker zijde was, dat is, noordwaert; gelijck Ierusalem de hooftstadt der Ioden aen de rechter zijde, dat is suydwaert. Ofte, verstaet door de slinker zijde, dat de Israeliten de onweerdichste waren van Godts volck, om datse onder Ierobeam van den rechten Godtsdienst afgevallen waren. Siet ond. vers 6.
margenoot14
Dit woordeken is hier ingevoegt uyt het volgende vers.
margenoot15
T.w. niet als Christus, om de schult, ende straffe der ongerechticheyt door voldoeninge wech te nemen: maer als een goddelick teecken hen door dese afbeeldinge voorgestelt, beduydende Godes lanckmoedicheyt, waer door hy vele jaren hare moetwillicheyt verdragen hadde: ende de swaerheyt der straffe, die sy nu hadden te verwachten.
margenoot16
D. bescheyden, geordineert, ende bevolen, om soo veel dagen, als die jaren zijn, hare ongerechticheyt te dragen.
margenoot17
De welcke hier door de dagen der nederligginge des Propheten, als volgt, te kennen gegeven worden. Sy zijn in getale 390, beginnende van den afval der 10 stammen onder Ierobeam, 1.Reg. 12.26. 2.Chron. 10.16. Waer op oock terstont gevolgt is den afval der Ioden, 1.Reg. 14.22. 2.Chron.12.1, ende eyndigende met de belegeringe, ofte inneminge der stadt Ierusalem, ende de verstooringe des Tempels geschiedt door Nebucadnezar, 2.Reg. 25.2. 2.Chron. 36. wel verstaende, dat onder de voorgemelte 390 jaren oock begrepen zijn de 40 jaren gemelt in ’t volgende vers, van welcker begin siet aldaer: Dit is af te nemen uyt het volgende 9. vers, alwaer de Propheet de leeftocht voorgeschreven wort, alleen voor 390 dagen. Eenige beginnen de jaren, door dese dagen beteeckent, van het 27 jaer des Conincks Salomo, als hy, ende het lant begonnen in openbare afgoderije te vervallen, 1.Reg. 11.4.
margenoot18
Dit getal wort alsoo preciselick gestelt, om dat de vaste, ende nauwe belegeringe Ierusalems soo veel tijts dueren soude, over een komende met den tijdt der jaren, in de welcke de Israëliten, ende Ioden hen met de Afgoderije besmet hadden, tot een openbaer bewijs van Godts rechtveerdich oordeel. Uyt Ierem. 52.4, 5, 6. blijckt datter meer dagen zijn verloopen van ’t beginsel der belegeringe tot het innemen der stadt: maer men moet weten dat de belegeringe een tijdt lanck gestaeckt is geweest om het optrecken der Egyptenaren. Ierem. 37.5. welcken tijdt hier van Ezechiel wort overgeslagen ende niet gerekent.
margenootb
Num. 14.34.
margenoot19
D. als ghy niet verre van het voleynden deser dagen en sult wesen, hebbende der selver 350 afgedaen, so datter maer 40 resteeren.
margenoot20
Siet bov. op vers 4. Dese tweede nederlegginge was ten aensien van de sonden der Ioden.
margenoot21
Iuda, ten opsiene van Samaria ende de Israëliten, was suydwaert gelegen, dat is, aen de rechter zijde der werelt. Siet boven op vers 3. De rechter zijde kan oock beteeckenen de weerdicheyt, die de Ioden boven de Israëliten hadden, om dat by hen was de Tempel, de Godtsdienst, ende het huys Davids.
margenoot22
Siet boven op vers 4.
margenoot23
Dese dagen, die 40 jaren beteeckenden, worden begonnen van het 18 jaer des Coninckrijcks Iosie, inde welcke de Ioden wel het verbont met Godt vernieuwt hebben, maer alsoo, datse terstont daerna weder tot afgoderije vervallen zijn: Sy worden geeyndiget met de belegeringe, ofte verstooringe der stadt Ierusalem, ende des Tempels, ofte de laetste vervoeringe nae Babel geschiet door Nebuzaradan. 2.Reg. 25.
margenoot24
Hebr. eenen dach voor een jaer, eenen dach voor een jaer. Siet Gen. 7. op vers 2. ende Lev. 24. op vers 8.
margenoot25
Siet boven op vers 3.
margenoot26
Dat is, het belegerde Ierusalem.
margenoot27
Tot een teecken, dat de Chaldeen seer veerdich, wacker, ende bereydt sullen zijn, om Ierusalem met gewelt, ende met loutere kracht haestelick in te nemen, Vergel. Ierem. 21.5.
margenoot28
Hy geeft hier mede te verstaen, dat sijn besluyt, van de stadt te verderven, onveranderlick was, ende dat daerom de Propheet moeste volherden in dit sijn propheteren, ende in ’t voorstellen sijner prophetischer afbeeldinge.
margenoot29
Hebr. van uwe zijde tot uwe zijde.
margenoot30
Sijne wortse genaemt, om dat hem de afbeeldinge, ende de voorsegginge daer van bevolen was, ofte om datse sijne stadt aengingen.
margenoot31
And. belegeringen, in ’t getal van vele, uyt oorsake datter doemaels twee belegeringen der stadt Ierusalems geweest zijn. want als de Chaldeen gehoort hadden, dat de Coninck van Egypten den Coninck Zedekiae te hulpe quam, zijn sy van de belegeringe afgetrocken, maer als sy vernamen, dat hy weder in Egypten gekeert was, hebben sy de belegeringe hervattet.
margenoot32
Hier mede, ende met het volgende wort beteeckent de groote benauwtheyt, ende hongers-noot, die den belegerden overkomen soude.
margenoot33
Anders genaemt, geerse, ofte girse.
margenoot34
D. niet elcke soorte in een onderscheyden vat, maer alle onder een gemengt in een eenich vat: ’t welck pleegt te geschieden in tijt van noot, als groot gebreck van broot-koorn is.
margenoot35
D. ontrent de 14 maenden sal de belegeringe Ierusalems dueren.
margenoot36
Verstaet gemeyne, ofte burgerlicke sikelen, welcker een dede ontrent een oort van eenen rijcks-daelder. Gen. 20. op vers 16. Viere van dese maeckten het gewicht van een once, D. van eenen rijcks-daelder. So was dan het gewichte van 20 sikelen vijf oncen.
margenoot37
D. telcken dage sult ghy maer soo veel eten, te weten, tot een teecken van hongers noot, die in Ierusalem wesen sal. alsoo in’ t volgende vers, vanden dagelickschen dranck. Vergel. 2.Reg. 25.3. Ierem. 37.20.
margenoot38
Een mate van natte waren, inhoudende soo veel, als in 72 gemeene eyerschalen soude mogen gaen. Siet Levit. 19 op ’t vers 36. alsoo was de mate vanden dranck soo veel als in 12 hoender-eyeren gaen konde.
margenoot39
And. ghy sult dat [als] gerste koeck eten. Verstaet de spijse vermeldt vers 9. ende 10. D. in sulcken forme bereydt, ende toegemaeckt, als gersten koecken.
margenoot40
Het welcke hen in plaetse van hout soude moeten wesen, om daer mede haer spijse te koocken, ofte oock hare koecken te backen op eenen heert met menschen-dreck heet gemaeckt. Soo wort beteeckent, datse inde belegeringe groot gebreck van hout souden hebben: ja oock van vee, overmits den mist daer van min verfoeyelick gehouden wiert.
margenoot41
Hier uyt nemen sommige af, dat dese dingen den Prophete niet alleen en zijn in een gesichte vertoont geweest van Godt, maer dat hy oock de selve in eene afbeeldinge den volcke vertoont heeft.
margenoot42
D. de Ioden, mitsgaders die van de 10 stammen onder hen woonden. Siet 2.Chron. 21. op vers 2.
margenootc
Hos. 9.3.
margenoot43
Soo wort het genoemt om de maniere, ofte wijse der voorgemelter koockinge, ofte backinge. Vergel. Deut. 23.12, etc.
margenoot44
Verstaet de Chaldeen, onder de welcke de Ioden souden zijn, alsse van hen belegert, ende daer na wech gevoert souden worden.
margenoot45
D. mijn persoon. Siet 1.Reg. 19. op vers 4.
margenoot46
T.w. met eenige ceremoniale onreynicheyt, die veelderley is geweest, welcker drie soorten hier genaemt worden, waer onder alle de andere te verstaen zijn, ende die den Priesteren verboden waren, Levit. 21. ende 22.
margenoot47
Siet van dese soorte der onreynicheyt, Levit. 11.40.
margenoot48
Siet van dese soorte, Exod. 22.31.
margenoot49
Hebr. vleesch des verfoeysels, ofte des stancks. Siet Levit. 7. op vers 18.
margenoot50
Alsoo versoett de Heere sijn voorgaende bevel ten aensien vanden persoon des Propheten, die dit voor de oogen des volcks afbeelden moeste, bov. vers 12. maer niet ten aensien vande Ioden, die binnen Ierusalem belegert souden worden.
margenootd
Lev. 26.26. Ies. 3.1. Ezech. 5.16. ende 14.13.
margenoot51
Siet Lev. 26. op ’t vers 26.
margenoot52
Gelijck Godt gedreycht hadde, Levit. 26.26.
margenoot53
T.w. waer door sy noch meerdere elende sullen vreesen.
margenoot54
D. waer door sy soo verslagen sullen zijn, datse bedwelmt sullen staen, als wanhopende menschen.
margenoot55
Ofte, so datse des broots, etc. gebreck sullen hebben.
margenoot56
Hebr. de man, ende sijn broeder.
margenoot57
Vergel. Levit. 26.39. Ezech. 23.24. ende 33.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken