Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Den Propheet wort van Godt bevolen sijn hooft ende baert te scheeren, het afgeschorene in vieren te deylen, ende met de vier deelen verscheydentlick te handelen, vers 1, etc. afbeeldende de verscheydentheyt ende schricklickheyt der plagen, die den Ioodschen volcke souden overkomen, om der sonden wille, die hier verhaelt worden, 5, etc.

1

ENde ghy menschen kint, neemt u een scherp Ga naar margenoot1 mes; Ga naar margenoot2 een scheermes Ga naar margenoot3 der barbieren sult ghy u nemen: Ga naar margenoot4 ’t welcke ghy sult laten gaen over u hooft, ende over uwen baert: daernae sult ghy u een Ga naar margenoot5 weechschale nemen, ende die [hayren] Ga naar margenoot6 deylen.

2

Ga naar margenoot7 Een derden deel sult ghy in’t midden Ga naar margenoot8 der stadt met Ga naar margenoot9 vyer verbranden, Ga naar margenoot10 nae dat de dagen der belegeringe vervullet worden: dan sult ghy een derden deel nemen, Ga naar margenoot11 slaende met een sweert rontom Ga naar margenoot12 het selve: ende een derden deel sult ghy Ga naar margenoot13 inden wint stroyen; want ick sal het Ga naar margenoot14 sweert achter hen uyt trecken.

3

Ghy sult oock weynige in getale Ga naar margenoot15 daer van nemen, ende in Ga naar margenoot16 uwe slippen binden.

4

Ende noch sult ghy Ga naar margenoot17 van die nemen, ende die Ga naar margenoot18 werpen in’t midden des vyers, ende sultse verbranden met vyer: daer uyt sal voortcomen een Ga naar margenoot19 vyer tegen Ga naar margenoot20 het geheele huys van Israël.

5

Alsoo seyt de Heere HEERE: Ga naar margenoot21 Dit is Ierusalem, Ga naar margenoot22 de welcke ick in ’t midden der Heydenen geset hebbe; ende Ga naar margenoot23 landen rontom haer henen.

6

Doch sy heeft mijne rechten verandert in godtloosheyt Ga naar margenoot24 meer dan de Heydenen, ende mijne insettingen meer dan de landen die rontom haer zijn: want sy hebben mijne rechten verworpen, ende in mijne insettingen, en hebben sy Ga naar margenoot25 niet gewandelt.

7

Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Ga naar margenoota Dewijle ghylieden Ga naar margenoot26 dies meer gemaeckt hebt dan de Heydenen die rontom u zijn, in mijne insettingen niet gewandelt en hebbet, ende mijne rechten niet gedaen en hebbet, selfs nae de Ga naar margenoot27 rechten der Heydenen die rontomme u zijn niet gedaen en hebbet:

8

Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Siet, Ga naar margenoot28 ick [wil] aen Ga naar margenoot29 u, Ga naar margenoot30 ja Ick: want ick sal Ga naar margenoot31 gerichten in’t midden van u oeffenen, voor de oogen van Ga naar margenoot32 die Heydenen.

9

Ende ick sal oner u Ga naar margenoot33 doen ’t gene ick niet gedaen en hebbe, ende desgelijcx ick voortaen niet doen en sal, om aller Ga naar margenoot34 uwer grouwelen wille.

10

Daerom sullen de vaders de Ga naar margenootb Ga naar margenoot35 kinderen eten in ’t midden van u; ende de kinderen sullen hare vaderen eten: ende ick sal gerichten onder u oeffenen, ende sal al Ga naar margenoot36 u overblijfsel in Ga naar margenootc Ga naar margenoot37 alle winden verstroyen.

11

Daerom [soo waerachtich als] ick Ga naar margenoot38 leve, spreeckt de Heere HEERE; (om dat ghy mijn Ga naar margenoot39 Heylichdom verontreynicht hebbet met alle uwe Ga naar margenoot40 verfoeyselen, ende met alle uwe grouwelen) so ick oock niet daerom [u] verminderen, ende Ga naar margenootd mijne Ga naar margenoot41 ooge Ga naar margenoot42 [u] niet verschoonen en sal, ende ick oock niet en sal Ga naar margenoot43 sparen?

12

Ga naar margenoote Ga naar margenoot44 Een derde deel van u sal vande pestilentie sterven, ende sal door honger Ga naar margenoot45 in ’t midden van u te niete worden, ende een derde deel sal Ga naar margenoot46 in het sweert vallen rontom u: ende een derden deel sal ick in Ga naar margenoot47 alle winden verstroyen, ende ick sal Ga naar margenoot48 het sweert achter hen Ga naar margenoot49 uyttrecken.

13

Also Ga naar margenoot50 sal mijnen toorn volbracht worden, ende ick sal mijne grimmicheyt Ga naar margenoot51 op hen doen rusten, ende my Ga naar margenoot52 troosten: ende sy sullen Ga naar margenoot53 weten, dat ick de HEERE in mijnen Ga naar margenoot54 yver gesproken hebbe, als ick mijne grimmicheyt tegen hen volbracht sal hebben.

14

Daer toe sal Ga naar margenoot55 ick u ter woestheyt, ende ter Ga naar margenoot56 smaetheyt setten, onder de Heydenen, die rontom u zijn; voor de oogen van allen den genen, die voorby gaet.

15

So sal de Ga naar margenootf smaetheyt, ende hoon, een Ga naar margenoot57 onderwijs, ende ontsettinge den Heydenen zijn die rontom u zijn; wanneer ick over u Ga naar margenoot58 gerichten in toorne, ende grimmicheyt, ende Ga naar margenoot59 in grimmige straffen oef-

[Folio 70r]
[fol. 70r]

fenen sal: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken.

16

Wanneer ick de Ga naar margenoot60 boose pijlen des hongers tegen hen uytsenden sal, die ten verderve zijn sullen, die ick uytsenden sal om u te verderven; so sal ick den Ga naar margenootg honger over u vermeerderen, ende Ga naar margenooth Ga naar margenoot61 u den staf des broots breken.

17

Ia honger, ende Ga naar margenooti Ga naar margenoot62 boos gedierte, die u van kinderen berooven sullen, sal ick over u senden; oock sal pestilentie, ende Ga naar margenoot63 bloet onder u ommegaen; ende het sweert sal ick over u brengen: Ick de HEERE hebbe [het] gesproken.

margenoot1
Het Hebr. woort is voor een mes genomen, Ios. 5.2.
margenoot2
Dit beteeckent hier de vyanden der Ioden, die Godt rechtveerdelick gebruyckte, om door middel der selver sijn volck te straffen. Vergel. Ies. 7.20.
margenoot3
D. ’T welck de Barbieren gebruycken, alsse yemant scheeren.
margenoot4
D. ghy sult daermede het hayr uwes hoofts, ende uwen baert laten afscheeren. Siet de selve maniere van spreken, Num. 6.5. ende 8.7. ende vergel. Iud. 13.5. Verstaet nu door het hayr des baerts, de borgeren, ende inwoonderen Ierusalems, die in seer grooten getale waren, ende door de afscheeringe daer van, de uytroeyinge der selver burgeren.
margenoot5
Als een teecken van Godts rechtveerdicheyt.
margenoot6
Vergel. dit vers met het volgende twaelfde.
margenoot7
T.w. in drie gelijcke deelen, beteeckenende, dat de Ioden door verscheydene soorten van straffen souden uytgeroeyt worden, ende omcomen. So wie de eene ontquame, die soude in d’andere vallen. Vergelijckt Ies. 24.18. Ier. 15.2.
margenoot8
T.w. der stadt Ierusalem, alsoo hy die op eenen tichelsteen afgemaelt hadde, bov. 4.1. daer op nu soude hy dit droevich specktakel met de verklaringe daer van, den volcke dat in Chaldeen woonde, al waer de Propheet was, vertoonen.
margenoot9
Het welcke beteeckende alle de straffen, waer door een derden deel des volcks, duerende de belegeringe, in de stadt soude omcomen, als door honger, commer, peste, geschut, ende dergelijcke plagen. Siet van het woort vyer voor plagen, ende elenden genomen, Iob 15. op ’t vers 34. alsoo onder vers 4.
margenoot10
Dat is, ghy en sult dat derdendeel niet al seffens verbranden, maer nu, ende dan tot het eynde der belegeringe. And. als de dagen der belegeringe sullen vervullet zijn.
margenoot11
Hier mede wort beteeckent, dat een ander derde deel der Ioden buyten de stadt door den vyant verdaen soude worden, te weten, als sy souden tegen hem uytvallen, ofte oock de vlucht nemende, in sijne handen geraken. 2.Reg. 25.4.
margenoot12
T.w. derde deel des hayrs.
margenoot13
Verstaet door dese, het overige derde deel der Ioden dat ten deele in de omliggende landen verstroyt is, ten deele gevanckelick vervoert nae Ribla, ende Babel, 2.Reg. 25.11, 20, 21.
margenoot14
T.w. der vyanden, ’twelck de gevluchte, ende gevangene Ioden hier ende daer achtervolgen, plagen, ende verslinden soude. Hebr. achter hen ledich maken: alsoo Exod. 15.9. Lev. 26.33. onder vers 12. ende 12.14.
margenoot15
T.w. van het laetste derde deel.
margenoot16
Tot een teecken dat een seer kleyn getal der geringste, ende slechtste Ioden in den lande overblijven soude, die Nebuzaradan daer laten soude tot wijngardeniers, ende ackerlieden. 2.Reg. 25.12. Ierem. 52.16.
margenoot17
T.w. van die weynige overgeblevene.
margenoot18
’T welcke beteeckende, dat van de overgeblevene onder de regeringe van Gedalia noch vele elendichlick omkomen souden, ende verstroyt worden. 2.Reg. 25.25, 26. Ierem. 41.3.
margenoot19
Verstaet het vyer der elenden, ende plagen. Siet bov. op ’t vers 2. alsoo in ’t volgende van dit vers.
margenoot20
T.w. dat het geheele overblijfsel van Iuda, ende Israël daer onder vermengt, waerse oock zijn, ten uytersten toe plagen, ende verderven sal. Siet Ierem. 42.16. ende 44.27, 28.
margenoot21
T.w. de stadt die de Propheet op den Tichelsteen afgebeeldt hadde. bov. 4.1. Ten was de stadt, die in Iudea was, selve niet, maer het teecken daer van, ende de afbeeldinge. Siet van dese maniere van spreken, waer door het teecken den naem draegt van het beteeckende, Gen. 17. op ’t vers 10.
margenoot22
D. ick hebbese meer weldaet bewesen dan eenige andere steden onder de Heydenen, op datse dese tot een exempel van deucht, ende eerbaerheyt wesen soude. Vergel. Deut. 4.6, 7, 8. Psal. 48.2, 3, etc. ende 87.1, 2, 3, etc.
margenoot23
D. heydensche landen, ende volckeren, die sy moeste voorlichten in’t goede. Ofte, ende der landen, die rontom haer zijn.
margenoot24
Siet 2.Reg. 21. op vers 9. Vergel. 2.Chron. 32.9. Ier. 2.10. Siet oock op het eynde van het volg. vers.
margenoot25
Wat het zy in de wet, ofte insettingen des Heeren te wandelen, siet 2.Chron. 6. op vers 16.
margenoota
Lev. 18.14, 28.
margenoot26
T.w. met sondigen, ende overtreden. Hebr. om u vermenichvuldigen. D. om dat ghy vermenichvuldicht, te weten, in sonden, ofte vermenichvuldicht wort in sonden. Andere verstaen, dese vermenichvuldinge van hare groote menichte, ende geweldigen rijckdom, daerin sy de omliggende Heydenen overtreften, ende even wel tegen Godt ondanckbaer waren. Vergel. Deut. 32.15.
margenoot27
Die niet toe en lieten, datmen sijne Goden, ende Godsdienst lichtveerdelick veranderen soude, Ier. 2.10, 11. Men can dit oock vande natuerlicke ende burgerlicke wetten verstaen (die van Godt in aller menschen herten zijn ingeschreven Rom. 1.32. ende 2.15.) die vele Heydenen beter dan de Ioden onderhouden hebben. Onder dese is oock, datmen sijn woort, ende belofte, diemen houden mach, moet houden, het welcke de Ioden niet gedaen en hebben, 2.Reg. 24.1. ende 20.
margenoot28
T.w. om u te verderven. And. ick [come] tegen u: als Apoc. 2.5, 16. ende 3.3.
margenoot29
Namelick, o ghy stadt Ierusalem.
margenoot30
Dit verhael dient tot versekeringe, ende verswaringe vande straffe, die voorseyt wort.
margenoot31
D. straffen onder u uytvoeren: alsoo Psal. 119.84. ond. 11.9. ende 25.11. Vergerl. 2.Chro. 20.12. ende de aenteeck.
margenoot32
T.w. die ghy in boosheyt te boven gaet, dien ghy met u doen ergernisse gegeven hebt, ende die uwe vyanden zijnde, sich verheugen sullen in u verderf.
margenoot33
D. sulcke straffen seynden, die ick hier te vooren niet gesonden hebbe.
margenoot34
T.w. van afgoderye, ende andere boosheden tegen de eerste, ende de tweede tafel, als oock tegen de Ceremoniale, ende burgerlicke wetten.
margenootb
Levit. 26.29. Deut. 28.53. 2.Reg. 6.29. Thren. 4.10.
margenoot35
T.w. uyt oorsake van haren grooten honger, ende gebreck van leeftocht. Siet het dreygement Godts hier van, Levit. 26.29. Deut. 28.53. ende de vervullinge Thren. 2.20. ende 4.10.
margenoot36
Siet boven op ’t vers 2.
margenootc
Ier. 49.32, 36.
margenoot37
D. in alle deelen der werelt. alsoo Ierem. 49.32, 36. ende onder 12.14. ende 17.21. ende 37.9. Zach. 2.6.
margenoot38
Vergel. Num. 14.28. Ruth 3.13. 1.Sam. 14.39, 45. ende 19.6. 2.Sam. 22.27. Ierem. 46.18.
margenoot39
D. den Tempel, daer in de Godesdienst geschiedde.
margenoot40
T.w. der grofste afgoderijen in den Godts-dienst, ende boosheden in ’t leven.
margenootd
Ezech. 7.4.
margenoot41
Overmits de oogen getuygen zijn van het herte, so wort de selve toegeschreven het gene, dat het herte toekomt. alsoo wort de ooge hier geseyt niet te verschoonen, dat is, geen medelijden te hebben, ende niet genadich te zijn. Siet oock Deut. 7.16. ende 13.8. 1.Sam. 24.11. ond. 7.4. ende 16.5.
margenoot42
Dit woort is hier ingevoegt uyt het volgende 7. cap. vers 4. Siet Num. 14. op ’t vers 23. ende Deut. 1. op ’t vers 35.
margenoot43
43
margenoote
Ierem. 15.2.
margenoot44
Siet breedere verklaringe van dit vers bov. op ’t vers 2.
margenoot45
D. in uwe belegerde stadt Ierusalem.
margenoot46
T.w. der Chaldeen, die buyten de stadt sullen ’t zijn, ende de selve belegeren. Siet van dese maniere van spreken, Levit. 26. op ’t vers 7.
margenoot47
Vergel. boven vers 10. ende de aenteeck.
margenoot48
Siet bov. op ’t vers 2.
margenoot49
Hebr. ledich maken: als bov. vers 2.
margenoot50
D. mijne dreygementen, die ick in mijne rechtveerdige gramschap door mijne Propheten uytgesproken hadde, sullen alsoo vervult worden. Vergelijckt de maniere van spreken met Ies. 10.25. Thren. 4.11. onder 7.8. alsoo in ’t eynde van dit vers.
margenoot51
D. mijnen moet aen haer koelen, ende mijne toornicheyt soo aen haer versadigen, ende genoech doen: dat ick gerust sal zijn, siende haer soo deerlick door mijne straffe gestelt, dat ick niet en sal behoeven de selve te vernieuwen. Nahum 1.9. Dit is menschelicker wijse van Godt gesproken. alsoo ond. 16.4. ende 21.17. ende 24.13.
margenoot52
D. my wreken, ende in de verklaringe mijner gerechticheyt mijnen moet koelen, ende my vermaken. ’T is menschelickerwijse van Godt gesproken. alsoo Ies. 1.24.
margenoot53
D. metter daet bevinden, ende met hare schande, ende schade gewaer worden. Siet Iob 5. op ’t vers 24. item ond. 6.7, 10. etc.
margenoot54
Verstaet heftige, ende jeloersche toornicheyt, als eens mans, die verongelijckt is van sijne vrouwe. alsoo Psal. 79.5. Prov. 6.34. Ies. 59.17. ond. 16.42. ende 38.19.
margenoot55
Siet Godts dreygement hier van, Lev. 26.31. ende de vervullinge Thren. 2.2. etc.
margenoot56
T.w. waer door ghy veracht, gelastert, ende verfoeyt sult wesen van de omliggende volckeren, alsse seggen sullen dat ghy weerdich zijt geweest, soo getracteert te worden om uwer groote sonden, ende grouwelen wille.
margenootf
Deut. 28.37.
margenoot57
T.w. waer door de Heydenen sullen konnen geleert worden, wat een groot quaet de sonde zy, ende hoe vreeselick het is van wegen de selve in Godts handen te vallen.
margenoot58
D. rechtveerdige straffen uytvoere. alsoo ond. 25.11.
margenoot59
Hebr. in bestraffingen der grimmicheyt.
margenoot60
Verstaet alle plagen, ende geesselen, waer door dieren tijt, ende honger veroorsaeckt wort. Sy worden boos genaemt, om datse doodelick souden wonden, ende het verderf medebrengen; gelijck de volgende woorden verclaren. Siet Deuter. 32. op vers 23.
margenootg
2.Reg. 6.25. Ies. 3.1. Ezech. 4.16. ende 14.13.
margenooth
Levit. 26, 26. Ezech. 4.16. ende 14.13.
margenoot61
Siet Levit. 26. op ’t vers 26. ende bov. 4.16.
margenooti
Levit. 26, 22.
margenoot62
Siet Levit. 26.22.
margenoot63
D. dootslagen, ende moorderyen. Siet Gen. 37. op ’t vers 26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken