Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Een prophetisch klaeg-liedt over Tyrus, met beschrijvinge van hare heerlickheyt, weelde, ende ’t gerijf dat vele natien door allerleyen koophandel van hare hadden, vers. 1, 2, etc. ende ter contrarie van haren schricklicken val, mitsgaders de schade, ontsettinge, rouwe, ende aenfluytinge, die daer over sal wesen by de volckeren ende der selver Coningen, 26, etc.

1

Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:

2

Ghy dan, menschen kint, heft een klaeg-liedt op over Tyrus;

3

Ende segt tot Tyrus, die daer woont aen Ga naar margenoot1 d’ingangen der zee, Ga naar margenoot2 handelende met de volcken in vele Ga naar margenoot3 eylanden: Soo seyt de Heere HEERE; ô Tyrus, Ghy segt, ick ben Ga naar margenoota volmaeckt in schoonheyt.

4

Uwe lantpalen zijn in’t Ga naar margenoot4 herte der zeen: uwe bouwers hebben uwe schoonheyt volkomen gemaeckt.

5

Sy hebben alle uwe Ga naar margenoot5 denningen [uyt] denneboomen van Ga naar margenoot6 Senir gebouwt: sy hebben Ga naar margenoot7 cederen van den Libanon Ga naar margenoot8 gehaelt, om Ga naar margenoot9 masten voor u te maken.

6

Sy hebben uwe riemen [uyt] Ga naar margenootb eycken van Basan gemaeckt: Ga naar margenoot10 uwe berderen hebben sy gemaeckt [van] Ga naar margenoot11 wel betreden Ga naar margenoot12 elpenbeen, uyt de eylanden der Ga naar margenoot13 Chittiten.

7

Ga naar margenoot14 Fijn linnen met Ga naar margenoot15 sticksel uyt Egypten was u uytbreydsel, dat het u tot een Ga naar margenoot16 zeyl ware: Ga naar margenoot17 hemels-blaeuw ende purper, uyt de eylanden van Ga naar margenoot18 Elisa was u decksel.

8

De inwoonders van Ga naar margenoot19 Zidon ende Ga naar margenoot20 Arvad waren uwe roeyers: uwe Ga naar margenoot21 wijsen, O Tyrus, [die] in u waren, die waren uwe Ga naar margenoot22 schippers.

9

De outste van Ga naar margenoot23 Gebal, ende hare wijsen waren in u, verbeterende uwe Ga naar margenoot24 breucken: alle schepen der zee ende hare zee-lieden waren in u, om Ga naar margenoot25 onderlingen handel met u te drijven.

10

Persen, ende Ga naar margenoot26 Lydiers, ende Ga naar margenoot27 Puteërs waren in u heyr, uwe Ga naar margenoot28 krijchslieden: schilt ende helm Ga naar margenoot29 hingen sy in u op; die Ga naar margenoot30 maeckten uwen cieraet.

11

De kinderen van Arvad, ende u heyr, waren rontom op uwe mueren, ende de Ga naar margenoot31 Gammaditen waren op uwe Ga naar margenoot32 torens: hare schilden hingen sy rontom aen uwe muren; die maeckten uwe schoonheyt volkomen.

12

Ga naar margenoot33 Tharsis Ga naar margenoot34 dreef koophandel met u: van wegen de veelheyt van Ga naar margenoot35 allerley goet; met silver, yser, tin, ende loot Ga naar margenoot36 handelden sy Ga naar margenoot37 [op] uwe merckten.

13

Ga naar margenoot38 Iavan, Tubal, ende Mesech, die waren uwe Ga naar margenoot39 kooplieden: met Ga naar margenoot40 menschen zielen, ende kopere vaten, dreven sy onderlingen handel met u.

14

Uyt den Ga naar margenoot41 huyse van Ga naar margenoot42 Togarma, Ga naar margenoot43 leverden sy peerden, ende ruyteren, ende muyl-ezels [op] uwe merckten.

15

Ga naar margenoot44 De kinderen van Ga naar margenoot45 Dedan waren uwe kooplieden; vele eylanden waren den koophandel uwer Ga naar margenoot46 hant, hoornen van Elpenbeen ende Ebenhout Ga naar margenoot47 gaven sy u weder [tot] eene vereeringe.

16

Ga naar margenoot48 Syrien dreef koophandel met u, van wegen de veelheyt uwer Ga naar margenoot49 wercken: met Smaragden, purper, ende Ga naar margenoot50 gestickt werck, ende zijde, ende Ga naar margenoot51 Ramoth, ende Ga naar margenoot52 Cadkod, handelden sy op uwe merckten.

17

Ga naar margenoot53 Iuda, ende het lant Israëls, die waren uwe kooplieden: met tarwe van Ga naar margenoot54 Minnit, ende Ga naar margenoot55 Pannag, ende honich, ende olye, ende Ga naar margenoot56 balsem, dreven sy onderlingen handel met u.

18

Ga naar margenoot57 Damascus dreef koophandel met u, Ga naar margenoot58 om de veelheyt uwer Ga naar margenoot59 wercken, van wegen de veelheyt van Ga naar margenoot60 allerley goet; met wijn van Ga naar margenoot61 Chelbon, ende witte wolle.

19

Oock Ga naar margenoot62 leverden Ga naar margenoot63 Dan ende Ga naar margenoot64 Iavan, de Ga naar margenoot65 omreyser, op uwe merckten: glat yser, Casia ende Calmus, was in uwen onderlingen koophandel.

20

Ga naar margenoot66 Dedan handelde met u met Ga naar margenoot67 kostelick gewant tot Ga naar margenoot68 wagens.

21

Ga naar margenoot69 Arabien, ende alle Vorsten van Ga naar margenoot70 Kedar, die waren de kooplieden uwer Ga naar margenoot71 hant: met lammeren, ende rammen, ende bocken, daermede handelden sy met u.

22

De kooplieden van Ga naar margenoot72 Scheba ende Rahma, die waren uwe koop-lieden: met Ga naar margenoot73 alle hooft-specerye, ende met alle kostelick gesteente, ende gout, handelden sy [op] uwe merckten.

23

Ga naar margenoot74 Haran, ende Ga naar margenoot75 Canne, ende Ga naar margenoot76 Eden, de kooplieden van Ga naar margenoot77 Scheba, Ga naar margenoot78 Assur, [ende] Ga naar margenoot79 Kilmad, handelden met u.

24

Die waren uwe kooplieden met Ga naar margenoot80 volkomene cieragien, met Ga naar margenoot81 packen van hemels-blaeuw ende Ga naar margenoot82 gestickt werck, ende met Ga naar margenoot83 schatkisten van schoone kleederen: gebonden met koorden, ende in Ga naar margenoot84 ceder gepackt, Ga naar margenoot85 onder uwe koopmanschap.

25

De Ga naar margenoot86 schepen van Ga naar margenoot87 Tharsis songen van u, Ga naar margenoot88 [van wegen] den onderlingen koophandel met u: ende ghy waert Ga naar margenoot89 vervult, ende seer verheerlickt in ’t Ga naar margenoot90 herte der zeen.

26

Die u Ga naar margenoot91 roeyen, hebben u in

[Folio 83v]
[fol. 83v]

Ga naar margenoot92 groote wateren gevoert: De Ga naar margenootc Ga naar margenoot93 ooste wint heeft u verbroken in’t herte der zeen.

27

Ga naar margenootd U goet, ende uwe merckt-waren, uwen onderlingen koophandel, uwe zeelieden, ende uwe schippers: die uwe breucken verbeteren, ende die onderlingen handel met u drijven, ende alle uwe krijchslieden, die in u zijn, selfs met de gantsche gemeynte die in’t midden van u is, sullen vallen in’t herte der zeen, ten dage uwes vals.

28

Dan ’t geluyt des geschreeuws uwer schippers, sullen de Ga naar margenoot94 voorsteden Ga naar margenoote beven.

29

Ende alle die den riem handelen, zeelieden, [ende] alle schippers van de zee, sullen uyt hare schepen neder-klimmen: op het lant sullense staen blijven.

30

Ende sy sullen hare stemme over u laten hooren, ende bitterlick schreeuwen: ende sy syllen Ga naar margenoot95 stof op hare hoofden Ga naar margenoot96 werpen, sy sullen sich Ga naar margenoot97 wentelen in der asschen.

31

Ende sy sullen sich over u Ga naar margenoot98 gantsch Ga naar margenootf kael maken, ende Ga naar margenoot99 sacken aengorden: ende sullen over u weenen met Ga naar margenoot100 bitterheyt der ziele, [ende] bittere rouwklage.

32

Ende sy sullen Ga naar margenoot101 in haer gekerm een klaegliedt over u opheffen, ende over u weeklagen, [seggende]: Wie is geweest als Tyrus, als de Ga naar margenoot102 uytgeroeyde in’t midden der zee?

33

Als uwe merckt-waren uyt de zeen voortquamen, hebt ghy vele volcken versadicht: met de veelheyt uwer goederen, ende uwen onderlingen koophandel, hebt ghy de Coningen der aerde rijck gemaeckt.

34

Ter tijt, dat ghy uyt de zeen verbroken zijt in de diepten der wateren; zijn uwen onderlingen koophandel, ende uwe gantsche gemeynte, in ’t midden van u gevallen.

35

Alle inwoonders der Ga naar margenoot103 eylanden zijn over u ontsett: ende haren Coningen Ga naar margenoot104 staen de hayren te berge, sy zijn verbaest van Ga naar margenoot105 aengesichte.

36

De handelaers onder de volcken fluyten Ga naar margenoot106 u aen: ghy zijt eenen Ga naar margenoot107 grooten Ga naar margenootg schrick geworden; ende en sulter niet Ga naar margenoot108 [meer] zijn tot in eeuwicheyt.

margenoot1
D. daermen uyt de zee aenvaert, ende daer de zee rontom aenslaet. siet 1.Reg. 5. op vers 1.
margenoot2
Ofte, die de principaelste is onder de volcken in’t handelen, ofte, koophandel te drijven. Hebr. eygentl. de handelersse der volckeren.
margenoot3
Siet Psal. 72. op vers 10.
margenoota
Ezech. 28.12.
margenoot4
D. in’t midden, (als vers 32.) ofte, recht inde zee. Vergel. Deut. 4. op vers 11. alsoo ond. versen 25, 26, 27. ende cap. 28.2, 8.
margenoot5
Hebr. twee tafelen, waer door den overloop der schepen ofte scheeps denninge (alsmen seyt) verstaen wort. Het Hebr. woort staet in ’t getal van tween, gelijck den overloop der schepen veel in tween gedeylt is, afgaende aen beyde zijden.
margenoot6
Wassende op dat geberchte. siet Deut. 3.9.
margenoot7
Hebr. Ceder. Siet Iud. 9. op vers 15.
margenoot8
Hebr. genomen. D. genomen ende gebracht ofte gehaelt. Siet Gen. 12. op vers 15. ende Ierem. 37. op vers 17.
margenoot9
Hebr. mast boom.
margenootb
Ies. 2.13.
margenoot10
Hebr. u berdt, ofte, banck, ofte men soudet konnen oversetten, banckwerck.
margenoot11
Hebr. een dochter der treden, ofte, gangen. D. ’twelck lange in d’aerde gelegen, ende daermen, volgens, lange over gegaen heeft, dat voor het rechte elpenbeen gehouden wort. Plin. lib. 8. cap. 3. siet van dese maniere van spreken Iob 5. op vers 7. Ies. 5. op vers 1. And. uwe [scheeps] bancken, (daer men op roeyde, ofte daer de passagiers op saten, tot pracht) hebben die vande Companie der Assyriers, (ofte, Aschuriten, siet 2.Sam. 2.9. met d’aenteeck.) gemaeckt van elpenbeen, etc. om dat de Hebr. woorden Aschur ende Asschur malkanderen seer naekomen.
margenoot12
Siet 1.Reg. 10. op vers 18.
margenoot13
Siet Genes. 10. op vers 4. sommige verstaen de natien, die westwaert van Palestina gelegen waren.
margenoot14
Siet Genes. 41. op vers 42.
margenoot15
Ofte, borduersel.
margenoot16
Ofte, vane, vlagge.
margenoot17
D. kleederen van die verwe.
margenoot18
Siet Gen. 10. op vers 4.
margenoot19
Siet Gen. 10. op vers 15.
margenoot20
Siet Gen. 10. op vers 18. alsoo vers 11.
margenoot21
Die kloeck, ervaren ende bedreven waren inde zeevaert: alsoo vers 9.
margenoot22
Ofte, piloots, stierlieden: alsoo in’t volgende.
margenoot23
Siet 1.Reg. 5. op vers 18.
margenoot24
Hebr. breucke, splete, scheure. D. om uwe kostelicke gebouwen, ende huysen te verbeteren, ofte, als sommige, om de gaten te stoppen, de schepen te kalfateren, ofte, te braeuwen.
margenoot25
Hebr. om uwe menginge te mengen. D. om sich met u in koophandel te begeven. De Hebr. woorden, zijnde van eenen oorspronck, worden gebruyckt van trafijcke, koopmanschap, yets met malkanderen te verhandelen, contraheren, borge worden, etc. alsoo in’t volgende.
margenoot26
Siet Gen. 10. op vers 13. Hebr. Lud ende Put.
margenoot27
Siet Genes. 10. op vers 6.
margenoot28
Die ghy soo voor u garnisoen, als andersins, tot hulpe van vrienden, vreese van vyanden, ende tot pracht, in uwen dienst seer statelick onderhieldet.
margenoot29
Tot pronck ende cieraet, gelijckmen noch hedendaechs met schoone wapenen doet.
margenoot30
Ofte, brachten uwen cieraet aen. Hebr. eygentl. gaven, hebben gegeven, Dat is, sy maeckten u cierlick, vercierden u, dienden tot uwen cieraet.
margenoot31
Dese worden by sommige gestelt in eene contreye van Phenicien, ofte, sekere stadt aldaer, genoemt Gammale, met verwisselinge van de letter d. in een l. (siet Plin. lib. 2. cap. 93.) niet verre van Tyrus, Noortwaert. Hebr. Gammadin. Sommige gissen, dat het komt van’t woort gomed, Iudic. 3.16. beteeckenende eene elle, ofte, cubijt, elleboge, waer van dese den naem souden hebben gehadt, als kloecke schutters, ofte, wachters, garden, die de vestingen bewaerden, zijnde sterck van ellebogen, armen ende vuysten, ende alsoo tot sulcx bequaem ende dienstich.
margenoot32
D. stadts sterckten, ende vestingen.
margenoot33
Siet Gen. 10. op vers 4.
margenoot34
Ofte, was uwe handelersse. alsoo vers 16, 18.
margenoot35
Hebr. alle. D. allerley rijckdom, have, goederen, als vers 33. alsoo vers 18, 22.
margenoot36
Ofte, stelden sich in, begaven sich, vervoechden sich: Hebr. gaven. ofte, hebben sy gegeven. ende soo dickwijls in’t volgende.
margenoot37
Dit is hier in gevoegt uyt vers 16. ende 19. alsoo in’t volgende vers 14.
margenoot38
D. de nakomelingen van dese drie. siet Genes. 10. op vers 2.
margenoot39
Ofte, kramers, facteurs, verhandelaers.
margenoot40
D. persoonen, ofte menschen. Siet Gen. 12. op vers 5. ende Apoc. 18.13. Verst. om die tot slaven te verkoopen, ofte andersins te verhandelen.
margenoot41
D. geslachte ofte volck.
margenoot42
Siet Gen. 10. op vers 3.
margenoot43
Ofte, brachten sy, handelden sy [met] etc. als vers 12, etc.
margenoot44
D. nakomelingen.
margenoot45
Siet Gen. 10. op vers 7. Ierm. 25. op vers 23.
margenoot46
D. die ghy tot uwen koophandel ende trafijcke aen de hant hadt, ofte, met dewelcke ghy handeldet in koopen ende verkoopen, waer in het hant geven, ofte, kloppen inde hant, het toestaen van den koop, gebruycklick was, als oock in andere onderhandelingen. Vergel. ond. vers 21.
margenoot47
Ofte, brachten. Hebr. brachten sy weder uwe vereeringe. D. u tot eene vereeringe. ofte (als sommige) in betalinge.
margenoot48
Hebr. Aram. siet Genes. 10. op vers 22. Verst. de Syriers.
margenoot49
Ofte, maeckselen. D. allerley koopware die in u bereyt wiert, om te verhandelen. alsoo vers 18.
margenoot50
Ofte, geborduert, borduersel.
margenoot51
Siet Iob 28. op vers 18.
margenoot52
Siet Ies. 54.12.
margenoot53
Vergel. 1.Reg. 5.9. Act. 12.20.
margenoot54
Siet Iud. 11.33.
margenoot55
Dat sommige houden, voor balsem, andere voor Phenicien.
margenoot56
Siet Genes. 37.25. ende Ier. 8.22.
margenoot57
Siet Gen. 14. op vers 15. ende 2.Sam. 8. op vers 5.
margenoot58
Ofte, met, in.
margenoot59
Als vers 16.
margenoot60
Als bov. vers 12.
margenoot61
Dat sommige houden voor Chalibon in Syrien.
margenoot62
Ofte, handelden, als vers 12.
margenoot63
Nakomelingen van Dan. woonende te Dan, aen’t geberchte van Libanon. siet Iud. 18.29.
margenoot64
Siet Gen. 10. op vers 2.
margenoot65
Hebr. Muzzal. D. die gedaen, D. gedreven is om te reysen, af ende aen, die omgejaecht, omgedreven wort, T.w. door begeerte van gewin, als kooplieden ende kramers. sommige houden ’t voor een eygen naem eener natie.
margenoot66
Dat is, de nakomelingen Dedans. Siet Genes. 25.3.
margenoot67
Hebr. kleederen der vryheyt, D. die vrye persoonen, ende geen knechten ofte slaven gebruycken. D. cierlicke, kostelicke.
margenoot68
Ofte, rijd-tuych, sadel-tuych.
margenoot69
D. de Arabiers.
margenoot70
Siet Genes. 25. op vers 13. Ierem. 2. op vers 10.
margenoot71
Siet bov. vers 15.
margenoot72
Siet van dese beyde Gen. 10. op vers 7.
margenoot73
D. allerleye principaelste ende uytnemende speceryen. alsoo in’t volgende. Vergel. boven vers 12.
margenoot74
Siet Gen. 11. op vers 31.
margenoot75
Dat sommige houden voor Calne Gen. 10.10.
margenoot76
Siet Genes. 2. op vers 8.
margenoot77
Sommige houden dit voor Seba in woest Arabien, aen Mesopotamien. Siet Iob. 1, op vers 15.
margenoot78
D. de Assyriers. Siet Gen. 10. op vers 22.
margenoot79
Dit houden sommige voor een lantschap in’t bovenste van Meden, tusschen Assyria ende Parthia gelegen.
margenoot80
Siet boven 23.12. ofte, allerley sorteringe, ofte, in’t gros. Hebr. volcomendheden, volmaecktheden.
margenoot81
Ofte, balen, gevouwene stucken. Hebr. als ofmen seyde, voudselen, inwindselen. And. mantels, rocken, tabbaerden.
margenoot82
Ofte, geborduert.
margenoot83
Ofte, kofferen.
margenoot84
Hebr. gecedert. D. in cederen kisten gedaen, geleyt, ofte, ingemaeckt. ofte, van cederen gemaeckte kisten, cederkisten.
margenoot85
Ofte, op uwe beurse.
margenoot86
D. het zeevarende volck, ofte, de passagiers.
margenoot87
De stadt Tharsis, ofte Oceaensche zee. Siet 1.Reg. 10. op vers 22.
margenoot88
Ofte, [op] uwe merckten.
margenoot89
T.w. met allerleyen rijckdom.
margenoot90
Als bov. vers 4. ende in ’t volgende.
margenoot91
D. uwe Regenten, Coninck ende Vorsten, die uwe leytslieden zijn, gelijck de roeyers in de schepen.
margenoot92
Ofte, geweldige: D. in groot peryckel ende noot van schipbreucke. Vergel. 2.Sam. 22. op vers 17. ofte, ghy zijt tot sulck eene hoochte opgeklommen, dat uwen val des te swaerder sal zijn, daer toe ghy d’occasie hebt gegeven door uwe groote pracht, gelijck schepen, in sware ruyme wateren met hooge zeylen gevoert, te lichter vanden storm worden getroffen ende verbroken.
margenootc
Ezech. 17.10.
margenoot93
Siet Exod. 10. op vers 13. Iob 27. op vers 21. Psal. 48.8. ende boven 17.10.
margenootd
Apoc. 18.9. etc.
margenoot94
And. gedrevene baren der zee.
margenoote
Ezech. 26.10, 15.
margenoot95
Siet 2.Sam. 1. op vers 2.
margenoot96
Hebr. doen opkomen, opbrengen, opwerpen.
margenoot97
Als Ierem. 6.26.
margenoot98
Hebr. Eygentl. kaelheyt, ofte sich [met] kaelheyt kaelmaken. Siet Ierem. 16. op vers 6.
margenootf
Ierem. 48.37.
margenoot99
Siet Gen. 37. op vers 34.
margenoot100
Dat is, bittere droefheyt des herten.
margenoot101
And. hare kinderen sullen, etc.
margenoot102
T.w. stadt.
margenoot103
Vergel. bov. 26. vers 15.
margenoot104
Als onder 32. vers 10.
margenoot105
Toonende groote verschricktheyt in haer gelaet.
margenoot106
Ofte, over u. Siet 1.Reg. 9. op vers 8. ende Ierem. 18. op vers 16.
margenoot107
Hebr. verschrickingen: alsoo onder 28.19.
margenootg
Ezech. 26.21.
margenoot108
Vergel. boven 26.14. met d’aent.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken