Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxv. Capittel.

Prophetyen, tegen d’Ammoniten ende Moabiten, van wegen hare blijtschap over de verstooringe des Tempels, ende d’elende van Godts volck, vers, 1, 2, etc. 8, 9, etc. tegen d’Edomiten ende Philistijnen, van wegen hare wraeckgiericheyt ende wreetheyt tegen Godts volck, 12, etc. 15, etc.

1

ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende:

2

Menschen kint,Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 sett u aengesichte tegen de Ga naar margenoot2 kinderen Ammons: ende propheteert tegen de selve.

3

Ende segt tot de kinderen Ammons; Hooret des Heeren HEEREN woort: Alsoo seyt de Heere HEERE, Omdat ghy geseyt hebt, Ga naar margenoot3 Heah, over mijn heylichdom, als’t Ga naar margenoot4 ontheylicht wert, ende over het lant Israëls als’t verwoest wert, ende over het huys Iuda alsse in gevanckenisse gingen;

4

Daerom, siet ick sal u aen Ga naar margenoot5 die van’t Oosten overgeven tot eene besittinge, dat sy hare Ga naar margenoot6 burchten in u setten, ende hare wooningen in u stellen: die sullen uwe vruchten eten, ende die sullen uwe melck drincken.

5

Ende ick sal Ga naar margenoot7 Rabba tot eenen Ga naar margenoot8 kemel-stal maken, ende Ga naar margenoot9 de kinderen Ammons tot eene Ga naar margenoot10 schaeps-koye: ende ghy sult weten dat ick de HEERE ben.

6

Want alsoo seyt de Heere HEERE, Omdat ghy met de hant Ga naar margenoot11 geclapt, ende met den voet gestampt hebt; ende Ga naar margenoot12 van herten verblijt zijt geweest in alle uwe Ga naar margenoot13 plonderinge, over het lant Israëls:

7

Daerom, siet, ick sal mijne hant tegen u Ga naar margenoot14 uytstrecken, ende u den heydenen ten buyte geven, ende sal u Ga naar margenoot15 uyt de volckeren uytroeyen, ende u uyt de landen verdoen: ick sal u verdelgen; ende ghy sult weten dat ick de HEERE ben.

8

Alsoo seyt de Heere HEERE: Om dat Ga naar margenootb Ga naar margenoot16 Moab ende Ga naar margenoot17 Seïr seggen; Siet, het huys Iuda is Ga naar margenoot18 gelijck alle de heydenen:

9

Daerom, siet ick sal de Ga naar margenoot19 zijde Moabs openen van de steden aen, van sijne steden, [die] van sijne Ga naar margenoot20 grenzen af zijn; den cieraet des lants, Ga naar margenoot21 Bethjesimoth, BaalMeon, Ga naar margenoot22 ende tot Kiriathaim toe;

10

Voor die van’t Ga naar margenoot23 Oosten, Ga naar margenoot24 met [het lant] der kinderen Ammons; ’t welck ick ter Ga naar margenoot25 besittinge sal overgeven; op dat der kinderen Ammons onder de heydenen niet [meer] Ga naar margenootc gedacht en worde.

11

Ick sal oock in Moab gerichten oeffenen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.

12

Alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat Ga naar margenoot26 Edom met Ga naar margenoot27 enckele wraeckgiericheyt gehandelt heeft tegen het huys van Iuda; ende Ga naar margenoot28 sy sich seer schuldich gemaeckt hebben, datse sich aen Ga naar margenoot29 hen gewroken hebben:

13

Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Ick sal oock mijne hant Ga naar margenoot30 uytstrecken tegen Edom, ende ick sal mensch ende beest uyt Ga naar margenoot31 haer uytroeyen: ende sal haer [tot] eene woestheyt stellen van Ga naar margenoot32 Theman aen; ende sy sullen [tot] Dedan [toe] door ’tsweert vallen.

14

Ende ick sal mijne wrake Ga naar margenoot33 doen aen Edom, Ga naar margenoot34 door de hant mijns volcks Israëls; ende sy sullen Ga naar margenoot36 tegen Edom nae mijnen toorn ende nae mijne grimmicheyt handelen: also sullen sy mijne wrake gewaer worden, spreeckt de Heere HEERE.

15

Alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat de Ga naar margenoot37 Philistijnen door wrake gehandelt hebben, ende Ga naar margenoot38 van herten wrake Ga naar margenoot39 geoeffent hebben door Ga naar margenoot40 plonderinge, om te vernielen [door] eene Ga naar margenoot41 eeuwige vyantschap:

16

Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE, Siet, ick Ga naar margenoot42 strecke mijne hant uyt tegen de Philistijnen ende sal de Ga naar margenoot43 Cheretim

[Folio 82v]
[fol. 82v]

uytroeyen, ende het overblijfsel van de Ga naar margenoot44 zeehaven verdoen.

17

Ende ick sal groote wrake met Ga naar margenoot45 grimmige straffingen onder hen doen; ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben, als ick mijne wrake aen hen Ga naar margenoot46 gedaen sal hebben.

margenoota
Ier. 49.1, etc.
margenoot1
Siet boven 6. op vers 2.
margenoot2
Siet Ier. 49.1. etc. ende bov. 21.28. etc. Ammoniten, Moabiten, Edomiten, ende Philistijnen, waren alle vyanden van Godts volck: Ammon ende Moab, int oosten over de Iordane, Edom in ’t Suyden, de Philistijnen in ’t westen langs de middelantsche zee.
margenoot3
D. uwen lust daer in geschept, ende daer over gejuycht hebt. siet Iob 39.28. Psal. 35.21. met d’ aent. alsoo ond. 26.2.
margenoot4
Als boven 24.21.
margenoot5
Hebr. de kinderen van’t oosten. Hier door verstaen sommige de Chaldeen ofte Babyloniers: maer om dat de H. Schrift doorgaens seyt, dat de Chaldeen van’t Noorden souden komen, so verstaen ’t andere van de de oostersche natien, die oostwaert aen Ammon grensden, als de Arabiers, die haer in tenten onthielden, Kedarenen, etc. hebbende menichte van kemelen ende vee, genegen om goede weyden te soecken, ende in de Schriftuere onder die van’t oosten gemeynlick begrepen. Dese (soo vele alsser van Nebucadnezar waren overgelaten ofte oversien) souden het lant der Ammoniten, van de Chaldeen verstoort, ende d’ inwoonders wechgevoert zijnde, tot gerijf voor haer vee hebben ingenomen ende beseten. Siet Gen. 29.1. Iudic. 6.3. ende 8.11. Iob 1.3. Ies. 60.6, 7. Ier. 49.28, 29, 31, 32. met d’aenteeck.
margenoot6
Ofte, sloten, palleysen, statelijcke gebouwen, magnifijcke huysen.
margenoot7
De Conincklicke hooftstadt der Ammoniten. siet 2.Sam. 11. op vers 1.
margenoot8
Voor de kemelen van die van’t oosten.
margenoot9
D. haer lant.
margenoot10
Voor de schapen van die van’t oosten.
margenoot11
Van groote vreuchde, ende vermaeck over der Ioden elenden, als ofse seyden, Heah, soo, soo, dat is doch te goet, dat gaet wel. Vergel. vers 3. ende boven 6. op vers 11.
margenoot12
Ofte, met lust. Siet Psal. 27. op vers 12. alsoo vers 15. ofte aldus: ende verblijt zijt geweest in alle uwe gretige plunderinge. Hebr. in. ofte, met de ziele. Vergel. ond. 36.5.
margenoot13
Ofte, spijt, item, versmadinge, als bov. 16.57. ende ond. vers 15.
margenoot14
Siet bov. 16. op vers 9. alsoo ond. vers 13, 16.
margenoot15
Dat ghy voor geen volck noch lant meer sult gerekent worden.
margenootb
Ierem. 48.1, etc.
margenoot16
Siet Ier. 48.1. etc.
margenoot17
D. het lant Edom, ende voorts de Edomiten, Esaus nakomelingen, op de welcke dit lant vervallen was van Seïrs nakomelingen. Siet Gen. 36. op vers 20. alsoo onder 35.2. etc. ende wijders van Edom Ierem. 49.7. Obad. 1, etc.
margenoot18
D. sy hebben haer ingebeeldt, datse een bysonder eygendom ende volck Godts waren, ende eene voortocht by hem hadden boven andere natien, maer ’t blijckt nu wel anders, om datse niet meer van de Babyloniers verschoont en worden, als andere: spottende alsoo met Godts verbont ende sijne kercke, ja met den Godt Israel selfs.
margenoot19
D. ick sal die van’t Oosten (als volcht vers 10) in de beste ende sterckste plaetsen ende contreyen van’t lant eenen openen intocht bereyden.
margenoot20
Hebr. uyterste, ofte, eynde.
margenoot21
Dit waren van de voornaemste steden der Moabiten, tusschen de beke Arnon ende de Iordane gelegen.
margenoot22
Ofte, ende Kiriathaim.
margenoot23
Siet op vers 4. Godt wil seggen, gelijck hy Ammons lant aen die van’t oosten heeft overgegeven, alsoo sal hy oock der Moabiten lant voor haer openen.
margenoot24
Ofte, boven, beneffens,
margenoot25
Voor die van ’t Oosten, als vers 4.
margenootc
Ezech. 21.37.
margenoot26
Boven genaemt Seïr. vers 8.
margenoot27
Hebr. gedaen, ofte, gehandelt heeft in, ofte, met wreken van wrake ofte, met wrake te wreken. Vergel. vers 15.
margenoot28
De Edomiten.
margenoot29
Aen de Ioden, uyt den ouden haet, dien sy van haren voorvader Esau geerft hebben. siet Gen. 27.41. 2.Chron. 18.17. Psal. 137.7. Amos 1.11. Obad 11. etc.
margenoot30
Als bov. vers 7.
margenoot31
Het lant van Edom, ofte Idumea.
margenoot32
Siet Ier. 49. op vers 7.
margenoot33
Hebr. geven, leggen, stellen tegen, ofte, aen, onder, op, etc. als vers 17.
margenoot34
D. (als sommige dit verklaren) door de selve hant, met dewelcke ick mijn volck Iuda geslagen hebbe (naemlick het heyr der Babyloniers) sal ick mijne wrake oock aen u uytvoeren. Siet Ier. 49.19. met d’aenteeck. doch andere nemen ’t geestelick, door de hant. D. door het middel, den dienst, ofte, de macht mijner kercke in haren hoofde Iesu Christo, die de vyanden sijns volcks sal dempen. Vergel. Ies. 11.14. Ier. 49.2. Obad 19. met d’aenteeck. van eenige lichamelicke wraken die de Ioden ofte Israeliten aen Edom in volgende tijden souden hebben gedaen, en leestmen niets, als ’tgene in’t tweede boeck der Machabeen cap. 10. vers 15, 16. ende volgens verhaelt wort.
margenoot36
Ofte, in, met, Edom.
margenoot37
Siet 2.Chron. 28.18. Ioel 3.4. Amos 1.6, 7, 8.
margenoot38
Ofte, met lust, als vers 6.
margenoot39
Hebr. gewroken.
margenoot40
Ofte, spijt, versmadinge: als vers 6.
margenoot41
Hebr. vyantschap der eeuwicheyt. ofte, ontheyt.
margenoot42
Als bov. vers 7.
margenoot43
Dit schijnt de naem geweest te zijn van eene contreye inder Philistijnen lant, doch daer door worden de Philistijnen in’t gemeyn verstaen, als 1.Sam. 30.14, 16. siet aldaer, item Zephan. 2.5. Doch in’t Hebr. passen de woorden Cherethim ende uytroeyen. aerdichlick op malkanderen, als ofmen seyde, Ick sal die uytroeyers uytroeyen.
margenoot44
Siet Ier. 47.7. Zephan. 2.5, 6.
margenoot45
Hebr. straffingen der grimmicheyt.
margenoot46
Hebr. gegeven etc. als vers 14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken