Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

Godt stelt een Register vande grouwelicke sonden, die tegen d’eerste ende tweede tafel der wet binnen Ierusalem in swanck gingen, vers 1, 2, 3, etc. waer over hy haer in seer hevigen toorn voorseyt eene schricklijcke verbaestheyt, ende verstroyinge onder de heydenen, 13. ende dat hy haer, om datse tot schuym zijn geworden, binnen Ierusalem, als in eenen oven, sal smelten door’t vyer sijns toorns, 17. Algemeyne boosheyt, der Propheten, Priesteren, Vorsten, ende des volcks, 23.

1

VOorder geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:

2

Ghy nu, menschen kint, soudt ghy der Ga naar margenoot1 bloet-stadt recht geven? soudt ghyse Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 recht geven? ja maeckt haer bekent alle hare grouwelen:

3

Ende segt; Alsoo seyt de Heere HEERE, ô stadt, Ga naar margenoot3 die in haer midden bloet vergiet, op dat haren Ga naar margenoot4 tijt kome, ende Ga naar margenoot5 dreckgoden Ga naar margenoot6 tegen haer selven maeckt om haer te verontreynigen.

4

Door Ga naar margenoot7 u bloet dat ghy Ga naar margenootb vergoten hebt, zijt ghy schuldich geworden, ende met uwe dreckgoden die ghy gemaeckt hebt, hebt ghy u Ga naar margenootc verontreynicht, ende hebt uwe Ga naar margenoot8 dagen doen naederen, ende zijt tot uwe jaren gekomen: daerom hebbe ick u den Heydenen Ga naar margenoot9 overgegeven [tot] eenen Ga naar margenootd smaet, ende allen landen [tot] eenen spot.

5

Die naeby, ende verre van u zijn, sullen u bespotten: ghy Ga naar margenoot10 onreyne van name, ende Ga naar margenoot11 vol onruste.

6

Siet, de Vorsten Israëls zijn in u Ga naar margenoot12 geweest, een yeder nae sijne Ga naar margenoot13 cracht, om bloet te vergieten.

7

Vader ende Moeder Ga naar margenoot14 hebbense in u Ga naar margenoot15 licht-geacht; met den vreemdelinck hebbense in’t midden van u door Ga naar margenoot16 verdruckinge gehandelt: sy hebben in u den weese ende de weduwe Ga naar margenoot17 verdruckt.

8

Mijne heylige dingen hebt ghy veracht, ende mijne Sabbathen hebt ghy ontheylicht.

9

Ga naar margenoot18 Achterclappers zijn in u geweest om bloet te vergieten, ende in u hebbense op de Ga naar margenoote bergen Ga naar margenoot19 gegeten, sy hebben schendelickheyt in’t midden van u gedaen.

10

Men heeft de Ga naar margenoot20 schaemte des vaders in u Ga naar margenootf ontdeckt: die Ga naar margenootg onreyn was door Ga naar margenoot21 afsonderinge hebbense in u Ga naar margenoot22 vercracht.

11

Daertoe heeft de een Ga naar margenooth grouwel gedaen met sijns naestens Ga naar margenooti huysvrouwe, ende een ander heeft sijns Ga naar margenootk soons vrouwe met schendelickheyt verontreynicht: noch een ander heeft in u sijne suster, sijns Ga naar margenootl vaders dochter, vercracht.

12

Sy hebben geschencken in u genomen, om bloet te vergieten: Ga naar margenoot23 woecker ende overwinste hebt ghy genomen: ende ghy hebt giericheyt gepleecht aen uwen naesten door Ga naar margenoot24 verdruckinge: maer ghy hebt mijner vergeten, spreeckt de Heere HEERE.

13

Siet dan, ick hebbe mijne Ga naar margenoot25 hant Ga naar margenootm geslagen om uwe giericheyt, die ghy bedreven hebt: ende om u Ga naar margenoot26 bloet; Ga naar margenoot27 die in’t midden van u geweest zijn.

14

Sal u herte Ga naar margenoot28 bestaen? sullen uwe handen sterck zijn, in de dagen als ick met u Ga naar margenoot29 handelen sal? ick de HEERE hebbet gesproken, ende sal’t Ga naar margenootn doen.

15

Ende ick sal u Ga naar margenooto verstroyen onder de heydenen, ende u verspreyden in de landen: ende uwe onreynicheyt uyt u Ga naar margenoot30 verteeren.

16

So sult ghy in u Ga naar margenoot31 ontheylicht zijn voor de oogen der heydenen: ende ghy sult weten, dat ick de HEERE ben.

17

Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:

18

Menschen kint, Ga naar margenoot32 die vanden huyse Israëls zijn my tot Ga naar margenootp Ga naar margenoot33 schuym geworden: sy zijn alle Ga naar margenoot34 koper, ofte tin, ofte yser, ofte loodt, in ’t midden des ovens; silver-schuym zijnse geworden.

19

Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat ghylieden alle tot schuym geworden zijt, daerom siet, ick sal u in’t midden van Ierusalem Ga naar margenoot35 vergaderen.

20

[Gelijck] silver, ofte coper, ofte yser, ofte loodt, ofte tin in’t midden eens ovens Ga naar margenoot36 vergadert wort, om het vyer daerover op te blasen, op datmen’t smelte: alsoo sal ick ulieden vergaderen in mijnen toorn, ende in mijne grimmicheyt daer laten, ende smelten.

21

Ia ick sal u by een brengen, ende sal op u blasen in’t vyer mijner verbolgentheyt, dat ghy in’t midden van Ga naar margenoot37 haer sult gesmolten worden.

22

Gelijck het silver in’t midden des ovens gesmolten wort, alsoo sult ghylieden in’t midden van haer gesmolten worden: ende ghy sult weten, dat ick, de HEERE, mijne grimmicheyt over u uytgegoten hebbe.

23

Voorts geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:

24

Menschen kint, segt tot Ga naar margenoot38 haer; Ghy zijt een lant, dat niet Ga naar margenoot39 gereynicht en is, Ga naar margenoot40 [dat] sijnen plasregen niet en [heeft gehadt] ten dage der Ga naar margenoot41 gramschap.

25

Ga naar margenoot42 De verbintenisse Ga naar margenoot43 harer Propheten is in ’t midden van haer, als een brullende leeuw die eenen roof rooft: sy

[Folio 80v]
[fol. 80v]

eten de Ga naar margenootq Ga naar margenoot44 zielen op, den schat, ende het kostelicke nemense wech; hare weduwen Ga naar margenoot45 vermenichvuldigen sy in’t midden van haer.

26

Hare Priesteren doen mijne wet Ga naar margenoot46 gewelt aen, ende sy ontheyligen mijne heylige dingen; tusschen het heylige ende het onheylige, en maken sy geen Ga naar margenootr onderscheyt, ende [’t verschil] tusschen het onreyne ende reyne, en gevense niet te kennen: daertoe Ga naar margenoot47 verbergen sy hare oogen van mijne Sabbathen; ja ick worde in’t midden van hen Ga naar margenoot48 ontheylicht.

27

Hare Ga naar margenoots Vorsten zijn in’t midden van haer als wolven die eenen roof rooven, om bloet te vergieten, [ende] om Ga naar margenoot49 zielen te verderven; op datse giericheyt souden plegen.

28

Hare Propheten nu Ga naar margenoott Ga naar margenoot50 plaesteren haer met loosen kalcke: Ga naar margenootv siende Ga naar margenoot51 ydelheyt ende hen leugen voorseggende, seggende; Alsoo seyt de Heere HEERE; ende de HEERE en heeft niet gesproken.

29

Het volck des lants Ga naar margenoot52 plegen enckel verdruckinge, ende bedrijven enckel rooverye: oock Ga naar margenoot53 onderdrucken sy den elendigen ende nootdurftigen; ende den vreemdelinck verdrucken sy Ga naar margenoot54 sonder recht.

30

Ick socht nu eenen man Ga naar margenoot55 uyt hen, die den Ga naar margenoot56 muer mochte toemueren, ende voor mijn aengesicht in de Ga naar margenootx bresse staen voor het lant, op dat ick’t niet en mochte verderven: maer ick en vondt niemant.

31

Daerom heb ick mijne gramschap over hen uytgegoten; door ’t vyer mijner verbolgentheyt heb ickse verteert: haren wech hebbe ick op haren Ga naar margenooty Ga naar margenoot57 cop gegeven, spreeckt de Heere HEERE.

margenoot1
D. die vol van dootslach ende moort is. Hebr. stadt der bloeden. alsoo onder 24.6, 9. Nah. 3.1. siet Gen. 37. op vers 27.
margenoota
Ezech. 20.4. ende 23.36.
margenoot2
Siet boven 20. op vers 4.
margenoot3
Dat is, welcker inwoonders bloet vergieten, ofte, in de welcke men bloet vergiet: ende soo in’t volgende.
margenoot4
Der straffe, ende des verderfs: haer eynde, dat sy haer door hare sonden op den hals halen, ende over haer van Godt rechtveerdichlick is bestemt. siet bov. 7.7, 10. met d’aenteeck. alsoo in ’t volgende, dagen ende jaren. eenderleye sake wort met verscheydene woorden verklaert. Verg. wijders Mich. 6. op vers 16. ende bov. 12.23, 24, 25, 27.
margenoot5
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoot6
Ofte, by haer, in haer, voor haer.
margenoot7
Dit wort door de bygevoegde woorden verklaert. alsoo ond. vers 13.
margenootb
2.Reg. 21.16.
margenootc
Ezech. 20.30, 31.
margenoot8
Siet op’t voorgaende vers.
margenoot9
Ofte, gestelt, gemaeckt, eenen smaet by, ofte, voor, onder, etc. (siet Deut. 28.37.) D. ick sal ’t sekerlick doen, gelijck ick het bereedts begonnen hebbe te doen.
margenootd
Ezech. 5.14.
margenoot10
D. die eenen schandelicken naem hebt, zijnde over al befaemt ende vermaert van de boosheyt, diemen in u bedrijft.
margenoot11
Ofte, overvloedige in woelinge, beroeringe: binnen de welcke sulcken gestadigen gewoel is, om allerleye grouwelicke boosheyt, ende vyantlickheyt te pracktizeren, waermede ghy over al te schande wort. dit wort in’t volgende verklaert.
margenoot12
Ofte, zijn. (ende soo in’t volgende.) dat is, sy zijn ofte hebben haer daer toe begeven, daer op toegeleyt, daer van haer werck gemaeckt, in plaetse datse sulcks behoorden gestraft te hebben.
margenoot13
Hebr. arm. D. nae sijn vermogen, elck om seerst, die het niet en doet, dien ontbreeckt het aen de macht, niet aen de wille. siet Iob 22. op vers 8.
margenoot14
D. men heeft, ende soo voorts.
margenoot15
D. kleyn geacht, veracht, versmaedt.
margenoot16
Hem verdruckende door overlast ende gewelt, oft met bedroch ende list.
margenoot17
Ofte, berooft.
margenoot18
Hebr. mannen, ofte, lieden des achterklaps. die met haer loopen ende aendragen den naesten in lijden ende verderf hebben gebracht. siet Lev. 19. op vers 16.
margenoote
Ezech. 18.6, 11.
margenoot19
Siet bov. 18. op vers 6. D. daer zijn in u sulcke geweest, ende zijnder noch, die sulcx doen.
margenoot20
D. grouwelicke bloetschande begaen. siet Lev. 19. op vers 6.
margenootf
Levit. 18.8.
margenootg
Lev. 18.19. Ezech. 18.6.
margenoot21
Siet Levit. 15. op vers 24.
margenoot22
Ofte, onteert, beslapen. Hebr. vernedert. alsoo in’t volgende vers.
margenooth
Levit. 18.20.
margenooti
Ierem. 5.8.
margenootk
Levit. 18.15.
margenootl
Levit. 18.9.
margenoot23
Siet van woecker ende overwinst. Levit. 25. op vers 36.
margenoot24
Mits hem onrechtveerdich gewin afdringende, afperssende, ofte, hem met list ende pracktijcken vervoordeelende: want het Hebr. woort van beyds gebruyckt wort.
margenoot25
T.w. d’eene tegen, ofte, in d’andere. een teecken van ontsteltenisse, ende d’onverdragelickheyt deser boosheyt, voornemen van straffe, ende aenhitzinge des vyants. Vergel. boven 21.13. met d’aenteeck. aldaer.
margenootm
Ezech. 21.22.
margenoot26
Als boven vers 4.
margenoot27
Giericheyt, ende moorderye.
margenoot28
Geensins, wil Godt seggen, maer hert ende moet sullen u alsdan voorseker ontvallen, ende uwe handen sullen slap worden.
margenoot29
Nae mijne gerechticheyt ende uwe verdiensten.
margenootn
Ezech. 17.24.
margenooto
Ezech. 12.14, 15.
margenoot30
Ofte, doen vergaen. D. ick sal maken dat uwe inwoonders die onreynicheyt sullen moeten laten, als sy uyt haer lant sullen verdreven ende gevancklick wech gevoert zijn. Vergel. onder 23.27.
margenoot31
Als eene onheylige, vijle, verachte stadt getracteert zijnde, vermits uwer verwoestinge. And. ghy sult u ten erve geven, ofte, ten erve genomen worden. D. vreemde heydenen sullen u besitten ende over u heerschen.
margenoot32
Hebr. het huys Israëls zijn my etc.
margenootp
Iesa. 1.22.
margenoot33
Siet Ies. 1.22. Ierem. 6.28, 29, 30. met d’aenteeck.
margenoot34
In plaetse dat sy fijn gout ende silver behoorden te zijn, dat is, oprecht, heylich ende vroom.
margenoot35
Als in eenen smeltoven. dit wort in’t volgende verklaert. Vergel. bov. 11.7.
margenoot36
Hebr. [nae] de vergaderinge van silver, etc.
margenoot37
Der stadt Ierusalem: alsoo in’t volgende vers Vergel. vers 19.
margenoot38
Ierusalem, ende het lant Iuda, als volcht.
margenoot39
Van godtloose ende godtloosheyt, ghy zijt door mijne oordeelen ende straffen niet gebetert.
margenoot40
Ofte, dat niet beregent en is. Dat is, dat niet gesuyvert en is door mijne straffen: gelijck de plasregen het lant pleecht te suyveren, ende de vuylicheyt wech te spoelen. And. [dat] niet beregent sal worden. Dat is, ghy sult door mijne oordeelen verdorven ende verteert worden, ende niet verlicht ofte verquickt.
margenoot41
D. mijner straffen.
margenoot42
Ofte, t’samenspanninge, t’samensweeringe, Dat is, conspiratie. De valsche propheten hebben sich t’samen verbonden tegen de vroome Propheten, ende de gene die de selve zijn toegedaen, om die te ruineren. Vergel. Ierem. 20.2. ende 26.8, 9. ende 29.25, 26. Thren. 4.13.
margenoot43
Ierusalems, ende soo voorts.
margenootq
Matt. 23.14.
margenoot44
Dat is, menschen, (siet Genes. 12. op vers 5.) mits haer bloot ende kael makende door haer verleydige prophetyen, voor dewelcke sy dier geloont willen zijn: ende vrome lieden brengen sy om al het hare, door valsche beschuldigingen ende quade pracktijcken. Vergel. Mich. 3.11. Matt. 23.14.
margenoot45
Beroovende haer vande mannen, die sy met hare valsche aenklachten om’t leven doen brengen.
margenoot46
Onbeschroomt de selve inbrekende, ende nae haren appetijt treckende. Vergel. Zeph. 3.3, 4.
margenootr
Levit. 10.10. Ezech. 44.23.
margenoot47
Dat is, sy ontrecken haer van de onderhoudinge mijner Sabbathen, als ofse mijne ordinantie daer van niet eens en wisten.
margenoot48
D. onteert, ende niets geacht, als of ick geen Godt en ware: soo handelen sy met my, ende sijn d’oorsake, dat het andere naedoen.
margenoots
Mich. 3.11. Zephan. 3.3.
margenoot49
D. menschen, als vers 25.
margenoott
Ezech. 13.10.
margenoot50
Siet bov. 13. op vers 10.
margenootv
Ezech. 21.34.
margenoot51
Ofte, valscheyt: valschelick voorgevende, dat haer Godt dit ende dat door gesichten heeft geopenbaert. siet bov. 13.6.
margenoot52
Hebr. verdrucken verdruckinge, ofte, [met] verdruckinge, ende rooven rooverye, D. ’tgantsche lant is vol van bedriegerye ende gewelt.
margenoot53
Ofte, quellen, plunderen, berooven.
margenoot54
Ofte, t’onrechte, tegen alle reden, sonder mate. ofte, sonder dat hem recht gedaen worde. T.w. van de Overicheyt. Hebr. door, ofte, in, met, niet recht, oordeel, etc.
margenoot55
Dat is, onder hen.
margenoot56
Siet bov. 13.5. met d’aenteeck.
margenootx
Psal. 106.23.
margenooty
Ezech. 9.10. ende 11.21. ende 16.43.
margenoot57
Siet bov. 9. op vers 10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken