Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

De tijt deser Prophetye, vers 1. van de verwoesting der stadt Tyrus, door de Chaldeen, om datse haer verheuchde over de verwoestinge van Ierusalem, 2. beschrijvinge van den schrick, ontsettinge, ende het wee-klagen datter zijn sal over Tyri haestige ende onverwachte verwoestinge. 15.

1

ENde het gebeurde in’t Ga naar margenoot1 elfste jaer, op den eersten der Ga naar margenoot2 maent; [dat] des HEEREN woort tot my geschiedde, seggende:

2

Menschen kint, daerom dat Ga naar margenoot3 Tyrus van Ierusalem geseyt heeft, Ga naar margenoot4 Heah! sy is verbroken, de Ga naar margenoot5 poorte der volckeren; Ga naar margenoot6 sy is tot my omgewendt: ick sal Ga naar margenoot7 vervult worden, Ga naar margenoot8 sy is verwoest!

3

Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick Ga naar margenoot9 [wil] aen u, ô Tyrus: ende ick sal vele heydenen tegen u doen opkomen, Ga naar margenoot10 als of ick de zee met hare golven dede opkomen.

4

Ga naar margenoot11 Die sullen de mueren van Tyrus verderven, ende hare torens af breken; ja ick sal haer Ga naar margenoot12 stof van haer wechvagen, ende salse tot eene Ga naar margenoot13 gladde steenrotze maken.

5

Sy sal in ’t Ga naar margenoot14 midden der zee zijn [tot] uytspreydinge van Ga naar margenoot15 netten: want ick hebbe ’t gesproken, spreeckt de Heere HEERE: ende sy sal den heydenen ten roove worden.

6

Ende hare Ga naar margenoot16 dochteren, die in ’t velt zijn, sullen met den sweerde gedoodet worden: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.

7

Want alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal Nebucadrezar den Coninck van Babel, den Ga naar margenoot17 Coninck der Coningen, van het Noorden tegen Tyrus brengen, met peerden, ende met wagenen, ende met ruyteren, ende [krijchs-]vergaderinge, ende veel volcks.

8

Hy sal uwe Ga naar margenoot18 dochteren op den velde met den sweerde dooden: ende hy sal Ga naar margenoot19 sterckten tegen u maken, ende eenen Ga naar margenoot20 wal tegen u opwerpen, ende Ga naar margenoot21 rondassen tegen u opheffen.

9

Ende hy sal Ga naar margenoot22 muer-brekers tegen uwe mueren stellen, ende uwe torens met sijne Ga naar margenoot23 sweerden afbreken.

10

Van wegen de menichte Ga naar margenoot24 sijner peerden, sal u der selver stof bedecken: uwe mueren sullen beven van wegen het gedruys der ruyteren, ende Ga naar margenoot25 wielen, ende wagenen, als hy door uwe poorten sal intrecken, Ga naar margenoot26 gelijck [door] de ingangen eener doorgebrokene stadt.

11

Hy sal met de Ga naar margenoota Ga naar margenoot27 hoeven sijner peerden alle uwe straten vertreden: u volck sal hy met den sweerde dooden, ende Ga naar margenoot28 elck eene van de colomnen uwer sterckte sal ter aerden neder storten.

12

Ende sy sullen u vermogen rooven, ende uwe coopmans-waeren plonderen, ende uwe mueren afbreken, ende uwe Ga naar margenoot29 kostelicke huysen omwerpen: ende uwe steenen, ende u hout, ende u stof sullen sy in’t midden der wateren Ga naar margenoot30 werpen.

13

So sal ick het Ga naar margenootb gedeun uwer Ga naar margenoot31 liederen doen ophouden, ende het geclanck uwer Ga naar margenoot32 harpen en sal niet meer gehoort worden.

14

Ia ick sal u maken tot eene Ga naar margenoot33 gladde steenrotze: ghy sult zijn [tot] uytspreydinge der netten, ghy en sult Ga naar margenoot34 niet meer gebouwt worden: want ick de HEERE hebbe ’t gesproken, spreeckt de Heere HEERE.

15

Alsoo seyt de Heere HEERE tot Tyrus; Ga naar margenoot35 Sullen niet de Ga naar margenoot36 eylanden van het geluyt uwes vals beven, als de Ga naar margenoot37 dootlick verwondde sal Ga naar margenoot38 kermen wanneermen in ’t midden van u Ga naar margenoot39 schricklick sal moorden?

16

Ende alle Vorsten der Ga naar margenoot40 zee sullen Ga naar margenoot41 af-dalen van hare throonen, ende hare mantelen van sich doen, ende hare Ga naar margenoot42 gestickte kleederen uyt trecken; met zitteringen sullen sy becleedt worden, op der aerde sullense nedersitten, ende t’ elcken oogenblick zitteren, ende over u ontset zijn.

17

Ende sy sullen een Ga naar margenootb[c] klaeg-liet over u opheffen, ende tot u seggen; Ga naar margenoot43 Hoe zijt ghy Ga naar margenoot44 uyt de zeen vergaen, ghy wel bewoonde, ghy beroemde stadt, die sterck geweest is ter zee, sy, ende hare inwoonders; die haerlieder schrick gaven aen alle die in haer Ga naar margenoot45 woonden!

18

Nu sullen de eylanden zitteren ten dage uwes vals: ja de eylanden die in de zee zijn, sullen beroert worden, van wegen uwen Ga naar margenoot46 uytganck.

19

Want alsoo seyt de Heere HEERE; Als ick u sal stellen [tot] eene verwoeste stadt; gelijck de steden, die niet bewoont en worden: als ick eenen Ga naar margenoot47 afgront over u sal doen opkomen, ende de Ga naar margenoot48 groote wateren u sullen overdecken;

20

Dan sal ick u doen nederdalen met de gene die in den Ga naar margenoot49 kuyl nederdalen tot het Ga naar margenoot50 oude volck, ende sal u doen nederliggen in de Ga naar margenoot51 onderste-plaetsen der aerde, in de Ga naar margenoot52 woeste-plaetsen [die] van outs geweest zijn, met de gene die in den kuyl nederdalen, op dat ghy niet bewoont en wordet: ende ick sal den Ga naar margenoot53 cieraet herstellen in den Ga naar margenoot54 lande der levendigen.

[Folio 83r]
[fol. 83r]

21

[Maer] u sal ick tot eenen Ga naar margenoot55 grooten schrick stellen, ende ghy en sulter Ga naar margenoot56 niet [meer] zijn: als ghy Ga naar margenoot57 gesocht wordt, so en sult ghy niet meer gevonden worden in eeuwicheyt, spreeckt de Heere HEERE.

margenoot1
Na de gevanckelicke wechvoeringe des Conincx Iechonie. Siet boven 24. op vers 1.
margenoot2
Wat maent dit geweest zy, is onseker. uyt het volgende vers kanmen ’t houden voor de eerste maent nae’t innemen van Ierusalem, het welcke geschiedde op den negenden van de vierde maent, in’t elfste jaer des Conincks Zedekie. Ier. 52.6.
margenoot3
D. inwoonders der stadt Tyrus. Hebr. Tsor. Siet Iosu. 19. op vers 29. ende 1.Reg. 5. op vers 1. ende wijders Iesa. 23.1. etc. Ierem. 47.4. Ioel 3.4. etc. Amos 1.9, 10. Zach. 9.2, 3. Psal. 83.8. ende 87.4. Matt. 11.21, 22.
margenoot4
Als bov. 25.3.
margenoot5
Hebr. deuren. D. daer de volcken van alle kanten introcken, om haren koophandel te drijven. Vergel. ond. 27.3. ende Ies. 23.3.
margenoot6
D. haren handel sal nu tot my komen.
margenoot7
Met koopmanschap ende rijckdom.
margenoot8
Als ofse seyde: ’tis met haer gedaen: ofte, [nu, dewijle] sy verwoest is.
margenoot9
Als bov. 13.8.
margenoot10
Vergel. ond. vers 19. and. gelijck de zee sich verheft met hare golven: sulcx de Tyriers gewoon waren te sien, als gelegen zijnde inde zee.
margenoot11
Heydenen, ofte volckeren. Siet vers 7.
margenoot12
Als wanneermen het stof van eene steen-klippe wechveecht, soo datmen de bloote klippe kan sien, die te vooren met stof bedeckt ofte bestoven was. aldus heeft het Godt belieft de verwoestinge der stadt Tyrus met verbloemde woorden seer levendich af te beelden.
margenoot13
Hebr. stellen tot glatticheyt eener steenrotze. Vergel. bov. 24.7. dit siet op de gelegentheyt der stadt, die op eene steenrotze gebouwt was, ende daer van den naem Tsor, (D. rotze) hadde. Godt wil seggen, dat hy het gebouw, als stof sal doen verstuyven, datter niets als de glatte, kale, bloote rotze gesien worde, daer op de prachtige stadt gebouwt was. alsoo vers 14.
margenoot14
Want Tyrus rontom in de zee lach, van’t vaste lant afgesondert, Siet 1.Reg. 5. op vers 1. ende onder vers 17. ende 27.34. ende 28.2.
margenoot15
Ofte, visch garen, wandt: sy sal als een bloote weert zijn, daer de visschers hare netten sullen uytspreyden om te droogen.
margenoot16
D. de steden ende dorpen die onder haer gehooren. D. d’inwoonders van dien. Siet 2.Reg. 19. op vers 21. alsoo vers 8.
margenoot17
Dien Monarch, den grootsten ende machtichsten der aerdsche Coningen. Vergel. Gen. 9. op vers 25. ende Cant. 1. op vers 1. ende siet Dan. 2.37.
margenoot18
Als vers 6.
margenoot19
Als bov. 4.2. siet van’t Hebr. woort. 2.Reg. 25. op vers 1.
margenoot20
Siet 2.Sam. 20. op vers 15.
margenoot21
D. tegen u strijden, ofte, soldaten met rondassen, ofte rondassiers, op ende tegen u doen aenvallen: want de schilden in’t strijden worden opgeheven, ofte opgelicht, om sich daer mede tegen den vyant te bedecken.
margenoot22
Hebr. een sulck krijchs-instrument, dat verdelgt, wat voor, ofte, tegen sich is.
margenoot23
Ofte, houmessen, hackmessen, des Conincks Nebucadnezars.
margenoot24
Nebucadnezars.
margenoot25
Ofte, raderen.
margenoot26
Ofte, gelijckmen pleegt in te trecken in eene doorgebrokene, ofte, gespletene, verscheurde stadt: D. welcker poorten soo verdorven ende open sullen zijn, door’t gewelt der belegeraers, datser ruym genoech ende by menichten, als door groote bressen, konnen doortrecken: ofte, gelijckmen stormender hant door de gemaeckte bressen in valt, soo sal hy tot u in trecken, ende alles ombrengen. Siet vers 15. de bressen sullen hem in plaetse van poorten zijn.
margenoota
Ies. 5.28. Ier. 47.3.
margenoot27
Hebr. klaeuwen.
margenoot28
Hebr. de columnen, ofte, pilaeren uwer sterckte (waer door het schijnt dat stercke torens ofte andere vestingen verstaen worden, die sy tot tegenweer hadden opgerecht) sal nederdalen, te gronde gaen. D. elck eene van dien: sommige verstaent van de magnifijcke statuen, triumph-teeckenen, etc. tot een toon haerder grootheyt opgericht.
margenoot29
Hebr. huysen uwer begeerte: D. costelicke, gewenschte, lieflicke.
margenoot30
Hebr. leggen, stellen.
margenootb
Ies. 24.7, 8. Ier. 7.34. ende 16.9.
margenoot31
D. al uwe vrolickheyt sat uyt zijn. siet Ies. 24.8. Ier. 7.34. ende 16.9.
margenoot32
And. cythers.
margenoot33
Siet boven op vers 4, 5.
margenoot34
D. niet als te vooren: ghy sult nemmermeer weder komen tot uwen voorigen wereltlicken fleur, staet ende heerlickheyt, ende metter tijt gantsch vergaen, verg. Iesa. 23.15, 17. ende onder vers 21. ende 27.36. item Ezr. 3.7. Nehe. 13.16. Matt. 15.21. Marc. 7.24. Act. 12.20. ende 21.3, 7. Men houdt datse onder den Coninck Cyrus, wat weder geresen is, ende ten tijde van Alexander den Grooten, is notoir, datse van vermogen was, als hyse seven maenden belegerde, ende innam: maer ten huydigen dage betuygen vele datter naeulicx eenige overblijfselen van de herbouwde stadt Palae-Tyrus gesien worden: niet te min heeftse geestelicke beloften gehadt voor de uytverkorene onder den Messia. Psal. 87.4. Ies. 23.18. Godt (dien alles van eeuwicheyt bekent is) voecht hier (als elders dickwijls) het begin ende ’teynde te samen.
margenoot35
Voorseker ja, wil de Heere seggen.
margenoot36
D. d’inwoonders over zee, die met u gehandelt hebben, ende van u verrijckt zijn. Vergel. onder 27.35. ende siet Psal. 72. op vers 10.
margenoot37
Vergel. ond. 30.24.
margenoot38
Ofte, huylen, suchten.
margenoot39
Hebr. doodinge, ofte, [met] doodinge dooden, Dat is, eenen moort aenrichten, alles vermoorden.
margenoot40
Die aen de zee woonen, met u gehandelt, ende op u gesteunt hebben. Vergel. ond. 27.35.
margenoot41
Tot een teecken van ontsettinge ende rouwe, item vreese voor haren eygenen staet, door u exempel.
margenoot42
Ofte, geborduerde. Hebr. haers sticksels, ofte, borduersels.
margenootb[c]
Apoc. 18.9, etc.
margenoot43
Eene vrage, die voortquam uyt verwonderinge ende deernisse.
margenoot44
Daer ghy rontom in laegt. Vergel. onder 27.35. And. ghy die bewoont waert van de zeen. D. zeevarent volck, trafikeerders, die van over zee quamen, om in u te woonen, Dat is, eenen langen tijt, haers handels halven, in u te verkeeren. Vergel. Act. 2.5. Iac. 4.13. ende hier in’t eynde van dit vers: woonden. Dat is, lange verkeerden nae de wijse der kooplieden, factoors, etc.
margenoot45
D. die met hare uytnemende macht, pracht ende magnificentie eenen schrick aenjaechden allen den genen, die by haer van andere plaetsen quamen verkeeren. Vergel. ond. 32.23, etc. ende Ies. 23.8.
margenoot46
D. om dat u volck sal moeten uytgaen in gevanckenisse: ofte, uytganck. D. eynde, deerlicken uytganck, gelijck wy het selve woort in onse tale oock alsoo gebruycken.
margenoot47
Verstaet het Babylonisch krijchs-heyr. Siet boven vers 3.
margenoot48
Ofte, vele.
margenoot49
D. in’t graf, als dickwijls: dat ghy sult zijn als de doode, begravene, ende vergetene.
margenoot50
Hebr. volck der eeuwicheyt. D. outheyt, verstaet die van outs af, in voortijden, van den beginne der werelt henen ondergevaren zijn. Siet van’t woort Olam, Ierem. 2. op vers 20. alsoo in’t volgende.
margenoot51
Hebr. d’aerde der benedenheden alsoo onder 32.16, etc.
margenoot52
Het selve wort met andere woorden geseyt.
margenoot53
Dat is, mijn lant Canaan, Ierusalem, ende mijn volck Iuda (over welcker elende ende verwoestinge ghy seydet, Heah vers 2.) die sal ick verlossen, ende in sulcken staet herstellen, dat sy de cieraet ende heerlickheyt der gantscher aerde sullen zijn, tot een voorbeelt van ’t gene ick mijner gantscher kercke door den Messia sal doen op der aerden, ende in’t hemelsch Canaan. Siet boven 20.6. Psal. 48.3. Ephes. 5.27. Apoc. 21.2. ende onder 37.11. etc.
margenoot54
Dat is, op der aerden, onder de menschen die leven. Siet Psal. 27. op vers 13.
margenoot55
Hebr. verschrickingen, beroerten, verbaestheden. D. ick sal u soo toerichten, dat een yeder sal schricken, als hy daer van hoort, ende daer aen denckt.
margenoot56
Siet boven op vers 14.
margenoot57
Vergel. Psal. 37.35, 36. etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken